MIMICRIE


°

“Crypsis,”
°
Crypsis  (—>   Cryptisch —> raadselachtig )  is een  “wetenschappelijk  ” woord voor een bepaalde  vorm van imiteren om de predator verkeerde info te verschaffen ; Dat kan bijvoorbeeld  door  het imiteren van een giftig of gevaarlijk dier dat de predator  het liefst vermijd (mulleriaanse mimicry ) …of het kan ook fopperij zijn zodat de predator  zijn prooi  verkeerd  aanpakt ..zodat het potentieele slachtoffer   betere kansen krijgt om te ontsnappen met minimale schade   , bij de  eerste  aanval Het is vooral perfekt om  aan te duiden dat bepaalde  insecten  van vitale  lichamelijke  onderdelen  imitaties  in dubbel vertonen  , die vooral  de  visueel afhankelijke  predatoren  gemakkelijk op een verkeerd been  zetten 
°
De   FOP KOP   hypothesis Sommige  insekten (in het bijzonder vlinders ) imiteren hun  eigen kopgedeelte   op  hun vleugel-uiteinden  die het verst verwijderd zijn van hun echte  kop…. De evolutionaire  uitleg ( in dit geval een sterke ondersteuning  van het  ” adaptationistisch  ” verhaal )  stelt voor  dat de NS  heeft deze mutaties  die uiteindelijk  tot deze  imitatie(s) hebben geleid  , bevoordeligd( en verfijnd ) omdat het de predatoren ( meestal vogels ) van vlinders  zodoende in toenemende  mate  op het verkeerde been zette …Wanneer de insekten worden aangepikt aan  de imitatie kop( die  veel meer in het oog springt dan de echte kop -)  kan het insekt wegkomen met minimale schade  …..
°
Dat begon  waarschijnlijk  met  een  vorm waarbij een”fop” oog de aandacht trekt                                     It’s a Ciliate Blue from Malaysia.    Eastern Tailed Blue (Cupido comyntas)
°
om uiteindelijk  verder te evolueren  in   een   vals oog  , fopvoelsprieten  ,  en gestrekt lijf – imitatie °
http://www.urbanwildlifeguide.net/2010/08/false-head-hypothesis.html                                          Gray Hairstreak (Strymon melinus)        Martials’s Scrub Hairstreak (Strymon martialis
°
Merk ook  bij beiden de  kleine  rode vlek op de “echte” kop …. mogelijk is dit en waarschuwingskleur = rood is bittersmakend  of giftig …Het rood onder de fopkop (zonder rode vlek ) vervult waarschijnliojk dezelfde functie …. de rode vlek ontbreekt op de fopkop Voelsprieten  , fopkop en een paar poten    //gestreepte  dik  achterlijf (wesp ? )
°

Long banded  Silverline   /February 23, 2013 in Simao, Yunnan, Pu’er,   China   / Lycaenidae.
°

Met de aandacht trekkende   Fopkop. / Oxylides faunus Oxylides faunus. /Common false head butterfly. A Lycaenid. This specimen photographed in Bobiri Nat. reserve, Ghana in the forest. The bfly turns around on landing to face away from predators presenting its multi tails and eye spots, the ” false head”. It is often attacked from this end and is able therefore to survive attack by birds etc. The upper surface is a bright blue in the male. The continuous brown band across both wings is diagnostic

°

Page met een fopkop

Springspin grijpt mis, vlinder ontsnapt

Het springspinnetje Phidippus pulcherrimus krijgt met gemak kleine vlinders en motjes te pakken. Hij springt naar de kop van een slachtoffer, bijt hem in het lijf om hem te verlammen en peuzelt hem op. Maar bij de vlinder Calycopis cecrops grijpt hij altijd mis, schrijft Andrei Sourakov.
Deze vlinder is hem te slim af dankzij een valse kop. Calycopis cecrops behoort tot de groep van de kleine pages; hij heeft een spanwijdte van 2,5 centimeter en hij leeft in bossen in het zuidoosten van de Verenigde Staten. Onder op de achterrand van de achtervleugels zitten oogvlekken en een paar staartjes die op antennen lijken. De vlinder beweegt de achtervleugels op en neer als hij op een blad zit. Al met al lijkt het net alsof hij zijn kop aan de achterkant heeft zitten en daarmee voedsel aan het zoeken is: een bedrieglijk beeld.
En de spin, die een uitstekend gezichtsvermogen heeft, laat zich erdoor foppen, liet Soukarov zien. Hij deed een klein experiment – eigenlijk té klein, maar het resultaat was duidelijk. Hij had één vrouwelijk spinnetje naar het lab gehaald en liet, met steeds een week ertussen, een vlinder of een motje bij haar los. Hij gebruikte elf soorten die niet tot de kleine pages behoorden en van die soorten bood hij er één aan; tweemaal gaf hij een exemplaar van Calycopis cecrops.
Het spinnetje, hoewel veel kleiner dan de vlinders, overmeesterde alle prooien vlot, meestal al bij de eerste aanval. Maar Calycopis cecrops was een uitzondering; die wist bij elke aanval te ontkomen. De spin probeerde hem te bespringen, maar richtte zijn aanval op de valse kop, kreeg zo geen greep op de vlinder en kon hem niet bijten. Na een aantal pogingen gaf zij het op; ze leerde kennelijk snel dat het vergeefse moeite was om deze prooi te bejagen.
Opvallend was dat de andere vlinders en motjes zich onbeweeglijk hielden als de spin in de buurt was, terwijl Calycopis cecrops juist zijn valse kopje naar haar toedraaide en zijn vleugels uitdagend op en neer bewoog.
Calycopis cecrops heeft dus een effectieve bescherming tegen de hongerige springspin. In Nederland komt ook een aantal soorten kleine pages voor met oogvlekken en staartjes, zoals de eikepage en de sleedoornpage. Onbekend is of zij daarmee ook roofvijanden misleiden.

Willy van Strien

Foto’s: Wikipedia: User: Umbris (vlinder; Wikimedia Commons) en David Hill (spin, Creative Commons)

Bron:
Sourakov. A., 2013. Two heads are better than one: false head allows Calycopis cecrops (Lycaenidae) to escape predation by a jumping spider, Phidippus pulcherrimus (Salticidae). Journal of Natural History, 8 maart online. DOI:10.1080/00222933.2012.759288

°

Mogelijk laatste nieuwe vlindersoort in VS ontdekt

29 mei 2013  4

vlindersoortclose

Het tijdperk dat nieuwe vlindersoorten ontdekt worden, leek langzamerhand wel tot een eind gekomen. Tot de verrassende ontdekking van nu: een nieuwe vlindersoort in de VS.

Jeffrey Glassberg van de North American Butterfly Association ontdekte de vlinder in Texas. De vlinder viel op door zijn afstekende olijfgroen gekleurde ogen. Vernoemd naar de vrouw van Glassberg kreeg de vlinder de naam: Vicroy’s ministreak en de volledige wetenschappelijke vlindersoortnaam Ministrymon janevicroy (links op afbeelding hieronder).

De vlinder heeft overeenkomsten met de Gray ministreak (Ministrymon azia, rechts op afbeelding hieronder), vandaar de vergelijkende naam. Maar door deze gelijkenis, was de nieuwe vlindersoort ongemerkt al eerder ontdekt. Een eeuw geleden zat hij namelijk al in de vlindercollectie van Smithsonian entomologie, als de Ministrymon azia.

Foto: Robbins RK, Glassberg J (2013) A butterfly with olive green eyes discovered in the United States and the Neotropics (Lepidoptera, Lycaenidae, Eumaeini). ZooKeys 305: 1, doi: 10.3897/zookeys.305.5081

Foto: Robbins RK, Glassberg J (2013) A butterfly with olive green eyes discovered in the United States and the Neotropics (Lepidoptera, Lycaenidae, Eumaeini). ZooKeys 305: 1, doi: 10.3897/zookeys.305.5081

Maar de Vicroy’s ministreak is toch echt anders: allereerst zijn ogen, maar ook de structuur van de vleugels. Op de uitvergrootte foto’s hieronder ziet u links de nieuwe soort, de Ministrymon janevicroy en rechts de Ministrymon azia. De structuur van de nieuwe soort is veel grover.

Foto: Robbins RK, Glassberg J (2013) A butterfly with olive green eyes discovered in the United States and the Neotropics (Lepidoptera, Lycaenidae, Eumaeini). ZooKeys 305: 1, doi: 10.3897/zookeys.305.5081

Foto: Robbins RK, Glassberg J (2013) A butterfly with olive green eyes discovered in the United States and the Neotropics (Lepidoptera, Lycaenidae, Eumaeini). ZooKeys 305: 1, doi: 10.3897/zookeys.305.5081

Ook de vleugelpatronen verschillen wat van elkaar, eveneens als de interne structuren. Zoals de naam al zegt, zijn beide soorten klein, met een spanwijdte van ongeveer twee centimeter. De ontdekking met nog meer foto’s staan in het online blad Zookeys .

Wellicht is Vicroy’s ministreak de laatste nieuwe soort met echt onderscheidende uiterlijke kenmerken, die in de VS ontdekt wordt. Het tijdperk van nieuwe vlindersoorten begon met deLinnaeus meer dan 250 jaar geleden. Het tijdperk lijkt te eindigen met deze nieuwe ontdekking in de VS. Maar het kan natuurlijk dat in de tropische delen van Amerika nog honderden soorten wachten om ontdekt te worden.

°

Bronmateriaal:
Striking green-eyed butterfly discovered in the United States” – Smithsonian Institution (Via Pensoft.net)
De foto bovenaan dit artikel is gemaakt door Robert K. Robbins (Smithsonian Institution).

°

* het is vrij moeilijk om deze   uitgebalanceerde soort ” vormen ”  af te voeren  als louter niet ter zake doende –> “spandrels “ Het zijn ook “oplossingen ” die NIET  getuigen van”intelligent design  ” maar  wél  echte “Rude Goldberg design    ” -prutserijen  http://www.naturemuseum.org/the-museum/blog/false-head-hypothesis           http://www.flickr.com/photos/itchydogimages Camouflage Voor veel dieren is het belangrijk om niet op te vallen. Als een roofdier je niet kan vinden, dan wordt je namelijk ook niet opgegeten. De kleuren en patronen die er voor zorgen dat je opgaat in je omgeving noem je camouflage. Ook geurimitaties komen  veel  voor –> ze  verlenen  geurcamoeflage   in het geurlandschap (van bijvoorbeeld  honds-achtigen en andere nachtelijke rovers  : 

Eekhoorns met slangengeur

Grondeekhoorns kauwen graag op stukken huid die vervelde ratelslangen hebben achtergelaten. Tussen het kauwen door likken ze fanatiek aan hun vacht. De vacht gaan daardoor een beetje naar slang ruiken, weten biologen al jaren. Maar waar is dat nou eigenlijk goed voor? Drie Amerikaanse biologen hebben het uitgezocht. Barbara Clucas, Donald Owens en Matthew Rowe vingen ratelslangen en eekhoorns en deden geurproeven met de dieren. Daaruit bleek dat ratelslangen minder ge챦nteresseerd waren in eekhoornvacht als daar een slangenluchtje aan zat. De eekhoorns zelf reageerden niet op het parfum, en ook hun vlooien trokken zich er niets van aan. Waarschijnlijk is het gedrag van de eekhoorns dus een geval van geurcamouflage om de slangen om de tuin te leiden, concluderen de onderzoekers. Maar het kan ook zijn dat de truc vooral beschermt tegen andere roofdieren, zoals wezels en coyotes. Een eekhoornhol dat naar ratelslang ruikt, zullen ze misschien links laten liggen, uit angst voor de gevaarlijke gifslang. Maar dat hebben de biologen nog niet onderzocht Sluit dit venster Lekker knabbelen aan slangenhuid is voor grondeekhoorns heel gewoon. http://noorderlicht.vpro.nl/artikelen/36097565/ http://noorderlicht.vpro.nl/artikelen/18544697/

Er bestaan zelfs dieren die  ” sonar ” en  “ultrasone signalen uitzenden , en zodoende hun praedatoren op het verkeerde been zetten  )

Schittering als camouflage

pimpelmees, camouflage, ultraviolet, roofvogel

26 04 2005 Margriet van der Heijden
pimpelmees

Een felle kleur gebruiken als camouflage. ( zie ook ponyvis ) Het klinkt niet slim, maar het is precies wat veel mezen, gorzen, vinken, lijsters en andere kleine zangvogels doen. Dat schrijven Zweedse onderzoekers deze week in de Proceedings of the National Academy of Sciences. Eigenlijk zijn de kleine zangvogels voortdurend aan het balanceren: de mannetjes proberen met felle kleuren een partner te lokken, en tegelijkertijd moeten ze onopvallend blijven voor sperwers, raven en andere roofvogels. In de loop van de evolutie leverde hen dat een verenkleed op vol uitgekiende kleurschakeringen, zo melden de Zweden. De gele borst van de pimpelmees is een goed voorbeeld. Voor andere pimpelmezen sprankelt die borst veel meer dan voor mensen. En dat komt doordat mezen, net als talloze kleine zangvogels, andere kleuren zien. Voor ons is de hemel blauw, voor deze vogeltjes eerder stralend paars-violet: zij zien namelijk het ultraviolet licht (van 355 tot 380 nanometer) dat voor het menselijk oog onzichtbaar blijft. De grap is dat die stralende borst ook voor roofvogels als raven, kraaien of vlaamse gaaien helemaal niet stralend is – eerder onopvallend, vooral ten opzichte van groen loof. En dat komt doordat roofvogels, net als mensen, geen ultraviolet licht kunnen zien. Ingenieuze kleurcombinaties met schakeringen in het ultraviolet, vind je ook bij allerlei andere kleine zangvogels, schrijven de Zweden. In de loop van de evolutie zijn die schakeringen zelfs afgestemd op de omgeving, zodat de vogels zo min mogelijk afsteken tegen loofbomen of juist dennenbomen. Bij hun onderzoek gebruikten de Zweden opgezette vogeltjes uit het Natuurhistorisch Museum in Stockholm. Zo konden zij in alle rust het spectrum opnemen van het licht dat van het verenkleed weerkaatste. Bovendien maten zij de spectra van het licht dat weerkaatst van dennennaalden en ander groen. Dat roofvogels en kleine zangvogels verschillende kleuren zien, en welke, was al eerder vastgesteld

Mulleriaanse mimycry

ranitomeya imitator

°Halfslachtige bedriegers

Hoe kleiner de zweefvlieg, hoe minder goed hij op een wesp hoeft te lijken

 Nadine Böke

© Henri Goulet /Deze zweefvlieg (Spilomyia longicornis) geeft een vrij goede imitatie van een wesp. Hij heeft zelfs speciaal donkere voorpoten, die hij zachtjes heen en weer zwaait, alsof het antennes zijn

.

Veel zweefvliegsoorten bootsen wespen na, om te voorkomen dat vogels hen opeten. Maar niet alle zweefvliegen hebben dit nabootstrucje even goed onder de vleugels zitten. Wat heb je eraan om maar half op een wesp te lijken?

Hoe voorkom je als klein, kwetsbaar dier dat je wordt opgegeten? In de natuur bestaan daar talloze tactieken voor. Eentje ervan is dat dieren soms tijdens hun evolutie steeds meer gaan lijken op een ander dier, dat gevaarlijker of onsmakelijker is dan zijzelf. Biologen noemen dit mimicry. Een bekend voorbeeld is dat van zweefvliegen die op wespen lijken. Maar: niet alle soorten zweefvliegen bootsen hun stekende mede-insecten even goed na. Hoe helpt het je als je maar een beetje op een wesp lijkt? Een groep biologen uit Canada heeft geprobeerd die vraag te beantwoorden door de verschillende theorieën die er over bestaan uit te testen. Hun resultaten staan deze week in Nature. Een van de theorieën was bijvoorbeeld dat sommige zweefvliegen in mensenogen niet erg op wespen lijken; maar de dieren die hen opeten (vogels), kijken hier misschien heel anders tegenaan. Dat blijkt niet zo te zijn. Het onderzoeksteam testte deze hypothese met behulp van tamme duiven. De duiven bleken in dezelfde mate als mensen de zweefvliegen te beoordelen als wespachtig en niet-echt-wespachtig. Oftewel, de vliegen die het meest op wespen leken lieten ze links liggen. Maar hoe minder goed de insecten leken, hoe groter de kans dat de duiven hen opaten als de onderzoekers een vliegje aanboden. Ook van drie andere theorieën wisten de biologen aannemelijk te maken dat ze waarschijnlijk niet kloppen. Eentje bleef echter overeind staan: het idee dat hoe kleiner een zweefvlieg is, hoe minder hard het nodig is dat hij echt op een wesp lijkt. De Canadezen vonden een duidelijke correlatie tussen lichaamsgrootte en de mate waarin mensen – en duiven – de vliegen als wespachtig beoordelen. De meest waarschijnlijke verklaring hiervoor is dat kleine vliegjes sowieso al geen heel aantrekkelijke hapjes zijn. Een lekker dikke vlieg bevat een stuk meer voedingsstoffen. In de vrije natuur zijn een paar wespachtige kenmerken bij kleine vliegjes daarom blijkbaar al genoeg om vogels te laten denken: ‘ik kijk nog wel even verder’. Zweefvliegen en wespen worden  vaak met elkaar verward. Nochtans zijn ze, aan de hand van een aantal eenvoudige kenmerken, makkelijk van elkaar te onderscheiden. De naam zweefvliegen verwijst naar de manier waarop ze zich in de lucht verplaatsen. Ze vliegen met korte stukjes om dan plots te stoppen en ter plaatste te zweven. Een ander belangrijk kenmerk zijn de vleugels. Zweefvliegen hebben maar één paar vleugels terwijl bijen en wespen er twee paar hebben. Verschil tussen wesp (bovenaan) en zweefvlieg (onderaan). Chrysotoxum cautum © Han Endt Mannetje, Garderen, 18-5-’05.  Chrysotoxum cautum (Harris, 1776)  grote fopwes

© Steve Marshall //Zoek de verschillen: boven een zweefvlieg, onder een wesp

Syrphid Flies (Order Diptera: Family Syrphidae)
Syrphid Flies (Order Diptera: Family Syrphidae) (592×432)
SYRPHIDAE

   

Arctophila superbiens
Arctophila superbiens
Cheilosia albitarsis
Cheilosia albitarsis
Chrysotoxum fasciatum
Chrysotoxum fasciatum
Epistrophe eligans
Epistrophe eligans
Episyrphus balteatus
Episyrphus balteatus
Eristalinus sepulchralis
Eristalinus sepulchralis
Eristalis horticola
Eristalis horticola
Eristalis interrupta
Eristalis interrupta
Eristalis intricaria
Eristalis intricaria
Eristalis pertinax
Eristalis pertinax
Eristalis sp.
Eristalis sp.
Eristalis tenax
Eristalis tenax
Fagisyrphus cinctus
Fagisyrphus cinctus
Gewone Citroenzwever (Xanthogramma pedissequum)
Gewone Citroenzwever
Grote fopwesp (Chrysotoxum cautum)
Grote fopwesp
Grote narcisvlieg (Merodon equestris)
Grote narcisvlieg
Helophilus hybridus
Helophilus hybridus
Helophilus pendulus
Helophilus pendulus
Helophilus trivittatus (Helophilus trivittatus )
Helophilus trivittatus
Leucozona lucorum
Leucozona lucorum
Melanostoma mellinum
Melanostoma mellinum
Meliscaeva cinctella
Meliscaeva cinctella
Microdon mutabilis
Microdon mutabilis
Myathropa florea (Myathropa florea )
Myathropa florea
Parasyrphus punctulatus
Parasyrphus punctulatus
Rhingia campestris
Rhingia campestris
Scaeva pyrastri (Scaeva pyrastri )
Scaeva pyrastri
Scaeva selenitica
Scaeva selenitica
Sericomyia silentis (Sericomyia silentis )
Sericomyia silentis
Sphaerophoria scripta (Sphaerophoria scripta )
Sphaerophoria scripta
Sphaerophoria sp.
Sphaerophoria sp.
Syrphus ribesii
Syrphus ribesii
Syrphus torvus
Syrphus torvus
Syrphus vitripennis
Syrphus vitripennis
Temnostoma bombylans
Temnostoma bombylans
Temnostoma vespiforme
Temnostoma vespiforme
Terrasjeskommazwever (Eupeodes corollae)
Terrasjeskommazwever
Tropidia scita
Tropidia scita
Volucella bombylans
Volucella bombylans
Volucella pellucens
Volucella pellucens
Xanthogramma festivum
Xanthogramma festivum
Xylota sylvarum
Xylota sylvarum

Foto's/beelden van Insecten http://www.biopix.nl/Family.asp?Family=Syrphidae&Category=Insekter

Voor het laatst bijgewerkt op: 20 januari 2012Zweefvliegen
Helophilus trivittatus (mannetje) op Aster frikartii, 15 augustus 2004 (foto: Albert de Wilde). Enkele zweefvliegen uit het geslacht Helophilus zijn vrij algemeen. Het zijn prachtig getekende dieren. Dit is een mannetje van citroenpendelzweefvlieg (Helophilus trivittatus). Het genus Helophilus is herkenbaar aan de lengtestrepen op de thorax. Vele hebben een zwarte vertikale streep op het midden van het gezicht. De andere soorten van dit genus hebben dus ook de pyjama-tekening op het borststuk, maar een andere tekening op het achtelijf of anders gekleurde kopstreep en/of poten. Helophilus trivittatus heeft een geelkleurige kopstreep, is meer citroengeel gekleurd en wat forser van formaat. Ze onderscheiden zich daarmee van de andere soorten. Bij de pendelzweefvlieg (Helophilus pendulus) is de kopstreep (onder de antennen) donker en het lijf meer oranjegeel. Ze zijn ook wat kleiner. Verder is bij die zweefvlieg eenderde deel van dij 3 geel aan de top en scheen 3 is vanaf de basis ook meer geel. Het zijn kenmerken, die in het veld moeilijk zijn vast te stellen. Een foto biedt dan soms uitkomst zonder het dier er voor te moeten vangen. Hier zijn deze zweefvliegen parend te zien. De vrouwtjes zijn iets anders getekend dan de mannetjes. De larven van deze insecten leven in verontreinigd water, waaruit zij bacteriën zeven.Op de volgende fotos van H. trivittatus is te zien dat de tekening op het achterlijf niet steeds exact gelijk is. Er is ook enig verschil in de geslachten. Bij de mannetjes van de meeste soorten zweefvliegen (voorbeeld:Volucella zonaria) staan de ogen dichter bij elkaar (echter niet bij het genus Helophilus) en is het achterlijf meer torpedovormig. Op foto 1 staan de twee exemplaren van Helophilus trivittatus, die op de foto’s 2 en 3 afzonderlijk te zien zijn, beide vrouwtjes; op foto 5 staat een mannetje: foto 1, foto 2, foto 3; foto 4; foto 5.Zweefvliegen (en andere vliegen) hebben slechts één paar vleugels, in tegenstelling tot bijvoorbeeld alle bij-achtigen en hebben geen angels. De vleugel van een bij is een samengestelde vleugel, waarbij de voor- en de achtervleugel in elkaar haken tijdens de vlucht. Ook bij vlinders kun je goed de voor- en achtervleugel onderscheiden. Bij libellen zie je twee vleugelparen los functioneren. Zweefvliegen zijn met één paar vleugels sneller en wendbaarder dan de meeste bijen. Ook libellen zijn echter met hun dubbel vleugelstel zeer wendbaar.Zweefvlieg: Volucella zonaria (vrouwtje) op gulden roede, Koudekerke, 23 juli 2004 (foto: Albert de Wilde).In mijn tuin zie ik ieder jaar in de zomer enkele exemplaren van de zweefvlieg Volucella zonaria. Het is een prachtig getekend dier en vrij groot, nl. ca. 20 à 25 mm. Het is waarschijnlijk een trek-zweefvlieg die zich niet in Nederland voortplant en zich slechts als zomergast vertoont. Daarover zijn de meningen echter verdeeld. De voortplanting van deze insecten is bijzonder: Volucella zweefvliegen laten hun larven in wespennesten opgroeien. Zij leven daar van de restjes van dierlijk voedsel en dode wespenlarven onderin het wespennest. Het is een wonder dat deze zweefvliegen (zonder angel) bij de wespen kunnen binnendringen om hun eitjes te leggen zonder te worden herkend als vreemden. De Volucella zonaria zou er een territorium op na houden. Bij mij in de tuin zie ik er echter wel meerdere tegelijk, zodat ze elkaar verdragen. Ze vliegen bij mij steeds opnieuw naar bepaalde plekken in de tuin. Ze foerageren graag opbloeiende liguster maar ook bijvoorbeeld op marjolein en gulden roede. Dat zijn planten die op zeer veel insecten aantrekkingskracht uitoefenen, want het wemelt er van de soorten. De Volucella zonaria laat zich gemakkelijk fotograferen. Het zijn fantastische vliegers: zeer snel met vlugge wendingen. Ze eten nectar en stuifmeel. Door dat laatste zijn veel zweefvliegen ook goede bestuivers. Voor de nectar hebben ze een lange tong beschikbaar. Een verschil tussen de geslachten zijn de ogen. Bij de mannetjes staan de facetogen tegen elkaar aan. Hier is nog een ander mannetje te zien. Op dit plaatje van een vrouwtje is het bijvleugeltje en het zg. haltertje (ook wel: kolfje) goed te zien. Dat laatste zou een overblijfsel zijn van de achtervleugel uit de tijd dat deze vliegen nog dubbele vleugels hadden. Ze werken nu tijdens de vlucht als een soort stabilisator. Als de kleur van de bloem en die van de zweefvlieg complementair zijn, is de vlieg op zijn mooist, zoals deze op Aster frikartii. Ivoorzweefvlieg: Volucella pellucens (mannetje) op Amerikaanse sering, Koudekerke, 27 mei 2006 (foto: Albert de Wilde).Een hele mooie Volucella is de ivoorzweefvlieg (Volucella pellucens). Ik zie ze meestal vrij vroeg in het jaar, maar nooit in grotere aantallen. Het eerste deel van het achterlijf is ivoorwit en de rest zwart. Een fraai contrastrijk dier. De ogen van de vrouwtjes staan net los van elkaar, terwijl die van de mannetjes elkaar raken. Hier zit het vrouwtje samen met een snorzweefvlieg (Episyrphus balteatus) op de bloem van watermunt en hier is ze vanaf de zijkant te zien. Van deze soort leven de larven in de nesten van de gewone en Duitse wesp. Zweefvlieg: Volucella bombylans var. plumata (mannetje), Koudekerke, 3 juni 2005 (foto: Albert de Wilde).Veel zweefvliegen bootsen andere, meer gevaarlijker, insecten na om zo aan predatie te ontkomen. Veel insecten etende vogels en andere dieren laten de insecten met bepaalde kleurcodes met rust, omdat ze weten dat er een steek kan volgen. Zweefvliegen hebben geen angel en kunnen dus niet steken, maar het nadoen (in kleur) van wespen en hommels helpt en komt veel voor. Veel zweefvliegen hebben de geel-zwarte wespentekening doch deze zweefvlieg ziet er uit als een aardhommel. Het is de grote zweefvlieg Volucella bombylans var. plumata. Deze vlieg is hier iets meer vanaf de zijkant te zien. Van V. bombylans komen meerdere kleurschakeringen voor. Er zijn nog minstens 2 variaties van deze soort die hommels met een rode achterlijfpunt nabootsen. Deze Volucella bombylans var. bombylans bootst de steenhommel na. Ook andere en kleinere soorten zweefvliegen doen hetzelfde en bootsen hommels na, bijvoorbeeld de Merodon equestris, de Eristalis intricaria en het fraaie kleine wollig gitje (Cheilosia illustrata). Grote narcisvlieg op geranium, Koudekerke, 21 mei 2009 (foto: Albert de Wilde).Een zweefvlieg die zich ieder jaar laat zien is de grote narcisvlieg (Merodon equestris). Ze zijn er meestal pas in de loop van mei, als de narcissen zijn uitgebloeid. Ze vallen op door het uiterlijk maar ook door de sterke zoemtoon bij het vliegen. Deze zweefvlieg komt voor in minstens 7 variaties en imiteert daarmee verschillende hommelsoorten. Wat het nut daarvan is, is niet geheel duidelijk, want deze vliegen parasiteren op narcisbollen. Deze zweefvlieg lijkt dus op het eerste gezicht op een hommel, maar de antennen zijn korter en geheel anders en ook de enkele vleugels zijn die van een vlieg. De eitjes worden gelegd waar de narcisplanten uit de grond komen. De larven vreten de bollen aan. Er staan bij mij honderden narcissen en ik heb er nooit schade van enige omvang van gezien. De vlieg is dus welkom in de tuin. Hier zijn nog wat aanvullende foto’s: foto 3, foto 4, foto 5, foto 6, foto 7, foto 8. Blinde bij op Coreopsis lanceolata 'Sterntaler', Koudekerke, 15 aug. 2004 (foto: Albert de Wilde).Een zeer algemene zweefvlieg is de blinde bij (Eristalis tenax). De benaming blind is zeker niet bedoeld als weinig of niets ziend, maar in de betekenis van onbestemd of onbekend, want de dieren hebben grote facetogen waarmee ze goed kunnen zien. De E. tenax heeft twee verticale donkere rijen haren op de ogen. Wellicht is dat de verklaring voor ‘blind’. Een andere uitleg zou zijn, dat deze zweefvlieg, die op een bij lijkt, uiteraard geen angel heeft en dus niet kan steken. De benaming ‘bij’ is mogelijk afkomstig van het geluid dat deze zweefvlieg maakt. Het lijkt op de zoemtoon van bijen, maar ook het totale uiterlijk kan een verklaring zijn. Er zijn meerdere Eristalis-soorten, die alle wat op elkaar gelijken. De larven van de Eristalis-soorten leven in stilstaand verontreinigd water. Het zijn de zogenaamde rattenstaart-larven. Het exemplaar van de foto zwom bij mij in de dakgoot en is vermoedelijk de larve van Eristalis arbustorum. Blinde bij op Aster frikartii (foto: Albert de Wilde).Hier nogmaals de Eristalis tenax op de bloem van Aster frikartii. Dat is een astersoort die veel vroeger (al begin augustus) bloeit dan de gewone herfstasters, grotere bloemen geeft, wat lager blijft, weinig steun nodig heeft en niet woekert. Een ideale tuinplant die zeer veel insecten aantrekt en gemakkelijk te vermeerderen is met zomerstek. Hier is nog een close-up van de kop van een vrouwtje Eristalis tenax; deze is van een mannetje. Zweefvlieg: Eristalis pertinax op appelbloesem (foto: Albert de Wilde).De Eristalis pertinax lijkt veel op de E. tenax, maar is gemiddeld iets kleiner en is herkenbaar aan de geelachtige leedjes van de eerste 2 paar poten. Dit exemplaar vond ik foeragerend op appelbloesem in april. De mannetjes hebben een kegelvormig achterlijf. De vleugels hebben soms een donkere vlek. Ze zijn dus wat variabel in tekening. Over het gezicht loopt een verticale brede donkere streep. Hier is nog een vrouwtje op appelbloesem en nog wat close-ups van een mannetje : foto 3, foto 4, foto 5, foto 6. Zweefvlieg: Eristalis arbustorum (mannetje) op Aster frikartii (foto: Albert de Wilde).De Eristalis arbustorum is een mooie kleine zweefvlieg die bij mij meestal pas in augustus massaal te zien is, maar ook al vroeg in het jaar aanwezig kan zijn. Ze hebben geen zwarte streep over het gezicht zoals de E. interrupta, die er verder veel op lijkt. Er kan wél een dun streepje aanwezig zijn. De sprietborstel van de E. arbustorum is langbehaard, zoals op de close-up-foto van dit vrouwtje te zien is. De Nederlandse naam voor deze vlieg is ‘kleine bijvlieg’. Hier is een compleet vrouwtje te zien op heelblaadje en dit is nog een mannetje met kop close-up. Dit is een foto van de rattenstaart-larve van vermoedelijk deze soort. Dit insect kwam ongeveer een week na de verpopping tevoorschijn. Eristalis interrupta, mannetje (foto: Albert de Wilde).Zweefvliegen hebben slechts een enkel paar vleugels. Aan de achterkant, aan de lichaamszijde heeft de vleugel een bijvleugeltje (alula). Het is geen aparte vleugel maar een onderdeel van het geheel. Het kan wel een andere stand hebben dan de vleugel zelf heeft. Op deze foto van een Eristalis interrupta is dat te zien. Deze insecten vliegen bij mij de gehele zomer. Ze hebben een smalle zwarte streep over het gezicht (E. lineata en E. similiseen brede streep). Op de foto’s van zweefvliegen is dikwijls het bijvleugeltje (alula) te zien. Het gebruik zou te maken hebben met de stabiliteit van het insect tijdens het vliegen. Het bijvleugeltje wordt in ruststand opgeklapt als de vleugels het achterlijf raken. De Eristalis interrupta (syn. E. nemorum) heeft de Nederlandese naam ‘puntbijvlieg’. De punt van het achterlijf van een vrouwtje heeft voor deze naam vermoedelijk gezorgd. Op de laatste foto komt ook net een honingbij langs om te storen. Zo is ook enige gelijkenis met een bij te zien. Bij deze soort is dikwijls opmerkelijk baltsgedrag te zien. Een of zelfs twee mannetjes hangen boven een vrouwtje om te proberen ermee te paren. Soms ‘vergist’ een mannetje zich en laat hij dit gedrag ook zien boven een ander mannetje. Eristalis lineata, vrouwtje (foto: Albert de Wilde).Bij zweefvliegen van het genus Eristalis wordt voor de determinatie een aantal hoofdkenmerken gebruikt: de vorm van het stigma in de vleugel, de kleur van delen van de poten, een al of niet aanwezige gezichtsstreep (breed of smal), de beharing van de antenneborstel en nog wel enkele, die redelijk te zien zijn zonder microscoop. Bij de bosbijvlieg (Eristalis lineata) zijn dit de belangrijkste kenmerken: vleugels vaak met zigzagband, het gezicht met een brede middenstreep en de dij van de achterpoot met een gele basis (bij het vrouwtje veel langer dan bij het mannetje) en de top is ook weer geel. Syrphus ribesii (mannetje) op Eryngium giganteum 'Miss Wilmott's Ghost' (foto: Albert de Wilde).De kruisdistels (eryngium-soorten) zijn een zeer goede insectenplanten. In mijn tuin behoren deze tot de top tien. Zowel hommels, bijen, kevers als zweefvliegen kun je er veel op zien. Het getoonde zweefvliegje heeft als Nederlandse naam: bessenzweefvlieg. Er wordt nog onderscheid gemaakt tussen de echte (Syrphus ribesii) en de valse (Syrphus vitripennis) bessenzweefvlieg. Kleine verschillen in pootbeharing zijn bepalend. De mannetjes van de S. ribesii hebben korte zwarte haren op de buitenkant van de top van dij 3. Bij de S. vitripennis zijn deze haartjes geel, meestal met nog enkele zwarte haren er tussen. Bij de vrouwtjes van S. vitripennis is dij 3 voor meer dan de helft zwart vanaf de basis. Beide soorten hebben onbehaarde ogen. Het zijn mooie zweefvliegjes met een wespachtig achterlijf. De larve eet bladluizen. De bessenzweefvlieg zit overigens op allerlei bloemen. Bijvoorbeeld dit vrouwtje op boerenwormkruid en dit mannetje op een teunisbloem.Hier zit een vrouwtje S. vitripennis op een blad. Het donkere deel van de achterdij is goed zichtbaar. Hier is nog een ander vrouwtje van deze soort.Een syrphus-soort die veel op lijkt op de ribesii en de vitripennis, maar die behaarde ogen heeft (het mannetje veel duidelijker dan het vrouwtje) is de Syrphus torvus (mannetje). Bij het vrouwtje moet je echt goed kijken, want de haartjes zijn erg klein, maar zitten er wél. De close-up van de kop van een dergelijk insect vind ik nog steeds zeer indrukwekkend. Puparium van Syrphus vitripennis op klimopblad (foto: Albert de Wilde).Mijn vrouw vond op een blad van klimop tegen een muur van het woonhuis op 1,50 meter hoogte een cocon (7 mm lengte), waarvan we niet wisten van welk dier deze was. We hebben deze in een geventileerd potje laten uitkomen en tot onze verrassing kwam er een zeer mooi zweefvliegje uit. Het is de Syrphus vitripennis, die op deze foto net uit de pot is losgelaten en even de kop poetst met de voorpoten. Direct daarna vloog de vlieg weg. Kop van mannetje Epistrophe eligans, Koudekerke 21 maart 2009 (foto: Albert de Wilde). Soms kom je zweefvliegen tegen van iets groter formaat die wat op de syrphus-soorten lijken, maar met een andere vlekkentekening op het achterlijf. Dan kan het gaan om bijv. een Eupeodes-soort, maar ook een Epistrophe is mogelijk. De enkele bandzwever (Epistrophe eligans) ziet er schitterend goudkleurig uit en heeft minder gele banden op het eind van het achterlijf. Het is een prachtige opvallende zweefvlieg. In mei 2008 zag ik enekele zweefvlieglarven op klimopblad. Die plek is niet toevallig, want het wemelt er van de bladluizen en dat is voor veel zweefvlieglarvan het enige voedsel. De larven heb ik in een geventillerde pot gedaan, af en toe het blad ververst en wat vocht toegevoegd. Pas in maart 2009 was er een larve bezeig met verpoppen. De pop en de andere larve, die inmiddels ongeveer 10 maanden was, zijn op deze foto beide te zien. Na een dag of 10 was de zweefvlieg al uitgeslopen. Het popstadium duurde dus erg kort t.o.v het larvestadium. Het bleek een mannetje Epistrophe eligans te zijn: foto 1, foto 2. Het loont soms de moeite om een larve uit te kweken, omdat dan tevens de naam van de larve en pop correct zijn. Veel larven en poppen van zweefvliegen lijken op elkaar en zijn niet gemakkelijk op naam te brengen. Hier zijn 2 foto’s van een vrouwtje (mei 2010): foto 1, foto 2. Gewone kopermantel (Ferdinandea cuprea), vrouwtje, Schotsman, 12 juni 2011 (foto: Albert de Wilde). De gewone kopermantel (Ferdinandea cuprea) is een zweefvlieg die ook tot de Syrphidae behoort, maar een iets andere levenswijze heeft. Deze fraaie vlieg is te zien langs zonnige bosranden, waar ze foerageren op diverse bloemen. Ze zitten ook graag te zonnen op de bast van bomen. Veel larven van Syrphidae leven van bladluizen. De larven van deze soort leven van de sapstromen van diverse boomsoorten. Episyrphus balteatus (vrouwtje) op heelblaadje (foto: Albert de Wilde). Een klein zweefvliegje dat overal voorkomt is de Episyrphus balteatus. Als Nederlandse naam van dit zweefvliegje wordt wel ‘snorzweefvlieg’ gebruikt. Of deze naam op het uiterlijk of geluid betrekking heeft weet ik niet. De 2 snorachtige tekeningen op het achterlijf zijn misschien de aanleidng. Ook heet het diertje soms pyjamazweefvlieg. Ze kunnen vrij lang verkennend stilhangen in de lucht. De larven van de Episyrphus-soorten eten bladluizen. Het is dus een nuttig diertje. Ze kunnen zeer talrijk zijn tijdens massale trekbewegingen. Bij veel wind vouwen ze de vleugels op de rug als ze stil zitten; normaal houden ze de vleugels in een V-vorm gespreid. De relatief grote kop bestaat voor het grootste deel uit de facet-ogen. Ze bezoeken allerlei bloemen, ook om uit te rusten. Een mannetje van deze soort is hier te zien. Een bijzondere waarneming was die van een vrouwtje, dat eitjes afzette op de vruchtkapsels van fluitenkruid. Deze eitjes hebben een mooie netwerkachtige structuur op de buitenkant. Ze zijn zeer klein en hier dus sterk vergroot. Het zg. puparium is iets anders van vorm dan bij de Syrphus vitripennis, namelijk met een soort flessehals. Episyrphus auricollis var. maculicornis (mannetje) in mijn tuin, Koudekerke 9 april 2005 (foto: Albert de Wilde). Het hier getoonde zweefvliegje rust even uit op een jong blad van fluitenkruid. Het was op 9 april 2006 tamelijk guur weer en de zon zorgt in de beschutting voor wat extra warmte. Het is een zogenaamd ‘variabel elfje’ (mannetje), de voorjaarsvorm van Episyrphus auricollis var. maculicornis (ook wel Meliscaeva), met dank aan Han Endt voor de determinatie. Opvallend zijn de rode ogen en het geel gekleurde schildje. Ik heb er ook al eerder in het seizoen gezien, dus ze zijn er vroeg bij. Een andere kleurvariëteit (var. auricollis) van deze Episyrphus is in mijn tuin minder algemeen, maar ook een vroege verschijning. Deze Episyrphus auricollis var. auricollis is hier te zien op de vroeg bloeiende Amandelwolfsmelk. Platycheirus scutatus (mannetje) in mijn tuin, Koudekerke, maart 2007 (foto: Albert de Wilde). Een soort die op het eerste gezicht wat op de vorige lijkt is het schaduwplatvoetje (Platycheirus scutatus). De tarsen van de voorpoten van deze soort zijn verbreed, vandaar de naam ‘platvoetje’. Deze soort heeft echter een donker schildje dan wel met een kleur gelijk aan die van de bovenkant thorax. Ze zijn wel ongeveer even groot (10 mm) en bezoeken diverse bloemen. Op nevenstaande foto is dat speenkruid. Hier bezoekt een mannetje de bloeiwijze van groot hoefblad. Melanostoma scalare, Koudekerke, 29 april 2009 (foto: Albert de Wilde). Het vrouwtje van de slanke driehoekszweefvlieg (Melanostoma scalare) heeft op het achterlijf ‘uitgeholde’ gele vlekken. Opvallend zijn de groengekleurde haltertjes. Het is een kleine zweefvlieg die van voor- tot najaar te zien is. De volwassen vliegen foerageren op bloemen voor nectar en stuifmeel. De larven eten luizen. Bij dit exemplaar zijn de vlekken minder hol, maar niet duidelijk bol, zodat dit ook M. scalare is. De vrouwtjes van de gewone driehoekszweefvlieg (Melanostoma mellinum) hebben op het achterlijf vlekken die niet hol maar bol zijn langs de buitenkant. De mannetjes van beide soorten hebben rechthoekige vlekken op het achterlijf, maar M. scalare is veel slanker. Syritta pipiens op Achillea, Koudekerke, 2 juli 2006 (foto: Albert de Wilde). In mijn tuin komt een klein zweefvliegje voor dat opvallend verdikte achterdijen heeft met rode vlekken. Het is maar een klein vliegje, maar met bijzondere kenmerken. Het is de menuetzweefvlieg (Syritta pipiens) die in die familie de enige soort is. Hier zijn ze ook te zien op Eryngium en parend op bloeiende peterselie. Van het laatste paar is hier nog een foto van het poetsend mannetje na de paring. Sphaerophoria scripta-vrouwtje, 26 juli 2008 (foto: Albert de Wilde). Dit vrouwtje groot langlijfje (Sphaerophoria scripta) zit op de bloem van Eryngium planum, een aantrekkelijke tuinplant voor zeer veel soorten insecten. Het is een mooie kleine algemene zweefvlieg met een nabootsing van een wespenachterlijf. Hier is nog een foto van een mannetje, maar helemaal zeker zijn mannetjes Sphaerophoria zonder genitaal onderzoek niet op naam te brengen, dus het is onzeker, maar hij lijkt er in elk geval wel heel erg veel op. Je kunt ze ook veel parend aantreffen. Hier een stel op een blad en deze twee verkozen de leuning van een tuinstoel. Bij deze soort reiken de vleugels van het vrouwtje ongeveer tot het eind van het achterlijf, terwijl die van het mannetje wat korter zijn. In mei 2011 vond ik een zweefvliegpop op een aardbei in mijn moestuin. Die heb ik uitgekweekt en het bleek een pop van het groot langlijfje. Groot was dit vrouwtje overigens niet want het had een afmeting van slechts 7,6 mm. Voor determinatie van vrouwtjes van deze soort is de beharing van de onderzijde van de achterdij van belang. Xylota segnis (mannetje), 9 mei 2004 (foto: Albert de Wilde). Als je op een blad van een tuinplant een vlieg zenuwachtig rond ziet lopen is het meestal deze Xylota segnis. Als Nederlandse naam wordt wel gebruikt: gewone rode bladloper. Ze zitten nauwelijks stil en voor een fotograaf is dat lastig. Ze speuren de bladeren af naar voedsel en worden tot de zweefvliegen gerekend, hoewel ze dat zweefgedrag niet vertonen. Ze leven van pollenkorrels die via verstuiving op de bladeren terecht komen en zijn bij mij talrijk aanwezig vanaf begin mei. De vlieg meet 12 à 13 mm lengte. Het prachtig goudkleurig borststuk valt het meest op bij de vrouwtjes. De mannetjes zijn een fractie kleiner en donkerder. Tropidia scita (vrouwtje) op gele lis, Koudekerke, 2 juni 2005 (foto: Albert de Wilde). Dit mooie zweefvliegje, de Tropidia scita, heeft oranje-rode vlekken op het achterlijf, die goed zichtbaar zijn als ze vliegen. Het is vrij klein (7 tot 11 mm) en ze zitten bij mij vooral op bloemen met een lip, waar ze in kunnen kruipen, zoals nepeta en gele lis. In mijn tuin zijn ze vrij talrijk. Voor de determinatie is bij deze soort de vleugelbeadering van belang. Deze heeft een ondiepe bocht in ader 3 ter hoogte van cel 2. Op de foto is dat goed zichtbaar. Als die bocht diep is, is het de T. fasciata. De Tropidia heeft een verdikte 3e dij en aan de onderkant daarvan zit een driehoekige tand, die op de foto net zichtbaar is. Hier is nog een ander plaatje waarop de tand op de achterdij goed zichtbaar is. Tot slot nog wat diverse foto’s van dit fraaie vliegje: kop van een vrouwtje, een parend stel en een mannetje . Witte halvemaanzweefvlieg (Scaeva pyrastri) op bloeiende mosterd, Koudekerke, 10 juli 2005 (foto: Albert de Wilde). Het geven van namen aan insecten is dikwijls ingegeven door herkenbare tekeningen op het lijf of bepaald gedrag. Hier zijn de halvemaanvormige vlekken op het achterlijf bepalend geweest voor de Nederlandse naam van de witte halvemaanzweefvlieg (Scaeva pyrastri). De maantjes van de S. pyrastri zijn wit. Vanaf de zijkant gezien heeft het dier een tamelijk plat achterlijfje. De larve van dit aardige insect eet bladluizen. Hier zijn nog foto’s van deze zweefvlieg van latere datum (2008): vrouwtje; vrouwtje; mannetje Gele halvemaanzweefvlieg (Scaeva selenitica), 31 mei 2005 (foto: Albert de Wilde). In onze omgeving zijn er nog enkele andere Scaeva-soorten. De gele halvemaanzweefvlieg (Scaeva selenitica) heeft geelachtige maantjes, waarvan de punten aan beide zijden even ver naar voren steken. Deze vliegjes zweven steeds langdurig voor een bloem voordat deze wordt bezocht. Hier is een foto van een mannetje die enkele jaren later (2008) is gemaakt. Vrouwtje van de Terrasjes-kommazweefvlieg (Eupeodes corollae), foto: Albert de Wilde. Er zijn nog veel meer van dit soort kommazwevers, vooral van het geslacht Eupeodes. Deze terrasjes-kommazweefvlieg (Eupeodes corollae) is daar een voorbeeld van. De soort is vrij algemeen. Hier is een mannetje te zien op heelblaadje. De vlekjes (komma’s) op het achterlijf zijn anders van vorm en kleur dan bij een vrouwtje. Voor beide geldt dat de gele vlekken op het achterlijf over de naad (tussen onder- en bovenkant van het achterlijf) heen gaan. Bij Eupeodes luniger raken de gele vlekken de zijnaad niet, zoals hier te zien is. Ook de grote kommazweefvlieg (Eupeodes luniger) is algemeen in tuinen te vinden. De larven van deze soorten eten bladluizen en zijn dus erg nuttig. Van die laatste soort zijn hier nog foto’s van een vrouwtje en een mannetje. De vrouwtjes zijn het gemakkelijkst herkenbaar aan het zwarte ‘vorkje’ op het voorhoofd. Gele kommazweefvlieg (Eupeodes latifasciatus), mannetje, Koudekerke, 27 juli 2008 (foto: Albert de Wilde). Een wat kleinere kommazwever is deze gele kommazwever (Eupeodes latifasciatus), die wat minder algemeen is. Ze zijn ongeveer 8 mm lang. Dit mannetje heeft op het achterlijf oranje gekleurde maantjes, behalve het eerste paar dat geel is. De vrouwtjes van deze soort hebben een opvallend glimmend voorhoofd. Snuitvlieg, Rhingia campestris (foto: Albert de Wilde). Een bijzondere vorm van de kop heeft de zogenaamde snuitvlieg (Rhingia campestris). Aan de kop zit een opvallend ver naar voren uitstekende snuit. Deze zweefvlieg plant zich voort in mest van koeien en andere grote dieren. Ze lijken verder op Syrphus-soorten. Vrouwtje van de Doodshoofdzweefvlieg (Myathropa florea), Koudekerke, 28 augustus 2004 (foto: Albert de Wilde). De doodshoofdzweefvlieg (Myathropa florea) is een mooi gekleurde zweefvlieg. Ze zijn bij mij redelijk talrijk. Wat mij opvalt is dat ze nog al verschillend in grootte zijn. De larven van deze soort zouden in kleine stilstaande watertjes opgroeien, bijvoorbeeld in holtes van bomen. Ik vermoed dat een vochtig milieu ook voldoende is, want op 17 mei 2006 zag ik 2 vrouwtjes van deze zweefvliegen eitjes leggen in de molm van een gat in een walnotenboom in mijn tuin. Daar staat denk ik nooit water in, maar het is wel vochtig. Bij de mannetjes staan de ogen tegen elkaar aan, zoals bij veel mannelijke vliegen het geval is. Weidevlekoog (Eristalinus sepulchralis) mannetje, Koudekerke, 29 juli 2006 (foto: Albert de Wilde). De meeste zweefvliegen hebben ogen die slechts één kleur hebben. Deze weidevlekoog (Eristalinus sepulchralis) is juist op de afwijkende oogtekening gemakkelijk herkenbaar. Poot 3 is sterk gekromd en de vleugelbeadering is ook bijzonder. De ogen hebben duidelijke vlekken en zijn behaard. Toch is het een onopvallend vliegje door het geringe formaat. Dit mannetje is ongeveer 8 mm lang. Dit vrouwtje is ongeveer even groot en zat op dezelfde plek in mijn tuin op heelblaadje. Hier zijn nog wat aanvullende foto’s van 2010: foto 3, foto 4, foto 5, foto 6, foto 7 (man). De soort die aan de kust voorkomt is wat groter en wordt kust-vlekoog (Eristalinus aeneus, vrouwtje) genoemd. De mannetjes van de E. aeneus hebben ogen die elkaar raken op de frons. Bij het mannetje van de E. sepulchralis blijven de ogen daar los van elkaar, zoals op mijn foto te zien is. Zweefvliegje (gitje) op kruipende boterbloem, Koudekerke, 16 mei 2005 (foto: Albert de Wilde). Het determineren van vliegen is lastig, omdat er erg veel soorten zijn en relatief weinig determinatiewerken. Voor het onderscheid tussen zweefvliegen en andere vliegen is een aantal kenmerken van belang. Dat zijn de vleugelbeadering, de vorm van de sprieten en het meestal onbehaard zijn van de bovenkant van de thorax. Het lijf van het vliegje van deze foto is ongeveer 8 à 9 mm lang. De vleugels steken voorbij het achtereind van het achterlijf. De achterkant van het borststuk heeft bij het haltertje witte vlekken en er zijn haarborstels aan de rand van het schildje. De scheen en de tars van de voorpoten zijn verdikt waar ze een gewricht vormen. De ogen lijken onbehaard. Op de foto’s zijn nog wel enkele kenmerken te ontdekken. Het is een Cheilosia-soort, maar daarvan zijn er erg veel en zijn meer kenmerken nodig. Het is waarschijnlijk een vrouwtje van Cheilosia albitarsis, maar Ch. ranunculi wijkt daar niet veel van af en vrouwtjes zijn niet te onderscheiden van elkaar. De zweefvliegjes van deze soorten worden ook wel ‘gitjes’ genoemd en dit zou dan het weidegitje zijn. Het is een leuk zweefvliegje dat bij mij fanatiek alle boterbloemen afvloog, vermoedelijk om stuifmeel te eten. Hier is nog een andere foto van dit aardige zweefvliegje. De mannetjes van de 2 genoemde soorten zijn aan diverse kenmerken van elkaar te onderscheiden, waarvan er een de vorm van het laatste segment van de voortarsen is: bij Ch. ranunculi trapeziumvormig; bij Ch. albitarsis met ongeveer rechte zijkanten, zoals hier te zien is. Hier zijn nog wat foto’s van mannetjes: foto 1, foto 2, foto 3. Tuingitje (Cheilosia caerulescens), Koudekerke, 14 augustus 2010 (foto: Albert de Wilde). Het tuingitje (Cheilosia caerulescens) is nog maar sedert de jaren 80 van de vorige eeuw bekend in Nederland. Voor het eerst zag men het op de Sint-Pietersberg in Limburg. In de jaren daarna is het gehele land bevolkt geraakt door dit gitje. Ze zijn gebonden aan huislook (Sempervivum). Dat is de waardplant waarop de eitjes worden gelegd en de larven eten dus van de plant. Ze overwinteren als pop en in het voorjaar is er dan weer een nieuwe generatie. Het zijaanzicht van deze vlieg is bijzonder: een zeer sterk uitgehold gezicht. Hier zijn nog wat foto’s van dit vliegje: foto 2, foto 3. Wollig gitje (Cheilosia illustrata), Koudekerke, 23 juli 2006 (foto: Albert de Wilde). De meeste gitjes hebben weinig beharing. Dat geld niet voor dit wollig gitje (Cheilosia illustrata). Ook het kruiskruidgitje (Cheilosia bergenstammi) is sterk behaard, maar de haren zijn wat korter. Ook is opvallend dat het achterlijfje dunner is dan je zou denken, wat op deze foto ‘en profile’ goed te zien is. Tweekleurig gitje (Cheilosia albipila), Noord-Beveland, Goudplaat, 26 maart 2011 (foto: Albert de Wilde; det. Mark van Veen). Het tweekleurig gitje (Cheilosia albipila) is een prachtig vosrood gekleurde zweefvlieg met de typische knobbelvormen aan de voorkant van de kop, vanaf de zijkant gezien. Deze vormen zijn bij veel van de gitjes net iets anders en dienen dikwijls als determinatiekenmerk. Ze zijn vrij groot en zien er uit als een forse honingbij, maar missen uiteraard de bijenantenne en de samengestelde vleugels. Ze zijn al zeer vroeg in het jaar actief. De dieren van dit item zag ik in de laatste week van maart. Ze zonnen graag en vliegen op vroegbloeiende heesters als sleedoorn en wilgen. De eitjes worden afgezet op distelsoorten. De larven vreten in de wortels en stengels van de plant. Zodra ze volgroeid zijn verpoppen ze in de grond. Er is 1 generatie per jaar. Hier zijn nog wat aanvullende foto’s van deze fraaie zweefvlieg, waarbij de foto’s 4 t/m 6 het mannetje tonen: foto 2, foto 3, foto 4, foto 5, foto 6. Platbekje (vrouwtje) op de stamper van een klokjesbloem, Koudekerke, 10 juli 2005 (foto: Albert de Wilde). Veel kleine insecten in mijn tuin laat ik meestal met rust met de camera. Het is moeilijk om er een redelijk plaatje van te maken. Dit platbekje (vrouwtje) van ongeveer 7 mm zit op de stamper van een klokjesbloem en staat er nog redelijk op. Het is een klein zweefvliegje van het genus Pipizella of Heringia die sterk op elkaar lijken. Van deze vliegjes zijn er diverse soorten. Ze zijn niet gemakkelijk op naam te brengen. Bij de meeste van deze soorten moet microscoop-onderzoek van de genitaliën van de mannetjes uitkomst bieden. Knollenbollenzweefvlieg (Eumerus funeralis), mannetje, Koudekerke, 24 september 2010 (foto: Albert de Wilde). De grote narcisvlieg heet zo vanwege de aantasting van bollen door de larven. Voor bollenkwekers is dit niet de enige zweefvlieg waarvan de larven in bloembollen en uien leven. Ook de knobbelbollenzweefvlieg (Eumerus funeralis) legt haar eitjes in of op bollen. De toevoeging ‘knobbel’ heeft te maken met de verdikking op de onderkant basis van de achterdij van deze vlieg. Bij mannetjes is die knobbel prominenter aanwezig dan bij vrouwtjes. Het dier van de foto’s is een mannetje. Het is 6,4 mm lang. De ogen raken elkaar middenvoor en zijn opvallend groot. Dit vliegje is prachtig bronskleuring. Enkele andere soorten van dit genus hebben rood op het achterlijf. Er zijn in Nederland ongeveer 10 soorten. Hier zijn nog wat extra foto’s van dit mannetje: foto 2, foto 3, foto 4, foto 5, foto 6. Terug naar HOME
Platvissen kunnen het kleurpatroon van hun huid aanpassen aan de ondergrond waarop zij liggen. Die kleuren worden gemaakt door kleurstofcellen in de bovenste laag van hun huid. Er zijn kleurstofcellen met rode, oranje, gele of zwarte kleurstof.

http://www.natuurinformatie.nl/ecomare.devleet/natuurdatabase.nl/i001175.html http://bioteaching.wordpress.com/2012/08/09/flatfish-vertebrata-pleuronectiformes/ Platvissen Or. Pleuronectiformes p1496-1535 pleuronectiformes <–pdf Griet Tong Schar Schol Deze vissenfamilie bestaat uit dieren die als normaal, rechtop zwemmend visje hun leven beginnen, maar als volwassen dier zijn toegerust voor een leven op de zeebodem: de ogen verhuizen naar één van de zijkanten van de kop en het lijf wordt steeds platter. In de zuidelijke Noordzee bestaat ongeveer éénderde van het totaal gewicht aan vissen uit platvissen. Platvissen kunnen zich camoufleren door de kleur van de ondergrond na te bootsen. Op een zandbodem worden ze zandkleurig gespikkeld, op een grindbodem gevlekt met de kleuren van het grind. Weblink Foto’s van platvissen: http://www.digischool.nl/bi/onderwaterbiologie/html/biologie/stekelvinnigen.htm http://www.ecomare.nl/emc.asp?pageId=410 Door kleurstofcellen met een bepaalde kleur te vergroten of verkleinen kan een platvis de kleuren van de bodem waarop hij ligt nabootsen. Een hele goede camouflage hebben de zilveren vissen. Deze vissen zwemmen in het open water. Onder water komt het meeste licht van boven en het minste van onderen. Van opzij komt wel overal evenveel licht. Een spiegel die rechtop in het water hangt weerkaatst dus evenveel licht als dat er achter de spiegel is. Hierdoor wordt hij bijna onzichtbaar. Zilveren vissen maken hiervan gebruik. Zij hebben kleine spiegelende kristallen op hun schubben, waardoor hun zijkant als een spiegel werkt. Dit werkt alleen met de zijkanten van de vis. De bovenkant van de vis is donkerder om niet op te vallen in het gedempte licht dat van onderen komt. De onderkant van de vis is zijn zwakke plek. Wat voor kleur hij hier ook heeft, als je van onderen omhoog kijkt dan is hij altijd donkerder dan het licht dat van bovenaf het water in komt. Dus de kleur maakt niet zo veel uit. De vorm wel. Doordat de vis een smalle onderkant heeft valt hij minder op dan wanneer hij een brede onderkant zou hebben zoals platvis. De “ponyfish “ Ponyfishes

De ponyfish doet het omgekeerde van bodemvissen ; hij is vanboven donker en op de buikzijde wit (en spiegelend ) Het dier ( zwemt vlak onder de oppervlakte van de zeespiegel ) heeft dan ook het meest te vrezen van aanvallen van onderaf… De vis is trouwens een beroemd voorbeeld geworden van evolutionaire adaptatie (van de hand van evolutiebioloog G C Williams )

  • Williams, G.C. 1996. Plan and Purpose in Nature. Weidenfeld & Nicolson, London (published in the U.S. in 1997 as The Pony Fish’s Glow : and Other Clues to Plan and Purpose in Nature. Basic Books, New York).

http://books.google.com/books/about/The_pony_fish_s_glow.html?id=OFxnMg10BYsC

The pony fish’s glow:

and other clues to plan and purpose in nature
Front Cover
BasicBooks, 1997 – Science – 184 pages
How well designed are we humans to carry out the tasks of life? A noted evolutionary biologist gives some fascinating answers. In this compelling volume, George C. Williams illuminates the peculiar design features we humans possess, the effective adaptations that evolution has bestowed upon us, and why we have evolved the way we have. He explains such things as why we have eyes only in the front when, clearly, we’d be better off with a pair in the back as well; why we were designed to crave sugar and fat, when both have been shown to be harmful to our health; why our bodies deteriorate so badly with age; why we are vulnerable to disease; why human babies must travel through the narrow pelvic ring when they could make the trip much more safely and easily though a birth canal situated in the empty space outside the ring; and much more.

Providing a biological foundation for thought on current philosophical controversies, such as the mind-brain problem, and the definition of human life in relation to abortion rights and last rites, the author proves himself a masterful teacher of evolutionary science.

MIMICRY Er is nog een andere aanpassing waardoor de kans kleiner is dat je wordt opgegeten. Mimicry dieren die er hetzelfde uit zien en soms zelfs hetzelfde gedrag vertonenen als een ander organisme. Die ander moet dan natuurlijk niet interessant zijn voor een roofdier, of juist gevaarlijk. Mimicry komt niet alleen voor bij dieren die willen voorkomen dat zij opgegeten worden. Ook roofdieren kunnen mimicry gebruiken om makkelijker een prooi te vangen. Het dier dat wordt nagedaan noem je het model. Het dier dat op het model lijkt noem je de mimic. Zo zijn er vlinders in Afrika met prachtige opvallende kleurpatronen waarmee zij vogels waarschuwen; pas op, ik smaak erg vies. Misschien is er wel eens een vogel die zo’n vlinder opeet, maar na één minder prettige ervaring weet hij dat deze vlinders oneetbaar zijn. Vervolgens zal hij zich niet meer aan vlinders met zo’n kleurpatroon wagen. In hetzelfde gebied komt een andere vlinder voor die wel goed eetbaar is. Die heeft hetzelfde kleurenpatroon als de vies smakende vlinder. Dankzij deze aanpassing wordt hij door de vogels niet opgegeten. Het is wel zaak dat er altijd meer modellen zijn dan mimics. Als er meer modellen zijn dan mimics dan is de kans groot dat een roofdier juist zo’n goed eetbaar dier treft. Na een paar keer leren de roofdieren dan dat dieren met zo’n kleurenpatroon juist goed te eten zijn. Ook voor verschillende soorten giftige vlinders heeft het een voordeel om op elkaar te lijken. Als zij hetzelfde opvallende kleurenpatroon hebben zal een predator sneller leren dat dieren met zo’n patroon niet eetbaar zijn. Ongeveer de helft van alle vissensoorten zwemmen in scholen. Dat doen ze natuurlijk niet voor niets. Voor een prooivis biedt de school bescherming tegen roofvissen. Het eerste voordeel valt onder de uitdrukking ‘twee zien meer dan één’. Een school vissen neemt veel sneller een rover waar dan één afzonderlijke vis. School Dat waarnemen gebeurt met de ogen, maar daar heb je alleen iets aan als het water helder genoeg is. Veel vissen hebben ook een

zijstreep op hun flanken, waarmee zij trillingen in het water kunnen waarnemen. Dit is een veel beter alarm tegen indringers dan de ogen. Die ogen en zijstrepen gebruiken de vissen in de school ook om hun positie ten opzichte van hun buur-vissen gelijk te houden. Iedere vis probeert voortdurend om op dezelfde afstand van zijn buren te blijven. Hierdoor lijkt het alsof de school niet bestaat uit allemaal losse vissen, hij beweegt immers net alsof het 챕챕n groot wezen is. Iets dat mogelijk roofvissen afschrikt. Maar zelfs de roofvissen die er niet intrappen en op de school afzwemmen, merken tot hun verbazing dat de school voor hun neus in twee챘n breekt en achter hen weer bij elkaar komt. Lukt het uiteindelijk toch om vlak bij te komen dan ziet de prooivis zoveel precies gelijke vissen, dat hij even in verwarring raakt en niet weet waar naar te happen. Waarvan zijn prooi gebruik maakt door snel te verdwijnenbron ; RAMIREZI Zie ook het uitstekende /erg aanbevelingswaardige volkskrantblog van deze auteur ,:Er is daar een schat aan( ook beeld) materiaal aanwezig –> http://ramireziblog.wordpress.com/ RAMIREZI <–

Meloe franciscanus

Keverlarfjes imiteren bij in geur en kleur

http://www.nrc.nl/wetenschap/article479299.ece

Keverlarfjes-imiter-85228a

Photograph by Leslie Saul-Gershenz © 2006 PNAS
If It Smells Like a Bee… Male Habropoda pallida bee inspecting an aggregation of Meloe franciscanus blister beetle larvae. http://dsc.discovery.com/news/2006/09/12/beetle_ani.html?category=animals&guid=20060912100030

http://www.cracked.com/article/109_natures-6-most-diabolical-predators/ 12 sept.2006

De oliekever Meloe franciscanus die parasiteert op bijennesten in de droge Mojave-woestijn in het zuidwesten van de Verenigde Staten heeft een opmerkelijke strategie om de nesten van zijn slachtoffer te bereiken.

De larven van deze kever vermommen zich met z’n allen als vrouwtjesbij en versieren zo in twee stappen een lift naar hun favoriete voedselstek. De Californische insectendeskundigen Leslie Saul-Gershenz en Jocelyn Millar beschrijven deze bijzondere vorm van ‘agressieve mimicry’ deze week in het Amerikaanse wetenschappelijke tijdschrift Proceedings of the National Academy of Sciences.

De larven van de oliekever Meloe franciscanus kruipen tegelijk uit het ei en groeperen zich in een ovaalvormig klompje.
A typical aggregation of parasitic blister beetle larvae, Meloe franciscanus, on a grass blade. Credit: National Academy of Sciences
Images provided by J. Hafernik. (These species illustrate yet another fascinating mimicry system in nature). Larvae of the blister beetle Meloe franciscanus aggregate on the end of plant stems to mimic the appearance of female Habropoda pallida.
Male bees pick up larvae from stems through pseudocopulation and then deposit the larvae on female bees during mating attempts. Close-up of triungulin larvae on the underside of a male bee. Female bee with triungulin larvae on her back. These larvae are the result of venereal transmission from a male bee.

http://www.biodiversityexplorer.org/beetles/beetle_larvae_mimic.htm Als één organisme kruipen zij omhoog langs de vegetatie. Hun vorm, kleur, positie en beweging lijkt sprekend op die van een (vrouwtjes-)bij. Om deze vermomming compleet te maken, scheiden zij ook een mengsel van lokstoffen uit dat sterk lijkt op de geur waaraan mannetjes van de wilde graafbij (Habropoda pallida) vrouwtjes herkennen. De truc werkt feilloos. Argeloze bijenmannen die op zo’n nepvrouwtje afkomen, worden besprongen door tientallen keverlarven. Ze houden zich stevig vast op het achterlijf van de bij, die verder vliegt. Zodra dit mannetje wil paren met een echt vrouwtje, springen de larven opnieuw over. Op haar rug bereiken zij ten slotte het bijennest, waar zij zich te goed doen aan stuifmeel, nectar en bijenei en broed De larven worden kevers en die leggen eitjes en de cyclus begint opnieuw. Uit het onderzoek blijkt dat ook mannetjes met keverlarven op de rug vaak andere mannetjes aantrekken, waarschijnlijk door de ‘vrouwengeur’ die aan de larven kleeft. Dit speelt de kever in de kaart, want zo kunnen de larven zich over meer bijenmannen verdelen met meer kans op succes. http://www.arkive.org/blister-beetle/meloe-franciscanus/video-09b.html http://whyevolutionistrue.wordpress.com/2011/10/02/a-remarkable-case-of-mimicry-beetles-as-a-venereal-disease-of-bees/ MIMICRY LINKS http://arthropoda.southernfriedscience.com/?p=4260 Gif slangen zonder gif 

Domme slang

http://noorderlicht.vpro.nl/noorderlog/bericht/39304018/ Heel slim hoor, jezelf voordoen als een dodelijk giftige koraalslang. Maar niet als je mijlenver van je grote voorbeeld vandaan leeft. Want dan denken roofdieren niet ‘oei giftig, afblijven’, maar ‘mmm, dat felgekleurde slangetje ziet er appetijtelijk uit’. Sluit dit vensterHet origineel.. Sluit dit venster…en de imitator. En toch bestaan dergelijke slangen, blijkt deze week uit een artikel in Nature. De niet giftige ‘Lampropeltis triangulum elapsoides’, een type melk- of koningsslang, leeft in de Verenigde Staten en lijkt inderdaad verdacht veel op de wel zeer giftige harlekijnkoraalslang. Alleen een echte kenner kan ze van elkaar onderscheiden. In het gebied waar beide soorten voorkomen, wagen roofdieren zich dan ook aan geen van beide, voor de zekerheid. FITNESS     Elk voordeel heeft zijn nadeel of iets  “voordelig”  of “nadelig”  is  , hangt af van het leefgebied( en(bijvoorbeeld )  de daar aanwezige  predatoren-types )    Gek genoeg kronkelen er ook koraalslang-look-a-likes rond op honderden kilometers afstand van het leefgebied van het originele (giftige )model. Niet slim, want de predatoren daar kennen de giftige variant helemaal niet. Wat ze wel kennen is de lekkere smaak van slang en een exemplaar dat zo dom is om opvallend door het leven te gaan, laten ze natuurlijk niet liggen. Ineens is het voordeel van een kekke rood-zwart-gele outfit dus veranderd in een nadeel. Waarom de dieren dan in godsnaam in zo’n gebied, ver weg van de echte koraalslang, leven? Doordat ze migreren. En ‘ze’ staat voor mannen, ontdekten de Amerikaanse biologen George Harper Jr en David Pfennig met behulp van DNA-testen. Die migratiedrift is typisch voor polygame mannenslangen als Lampropeltis triangulum elapsoides, schrijven Harper Jr en Pfennig in Nature. Wel is het zo dat hoe verder van het leefgebied van de koraalslang verwijderd, hoe valer de imitators zijn. Die overleven, de meest felle varianten leggen het snelst het loodje. Sometimes it pays to be gray. Remy van den Brand

Hagedis hapt niet naar fopoog Patroon op vlindervleugels moest roofdieren verleiden om te bijten
Waarom hebben vlinders vlekken op hun vleugels?
Om roofdieren te foppen, is de theorie.
De praktijk is weerbarstig.DOOR BART BRAUN
In Leiden gefokte mutantvlinders met grote oogvlekken
Uitgangspunt is een vlinder.
Die heet Bicyclus omdat hij twee levenscycli heeft:
een voor het natte en
één voor het droge seizoen.
In het droge seizoen hebben de dieren onooglijke, donker gekleurde vleugels. Ze zijn dan passiever dan in het natte seizoen, en zolang de vlinders stilzitten op hout werkt de bruine kleur als camouflage.Als het regenseizoen aanbreekt, helpt de bruine kleur niet meer: het bos ziet dan groen van de planten. Groene vleugels zouden ook niet helpen, want stilzitten is geen optie meer.
Er moet gepaard worden, en daarvoor moet de vlinder rondvliegen. De vlinder heeft bruine vleugels met gele stippen.Heel veel vlindersoorten hebben stippen op hun vleugels.
Biologen hebben daar twee verschillende verklaringen voor.
Bij sommige soorten, zoals de dagpauwoog, zijn de stippen normaal verborgen. (=de vleugels zijn dicht en het dier lijkt dan op een verdord blad )
Dagpauwoog met gesloten vleugels
dagpauwoog met gesloten vleugels
dagpauwoog
Als de vlinder schrikt, laat hij ze zien.
De stippen lijken op ogen, en moeten een roofdier het idee geven dat hij wordt aangestaard door een groot beest.
Maar Bicyclus anynana kan geen gebruik maken van dat schokeffect; koolwitje
Haar vleugelstippen zijn altijd zichtbaar, net als die van Nederlandse vlinders als het koolwitje.
Twee individuen van het tropisch zandoogje (Bicyclus anynana) met verschillende vleugeltekeningen en -grootte. De rups van rechtervlinder is opgegroeid bij een hoge temperatuur, de rups van de linkervlinder bij een lage temperatuur. http://www.natuurinformatie.nl/nnm.dossiers/natuurdatabase.nl/i001407.html wings of a variety of butterflies Examples of Bicyclus wings illustrating the diversity of eyespot patterning. Top row, Bicyclus anynana; bottom row, related species. http://www.jgi.doe.gov/sequencing/why/3112.html
Dat soort “oog “vleugel-stippen, zo is het idee, werkt als afleidingsmanoeuvre.
Roofdieren zien een stip, denken dat het een oog is, en happen daarnaar.
De meeste prooidieren hebben moeite met ontsnappen als hun kop eraf is gebeten, dus een aanval op de ogen is een effectieve jachtstrategie.
Bijt het roofdier in een fopoog op de vleugel, dan kan de vlinder nog snel ontsnappen.Dat is dus de theorie.
Brakefields student Leon Vlieger ging kijken naar de praktijk.
Bij de dierenwinkel kocht hij 33 insectenetende hagedissen, van de soort Anolis carolinensis, de roodkeelanolis.
In de hagedissenkooi legde Vlieger een stukje banaan, en daar liet hij dan een hongerige vlinder op los.
Camera erbij, zodat kon worden gefilmd hoe de hagedissen precies de vlinders aanvielen.Dat ging niet altijd even makkelijk. Sommige hagedissen waren meer ge챦nteresseerd in de banaan dan in de insecten.
Soms schoven ze zelfs de vlinder opzij, om bij het fruit te kunnen komen.Als ze al een vlinder aanvielen, hapten de hagedissen helemaal niet naar de oogstippen.
Ook niet bij speciaal in Leiden gefokte mutante vlinders met extra grote vlekken.
Ook niet bij vlinders waar met behulp van kaarsvet een uitgeknipte oogvlek op een andere plek werd geplakt.
De anolissen trappen er gewoon niet in.Het leverde Brakefield en Vlieger (inmiddels afgestudeerd) in elk geval wel een publicatie op, in het Biological Journal of the Linnean Society of London.
Een relatief obscuur vakblad, maar wel met een rijke geschiedenis.
150 Jaar geleden beschreven Charles Darwin en Alfred Russell Wallace voor het eerst hun ideeën over evolutie in een voorganger van dat blad.Brakefield weet niet hoe het komt dat de oogvlekken de hagedissen niet foppen.
Het zou moeten werken:
in de jaren vijftig lukte het een onderzoeker om vogels te misleiden met stippen op de achterkant van meelwormen.
Muurhagedissen happen wel braaf naar het voor hen verkeerde onderdeel van de vlinder.
En in Afrika zien Brakefields onderzoekers regelmatig vlinders waarbij een hap uit de vleugel is genomen.‘Misschien ligt het aan de soort hagedis’, zegt de hoogleraar.
‘In het gebied waar de anolissen gevangen zijn, komen ook vlinders voor met oogvlekken op de vleugels; misschien hebben ze daar al geleerd om er niet in te trappen.’
Uit Finse proeven blijkt dat vogels in het begin wel te foppen zijn met de stippen, maar al snel het trucje doorhebben.Ook lijkt het erop dat de vlekken er niet alleen zitten om roofdieren om de tuin te hebben.
Vrouwtjesvlinders vallen op mannetjes met grote oogvlekken.
‘Dus zijn de vleugelpatronen deels afhankelijk van interactie met predatoren, en deels het gevolg van seksuele selectie.’Het grote voordeel van de Bicyclus is dat biologen er ook veldonderzoek mee kunnen doen.
Een fruitvliegje raakt te makkelijk zoek, en het wormpje C. elegans leeft onder de grond.
De vlinders zijn makkelijker te volgen in het wild of in de kassen van de Leidse Hortus.
De veldstudies naar de gevolgen van de oogvlekken lopen nog.
Een promovendus had stipjes getekend op vlinders in hun droge-seizoensvorm, en vastgesteld dat die massaal opgegeten werden.
Het bedekken van stippen bij vlinders in het natte seizoen lukt niet zo goed.
Brakefield:
We zijn dus nog bezig met onderzoeken wat het voordeel is van oogvlekken in het natte seizoen.’

Vlindermimicry

4 reacties op juli 23, 2011
Eergisteren werd in Science een studie gepubliceerd waar 10 jaar onderzoek aan vooraf gegaan is. Dit onderzoek handelt over de mimicry in vleugelpatronen en kleuren tussen verschillende soorten vlinders. Het blijkt dat voor alle rode vlekken en patronen in de vleugels van de verschillende soorten uit het geslacht Heliconius hetzelfde gen optix verantwoordelijk is. Men vraagt zich nu af in hoeverre er sprake is van convergentie of van homologie. In de natuur zijn veel strategieën geëvolueerd waarbij dieren of planten waarschuwingssignalen produceren die roofdieren afschrikken. Heliconius Verschillende soorten van het geslacht Heliconius Sommige vlinders zijn giftig of hebben een vieze smaak en roofdieren bezitten het instinct of leren deze vlinders met rust te laten. Ze leren dat deze kleurencombinatie en vorm vermeden moet worden. De overeenkomsten in kleuren en patronen van de vleugels van verschillende soorten Heliconius komen voort uit mimicry. Soorten die niet giftig zijn imiteerden de patronen en kleuren van de giftige vlinders en beschermden zichzelf daarmee tegen dezelfde roofdieren zonder het gif te hoeven produceren. Dit soort mimicry wordt wel Batesiaanse mimicry genoemd. Tussen de soorten van het geslacht Heliconius bestaat daarentegen de mimicry van Müller. In dit geval zijn beide soorten giftig en ontwikkelen dezelfde kleuren en patronen. Sommige soorten die ver verwant zijn ontwikkelden toch hetzelfde vleugelpatroon. Men ging er dus van uit dat er sprake was van convergente evolutie. (Van convergente evolutie is sprake wanneer bepaalde eigenschappen of lichaamsstructuren in ver verwante soorten onafhankelijk evolueren. Een klassiek voorbeeld van convergente evolutie zijn de vleugels van vleermuizen en van vogels die beiden onafhankelijk geëvolueerd zijn vanuit een gemeenschappelijke voorouder zonder vleugels. Homologe structuren of genen komen voort uit een gemeenschappelijke voorouder. De longen zijn bijvoorbeeld homoloog aan de zwemblaas van vissen. Onze armen en handen zijn homoloog aan de vleugels van vleermuizen.) De onderzoekers hebben nu ontdekt dat er één gen, optix, verantwoordelijk is voor de imitatie van de kleuren en patronen. Dit gen speelt ook een rol in de ontwikkeling van het oog in sommige organismen. Het is verbazend en een belangrijk resultaat dat een enkel gen verantwoordelijk is voor alle mogelijke patronen van de kleur rood in vleugels van deze vlinders. Aangezien het om een enkel gen gaat wordt in dit geval het verschil tussen convergentie en homologie minder duidelijk, want als alle vlinders van het geslacht Heliconius hetzelfde gen bezitten voor deze eigenschap dan is het misschien wel een geval van homologie. Convergentie Homologie Bij convergentie lijken de structuren of genen op elkaar maar zijn fundamenteel verschillend en hebben geen gemeenschappelijke oorsprong. Bij homologe kenmerken lijken de structuren of genen wel of niet op elkaar maar hebben wel een gemeenschappelijke oorsprong. Uit: Physorg.com

Mimicry en hybridisatie in Heliconius

Geplaatst door op mei 22, 2012

Een nieuw onderzoek op het vlindergeslacht Heliconius laat zien dat verwante soorten in staat zijn genen uit te wisselen door hybridisatie. Vooral bij dieren leidt hybridisatie vaak tot steriele nakomelingen, oftewel nakomelingen met een fitness van nul. De verwante vlindersoorten bezitten genen die beslissend zijn voor het vleugelpatroon. Zowel de vleugelpatronen als de genen zijn in al de bestudeerde soorten hetzelfde. Deze vlinders zien er dan ook hetzelfde uit. Ze concluderen daaruit dat er hybridisatie heeft plaatsgevonden. Vlinders of eigenlijk dagvlinders stammen af van nachtvlinders of motten. Dat wil zeggen dat ze hun gedrag veranderd hebben en overdag actief geworden zijn. De nachtvlinders hebben ogen die gevoelig zijn voor UV-licht en blauw licht. De dagvlinders zijn nog gevoeliger voor UV-licht omdat ze in bezit zijn van een duplicaat van het gen opsine. Men verwachtte daarom dat de dagvlinders minder chemosensitief zouden zijn aangezien hun ogen gevoeliger waren. Het tegendeel blijkt waar. Na de complete sequentie van het genoom van Heliconius te hebben vastgesteld zag men dat deze vlinders de meeste genen hebben voor smaak en geur van alle insecten. De organen voor de geur bevinden zich in de antennes en de organen voor smaak in de voetjes. Heliconius melpomene (van Wikipedia) In een eerder blogbericht wordt beschreven hoe het gen optix, dat verantwoordelijk is voor de rode schakeringen in de vleugels hetzelfde is in de verschillende Heliconius soorten. In dat geval kwam men tot de conclusie dat het moest gaan om convergentie of homologie. Het huidige onderzoek werd gedaan op verschillende soorten van Heliconius: H. melpomene, H. timareta en H. elevatus en men keek daarentegen naar meerdere genen die betrokken zijn bij het vleugelpatroon. Dat het vleugelpatroon en de kleurschakeringen hetzelfde zijn in de drie soorten die bestudeerd werden betekent dat de vlinders er hetzelfde uitzien. Dit heeft te maken met Mulleriaanse mimicry. De vlinders ‘doen elkaar na’ om zich te beschermen tegen mogelijke roofdieren. Het visuele aspect van de vlinders die allemaal slecht smaken schrikt in het vervolg de roofdieren af, die leren deze vlinders met rust te laten. Maar in plaats van steeds opnieuw de juiste genen uit te vinden voor deze patronen in de drie verschillende soorten is het blijkbaar mogelijk door hybridisatie de juiste genen in één keer te verkrijgen. Hybriden paren zo nu en dan met voorouderlijke soorten en verspreiden op die manier nieuwe genen in oudere populaties die zich daardoor beter aanpassen aan een veranderde omgeving. Uit Nature (open access): zie ook de mooie illustraties daar.

Een mot in spinnenkleren

National Geographic News Een mot die de dreigende houding van een spin nadoet en daarmee zelfs de spin voor de gek kan houden. video of a spider encountering a mimic moth in the lab). Motten die spinnen nadoen en andere motten die dit vermogen niet hebben samen met springspinnen in een glazen bak gestopt De motten die de spin konden imiteren wonnen glansrijk. De spinnen gingen de ‘normale’ motten in 62% van de gevallen te lijf, maar deinsden in 94% van de gevallen terug van hun imitators. De spinnen vertoonden zelfs territoriaal gedrag tegenover sommige na-aap motten.

Figure 2. Brenthia hexaselena.

http://www.plosone.org/article/slideshow.action?uri=info:doi/10.1371/journal.pone.0000045&imageURI=info:doi/10.1371/journal.pone.0000045.g002# Brenthia hexaselena, a species of metalmark moth, flares its hind wings (HW) and spreads its forewings (FW) to mimic a jumping spider. GBIF Portal – Species: Brenthia hexaselena In lab trials, spiders caught 6 percent of the metalmark moths presented to them, as opposed to 62 percent of other moth species. What’s more, the spiders sometimes made territorial gestures at the metalmarks—and occasionally backed away. Photograph Rota, Wagner; courtesy PLoS http://esa.confex.com/esa/2003/techprogram/paper_12844.htm PLoS ONE: Predator Mimicry: Metalmark Moths Mimic Their Jumping … [ Vertaal deze pagina ]


Choreutidae( Choreutidae(Engels )motten uit Costa Rica maken imponerende bewegingen met hun vleugels wanneer ze zich bedreigd voelen. Volgens Jadranka Rota van de Universiteit van Connecticut, 챕챕n van de onderzoekers, heeft deze mot vanwege het imitatiegedrag mogelijk een evolutionaire voorsprong op andere motten.

Representatieve voorbeelden uit de genera van de Choreutidae (Lepidoptera: )

Anthophila fabriciana (Linnaeus) Brenthia hexaselena Meyrick Caloreas sp.
Choreutis pariana (Clerck) Hemerophila diva (Riley) Melanoxena falsissima Dognin
Millieria dolosalis (Heydenreich) Rhobonda gaurisana Walker Tebenna gnaphaliella (Kearfott)
Prochoreutis inflatella (Clemens) Tortyra slossonia (Fernald) Zodia scintillana (Walker)

http://hydrodictyon.eeb.uconn.edu/people/rota/choreutid_genera/choreutid_genera.html

RUPSEN DIE  SLANGEN IMITEREN  
°
°
POEPIMITATIES
http://www.nytimes.com/2010/06/15/science/15crea.html

2007-07-01 Papilio xuthus 2007-12-06 Pailio-Xuthus Rupsen van de vlindersoort Papilio xuthus nemen de gedaante van vogelpoep aan en camoufleren zich vervolgens als gebladerte. Allemaal dankzij een hormoon. De Papilio xuthus is een Aziatisch familielid van ‘onze’ koninginnenpage. Voordat Papilio-rupsen zich ontpoppen tot vlinders, doorlopen ze verschillende groeistadia waarin ze vervellen en wonderlijk van kleur en structuur veranderen. Aanvankelijk lijken de rupsen op de zwart-witte uitwerpselen van vogels. In het volgende groeistadium, vlak voor de metamorfose tot vlinder, hullen ze zich dan weer in een groen camouflagepak. Japanse biologen behandelden jonge rupsjes met een stof die lijkt op het ‘juveniel hormoon’, en zagen dat de dieren geen of een gebrekkiger groen pak ontwikkelden. Ze concluderen dat een geleidelijke afname van het hormoon cruciaal is voor een foutloze overgang tussen de verschillende groeistadia Sommige rupsen doen er blijkbaar alles aan om niet opgevreten te worden. Sluit dit venster De verschillende vermommingen naast elkaar [foto: Ryo Futahashi]. De Japanse biologen Ryo Futahasi en Haruhiko Fujiwara – beide werkzaam aan de Universiteit van Tokio – keerden een aantal exemplaren binnenstebuiten om erachter te komen hoe die verandering plaatsvindt. Hun bevindingen staan deze week beschreven in Science. ‘juvenile hormone’. In zijn jongste jaren – dus in de poepfase – circuleert er een hoge dosis van door het lijf van de rups, maar later neemt de hoeveelheid hormoon af. Het gevolg is een groene, in plaats van een zwart-witte rups. Gaven de Japanners rupsen in ‘de overgang’ echter een extra stoot hormonen, dan bleef het merendeel – 67 procent – eruit zien als een vogelpoepje

Vogels mijden de volwassen kever van het leliehaantje omdat deze walgelijk smaakt. De rode kleur is zelfs een evolutionair ontwikkelde verwittiging voor potentieele predatoren

Log31-7-06-3

Log31-7-06-9

leliehaantje

Log31-7-06-8

Log31-7-06-4 Log31-7-06-5

(de “mooie “rode kleur is echter voor vele onwetende mensen een aanleiding om het geslachtsdier in leven te laten wanneer ze het bemerken in hun tuin )

De larve heeft een oranje, made-achtig uiterlijk en een zwarte kop. De camouflage van de larve is ongebruikelijk: de eigen slijmerige ontlasting wordt op de bovenzijde van het lichaam uitgesmeerd. Hierdoor lijken ze sprekend op een hoopje vogelpoep, dat door geen enkel dier gegeten wordt

° Een soortgelijke camouflage kent overigens ook de larve van de schildpadtor (Cassida) maar deze larve  imiteert geen poep   …. Deze verzamelt  echter wél echte  droge poepjes tussen de stekeltjes aan  de bovenzijde. http://www.flickriver.com/photos/tags/uitwerpselen/interesting/

.

Halloween voor planten

Eng kostuum schrikt af

Onschuldige vliegjes die op gevaarlijke wespen lijken, die kennen we. Maar ook planten gebruiken onsmakelijke kostuums, ontdekten twee Israëlische biologen. Sommige planten zitten bijvoorbeeld vol zwarte stipjes, alsof er mieren over de stengel marcheren. Andere lijken bezaaid met bladluis of rupsen. De onderzoekers denken dat het de plant beschermt tegen vijanden. Sluit dit venster Plant vol zwarte stipjes, even groot als mieren, en net als mieren in rijen die naar boven en beneden lijken te bewegen, zeker als de plant in de wind beweegt (foto: Biological Journal of the Linnean Society). “Ik stond versteld. Colonnes mieren op een plantenstengel, in nette rijen zoals dat bij mieren gaat. Ze leken zelfs te bewegen. Maar ze bewogen niet, en het waren ook geen mieren”, vertelt dr. Moshe Inbar van de universiteit van Haifa in Isra챘l. Wat hij wel zag, waren zwarte vlekjes, net als de meeste mierensoorten twee millimeter tot een centimeter groot. “En waarom? Waarom heeft een plant zwarte vlekjes die sprekend op een mierenplaag lijken?”, vroeg Inbar zich af. “Ik zag dat de stipjes rondom de stengel zitten, zodat ze van alle kanten zichtbaar zijn, en dat ze echt lijken te bewegen wanneer de plant in de wind heen en weer zwaait. Toen viel het op zijn plek: waarschijnlijk is het ook de bedoeling dat het sprekend op een mierenplaag lijkt. Als je zoekt naar de meest effectieve manier om planteneters af te schrikken, dan is het dit wel.” Inbar en zijn collega dr. Simcha Lev-Yadun denken dat het een ‘bezet’-signaal is: insecten denken dat de plant al bezet is en dus niet aantrekkelijk om van te eten of om eitjes op te leggen. Ook grazende zoogdieren – die vaak maling hebben aan stekels – nemen liever geen hap mieren, die immers giftig kunnen zijn. “We hebben overigens alleen nog maar indirect bewijs dat het afschrikt”, zegt Inbar. “We doen nu experimenten om het hard te maken.” Lev-Yadun schreef vorig jaar een artikel over alarmkleuren in de stengels en bladeren die vijanden moeten afschrikken. “Inbar: Daar letten ecologen wel op bij insecten, maar bij planten nauwelijks.” Lev-Yadun en Inbar vroegen zich toen af of ook de vorm van vegetatieve plantendelen (alles behalve de bloemen of vruchten) zo’n functie kunnen hebben. Toen ze er eenmaal op letten, vonden ze binnen een paar weken zeven planten met drie soorten nabootsingen. Naast de mieren hadden sommige planten uitsteeksels die erg op bladluizen leken (foto 2 tot en met 4), en drie planten met wilde peultjes die door hun vlekkenpatroon verdacht veel op rupsen lijken (foto 5 tot en met 9). Bij bloemen zijn verkleedpartijen veel beter bekend. Niet ter afschrikking, maar voor de voortplanting. Zulke bloemen doen alsof ze het achterlijf van een bij, hommel of ander insect zijn. Die insecten komen daarop af, om vervolgens de plant te bevruchten in plaats van een soorgenoot. “Maar van toneelspel op vegetatieve delen, ter bescherming, was slechts één geval bekend”, zegt Inbar. “We vonden echter in zo’n korte tijd al zoveel voorbeelden, dat er vast veel meer bestaan.” Het ene voorbeeld is de passiebloem. De plant maakt gif om te voorkomen dat insecten eitjes op haar blaadjes leggen, maar de Heliconia vlinder is daar ongevoelig voor. Inbar: “De passiebloem heeft daarom een extra truc: ze maakt op ieder blaadje een klein geel bolletje, nauwelijks te onderscheiden van Heliconia-eitjes.” De vlinder legt er geen eitjes bij, want ze wil geen concurrentie voor haar nakomelingen. Insecten gebruiken juist heel vaak beschermende vermommingen. Onschuldige vliegjes meten zich geelzwarte strepen en een agressieve vliegstijl aan, om toch heel giftig en gevaarlijk te lijken. Andere doen alsof ze een tak of een blad zijn, zodat insectenetende vogels ze over het hoofd zien. Helaas kunnen ze ook ten prooi vallen aan het kostuum van een ander. Bestuivers die denken op een zoete orchidee te landen, kunnen de kaken van de Maleisische bidsprinkhaan ontmoeten. Nog gemener: vrouwelijke vuurvliegjes die de loksignalen van vrouwtjes van andere soorten nadoen. Mannetjes die op de avances ingaan, worden acuut door haar verorberd. Simone de Schipper Simcha Lev-Yadun en Moshe Inbar: Defensive ant, aphid and caterpillar mimicry in plants? In: Biological Journal of the Linnean Society Vol. 77 (3), p. 393-398 (2002). Simcha Lev-Yadun: Aposematic (warning) coloration associated with thorns in higher plants. In: Journal of Theoretical Biology Vol. 210, p. 385–388 (2001).
Sluit dit venster

Een rups en vijf verschillende wilde peulvruchten die door hun vlekkenpatroon op rupsen lijken. Mensen die van niets wisten, dachten dat de plant vol rupsen zat, als ze er van een afstandje naar keken (foto: Biological Journal of the Linnean Society).

Aquarobics voor inktvissen

Sepia gebruikt lichaamsbewegingen als camouflage

Door: Anne van Kessel

Om zich te verschuilen voor prooien of roofdieren, past een inktvis zijn kleuren precies aan de omgeving aan. Maar wat als die omgeving zich beweegt? De inktvis vond er wat op. inktvis 30225347 Inktvissen kunnen hun kleuren razendsnel veranderen, door zakjes kleurstoffen in hun huid groter of kleiner te maken .

Vogels, insecten en andere dieren; allemaal hebben ze kleuren en vormen die erg lijken op de boomstammen of de bladeren waarop ze leven. Dat houdt ze uit de klauwen van hongerige roofdieren. Zolang ze maar op die passende ondergrond blijven, uiteraard. Maar er zijn ook dieren die zich nog beter aan kunnen passen. Zij veranderen met hun omgeving mee. Zoals de kameleon, maar ook sommige zeebewoners. Koppotigen, dat zijn inktvissen en octopussen, zijn wat dat betreft de absolute heersers van de zee. Eerder werd al aangetoond dat zij met elkaar kunnen blijven communiceren als ze gecamoufleerd zijn, door lichtflitsen te gebruiken. En een onderzoek van Portugese en Amerikaanse onderzoekers dat vandaag in Proceedings of the Royal Society B verschijnt, laat zien dat ze zelfs nog een stapje verder gaan in hun camouflagetechnieken. Die camouflage is namelijk wel leuk, maar wat doe je als je achtergrond beweeglijk is, zoals een stuk waaierkoraal dat mee gaat in de stroming? De kleurenblinde zeekat (Sepia officinalis) uit de inktvissenfamilie lijkt er wat op te hebben gevonden. Toen de wetenschappers tien zeekatten in een bak plaatsten waarvan de achtergrond veranderde van horizontale naar schuine en ten slotte verticale strepen, bewogen de zeekatten hun armen met de oriëntatie van de strepen mee. Dat is ook goed te zien in dit filmpje van de onderzoekers De zeekatten hielden deze camouflagetruc wel 20 minuten vol. In alle gevallen hielden de dieren hun armen boven of voor hun kop in het water. Geen enkele keer raakten ze de wanden van de bak aan. Het zou natuurlijk ook niet handig zijn als de inktvis zijn omgeving eerst moet gaan bevoelen voordat ie de juiste houding aan kan nemen. Dan heeft een prooi hem allang door voordat ie goed en wel in de juiste houding zit. Hierdoor, en omdat de armen van de zeekat met de strepen mee bewogen, denken de wetenschappers dat de inktvissen de beweging laten afhangen van wat ze zien. Toen de onderzoekers de inktvissenfamilie in het wild gingen bekijken vonden ze nog meer mooie voorbeelden van de van houding veranderende inktvis, en niet alleen bij de zeekat. De aanpassingen zijn ook op de foto’s bij dit artikel te zien. De onderzoekers zijn nog wel benieuwd of inktvissen en octopussen op open zee dan minder camouflagetrucjes hebben ontwikkeld dan inktvissen die lekker dicht bij het rif leven. Daarnaast zouden ze de inktvissen nog wel in actie willen zien terwijl er een prooi in de buurt is. Eens kijken of ze dan nog sneller van kleur en armpositie verschieten.
°
Bron: Alexandra Barbosa e.a., Cuttlefish use visual cues to determine arm postures for camouflage, Proceedings of the Royal Society B, 11 mei 2011
°
(a,b) Laboratory and (c–j) in situ images of cephalopods performing postural camouflage. Please note the variety of arm postures these animals use on diverse backgrounds. (a,b) Cuttlefish S. officinalis in the laboratory in the absence (a) and presence (b) of artificial algae. (c,d) Cuttlefish S. officinalis with arms down in sand (c) and the same animal sitting near algae with its arms raised (d). (e,f) Cuttlefish S. apama with arms down on rocks (e) and with arms raised near algae (f). (g,h) Squid Sepioteuthis sepioidea with arms down near sea fan (g) and with arms raised near soft coral (h). (i,j) Octopus Octopus burryi with arms under mantle on sand (i) and perched on algae with arms extended below mantle (j). Photo credit for (e): N. Justin Marshall.
Niet alleen de zeekat maar ook de pijlinktvis ( foto’s  ” g/ h “) weet zijn houding aan de omgeving aan te passen. Foto: Proceedings of the Royal Society B.
°
Sepia camoeflage
Roger Hanlon heeft een studie gemaakt van octopussen, inktvissen en zeekatten. Hij verbaast zich erover hoe goed ze zich kunnen camoufleren.
In een artikel in Current Biology gaat hij in op de magische trucs die deze diersoort uithaalt om zich te vermommen en zich soms nagenoeg onzichtbaar te maken voor jagers.
Klik op de afbeelding om de link te volgen
Op dit YouTube filmpje is een zeekat in actie te zien.
Hij kan zijn huid in een oogwenk van gestippeld, gestreept gekleurd en gerimpeld veranderen in glad wit, en dan weer in een andere kleur, om vervolgens op te gaan in zijn omgeving.
Hier is er nog een.
In het artikel in Current Biology vertelt hij over zijn bevindingen. Het is dus niet alleen de kleur van de huid die kan veranderen, maar ook de patronen en de structuur. De huid kan gerimpeld, licht, donker, gestreept en gevlekt zijn, in verschillende vormen, gradaties en richtingen. De huid bevat speciale cellen voor kleur- en vormverandering.
Die cellen zijn verbonden met zenuwcellen die snel kunnen reageren en een enorm scala van patronen mogelijk maken.
Het zenuwstelsel van deze beestjes moet ook heel bijzonder zijn omdat ze ongeveer 20 miljoen pigmentcellen, reflecterende cellen en vervormende cellen moeten besturen.
Hanlons team heeft vijf jaar lang experimenten gedaan met zeekatten, door ze tegen allerlei soorten achtergronden te houden en te kijken hoe hun camouflagesysteem reageert.
Het meest verrassende is wel dat ze kleurenblind blijken te zijn. Toch is het vermogen om de kleur van de achtergrond over te nemen zeer nauwkeurig.
Hoe doen ze dat?
Helaas kan Hanlon daar nog geen antwoord op geven, maar ze blijven zoeken, dus nog even geduld a.u.b.
Nog een interessante eigenschap is dat ze gepolariseerd licht kunnen zien en weerkaatsen; iets wat hun vijanden niet kunnen.
Ze hebben dit blijkbaar ook onder controle, dus is het mogelijk dat ze elkaar ‘verborgen boodschappen’ sturen.
Ook dit moet nog verder onderzocht worden.
Een octopus kan zelfs zijn hele vorm veranderen om te lijken op iets anders. Ze nemen de vorm van een andere vissoort aan om niet op te vallen.
Zelfs de vinnen en de snelheid wordt nagebootst. (Zie ook dit artikel: MarineBio.com)
Interessant detail:
“Een sepia (zeekat) heeft geen botten, alleen een interne skeletschelp, deze schelp, bekend als zeeschuim of het knaagspeeltje in de kanariekooi, spoelt zeker in de zomer volop aan op de Nederlandse en Belgische stranden… In de poreuze schelp zit kalk die de vogels nodig hebben bij het leggen van eieren en voor hun bloedsomloop.” (wikipedia.nl)
1Roger Hanlon, “Primer: Cephalopod dynamic camouflage,” Current Biology, Volume 17, nummer 11, 5 juni 2007, pagina’s R400-R404, doi:10.1016/j.cub.2007.03.034.
°
Orchideëen beloven bijen exotische seks
Orchidee imiteert schimmels die op hun beurt vliegen aantrekken http://blogs.discovermagazine.com/notrocketscience/2011/04/18/orchid-flowers-fool-flat-footed-flies-by-faking-fungus-infected-foliage/ Orchideeën verspreiden de geur van vreemde bijenvrouwtjes om mannelijke bijen te lokken. Omdat planten zich niet kunnen verplaatsen hebben ze allerhande strategieën moeten uitdokteren om zich op een efficiënte manier te kunnen voortplanten. De meest opvallende techniek is de manier waarop ze insecten en bijen lokken met zoete en voedingsrijke nectar. Het stuifmeel (de pollen )worden (altijd?) als een pakketje (zie gele “draadjes bij bijenorchis) op de rug van het insect geplakt, en niet aan de poten…dat brengen ze over van de ene bloem naar de stamper van een andere bloem. Daarna kan de geslachtelijke versmelting gebeuren. Orchideeënhebben op geen inspanning gekeken om middels prachtige kleuren en geweldige geuren insecten te lokken, maar zoals overal in de natuur zijn er valsspelers in het spel: orchideeën zijn zeer aanlokkelijk maar bieden geen enkele beloning aan de bezoeker. En tegen de tijd dat de ongelukkige het doorheeft hangen zijn lijf al vol stuifmeel. In het vakblad Proceedings of the National Academy of Sciences buigen Nicolas Vereecken en zijn team (Laboratorium voor Evolutionaire Eco-Ethologie aan de UniversitéLibre de Bruxelles) zich over de opvallende misleidingtechnieken die orchideeën machtig zijn. Tactieken die ook Nederlandse en Belgische soorten toepassen. Heel wat orchideeënsoorten zijn voor hun voortplanting afhankelijk van insecten die hun stuifmeel verspreiden. De planten lokken mannelijke insecten door zo sterk mogelijk op hun vrouwelijke soortgenoten te lijken. Terwijl het mannetje tevergeefse pogingen onderneemt om met de bloem te paren, wordt het stuifmeel overgebracht. De uiterlijke gelijkenis tussen plant en insect is soms indrukwekkend, maar daarnaast imiteren de orchideeën ook de geur van vrouwelijke sekshormonen. Het is vooral die typische mix van feromonen die de mannelijke hoofden op hol brengt. Wetenschappers die de interactie tussen een bepaalde orchideeënsoort en bijen bestudeerden, hebben nu ontdekt dat de bloem een aroma verspreidt dat lichtjes afwijkt van de vrouwtjesgeur. Dat is vreemd, want je zou verwachten dat mannetjes beter kunnen worden gelokt door de vrouwtjes zo perfect mogelijk te imiteren. Bovendien bleken de mannetjes de licht afwijkende geur te verkiezen boven de echte vrouwtjesgeur. In meer menselijke taal: de mannetjesbijen denken dat ze door een Italiaanse schone worden gelokt.Dat bleek uit experimenten waarbij de onderzoekers de op seks beluste mannetjes de keuze lieten tussen beide aroma’s. De orchideeëngeur lokte tot vijf keer meer gegadigden. De onderzoekers zien inteelt als een mogelijke verklaring voor het vreemde fenomeen. Bijen leiden een vrij sedentair leven en leggen zelden grote afstanden af. Daardoor kan inteelt al snel een probleem worden. De kans om te paren met een vrouwtje dat verschilt van potentiële partners uit de eigen populatie, moet dan ook met beide handen worden gegrepen. Zo kan de genetische diversiteit wat worden opgekrikt. Ook bij andere diersoorten, zoals muizen, zijn ‘exotische’ vrouwtjes populair wanneer inteelt te vaak voorkomt Orchidee in bijenvorm Met hun bloemen bootsen sommige orchideeën een vrouwelijk exemplaar van de solitaire bij na waardoor de mannetjesbijen gelokt worden. Ze bootsen niet alleen de vorm en de kleur van de bij na, maar produceren ook een geur die sterk lijkt op de chemische lokstof die echte bijen inzetten. ophrys insectifera: https://i0.wp.com/www.orchid.org.uk/photoshop/pictures/ophrysinsectifera.jpg
°

Hymenopus  coronatus

Wat ook gebeurt : een (bidsprinkhaan )ophelia mantis die de orchidee- bloem imiteert en op de bezoekende bestuivende insekten jaagt /

Orchid Mantis Catching A Wasp

Ophelia” the orchid mantis Scientific name: Hymenopus coronatus (nymph) Geographic location: <malaysia< span=”span”> There are over 4000 known species of praying mantis known world wide and they are masters in camouflage. This ohoto depicts an orchid mantis in its nymph stage right before it molts into an adult. Not only will she nearly double in size and gain wings that extend her full body length, but she will change dramatically in color and design as well. Most people find it difficult to see her as she sits perfectly still at the center of an orchid flower. With combined textures, colors, and shapes, to look so much like flower petals, prey visiting the orchid for pollination and a drink of nectar won’t even see her. Any insect flying within an inch of the orchid will most likely be her next meal. Hymenopus Coronatus http://plungingmoons.blogspot.com/2011/05/mimikry-at-its-best.html

°

 doet alsof ‘ie een bloem is om

prooien te vangen

02 december 2013  

bidsprinkhaan

Dat de bidsprinkhaan Hymenopus coronatus wel heel sterk op de bloem van een orchidee lijkt, was wetenschappers meer dan honderd jaar geleden al opgevallen, maar nu is voor het eerst bewezen dat het insect zich voordoet als een bloem om zijn prooien te kunnen vangen.

Dat schrijven Australische onderzoekers in een paper dat volgende maand in het blad The American Naturalist verschijnt. Het is voor het eerst dat onderzoekers met zekerheid kunnen vaststellen dat een dier een bloem nadoet om een prooi te kunnen vangen.

Aantrekkelijk
De onderzoekers togen naar Maleisië en bestudeerden daar de Hymenopus coronatus. Ze ontdekten dat het lichaam van de bidsprinkhaan heel aantrekkelijk was voor vliegende insecten. Die insecten zien de bidsprinkhaan aan voor een fraaie bloem waar nectar te halen valt en vliegen hun ondergang tegemoet.

“OPVALLEND GENOEG BLIJKT DE BIDSPRINKHAAN IN DE OGEN VAN VEEL INSECTEN ZELFS NOG AANTREKKELIJKER TE ZIJN DAN DE BLOEMEN DIE DEZE NADOET”

Verleidelijker
Opvallend genoeg blijkt Hymenopus coronatus in de ogen van veel insecten zelfs nog aantrekkelijker te zijn dan de bloemen die deze nadoet. “De heldere kleuren die doen denken aan die van de bloemen en hun poten in de vorm van bloemblaadjes blijken een verleidelijk lokmiddel te zijn voor insecten,” vertelt onderzoeker James O’Hanlon. “Dus het lijkt erop dat Hymenopus coronatus er niet alleen uitziet als een bloem, maar bloemen (als het om aantrekkelijkheid gaat, red.) zelfs weet te verslaan.”

Hymenopus coronatus werd meer dan een eeuw geleden in het zuidoosten van Azië ontdekt. Het viel onderzoekers direct op dat de sprinkhaan wel heel sterk op de bloemen van een orchidee leek, maar studies om onomstotelijk te bewijzen dat de bidsprinkhaan de bloem imiteert om insecten te vangen, bleven uit. Tot nu. “Na meer dan een eeuw gissen leveren wij het eerste experimentele bewijs van misleiding van bestuivers door de bidsprinkhaan.”

 

Bronmateriaal:
Study shows orchid mantis more attractive to their prey than real orchids” – Mq.edu.au
De foto bovenaan dit artikel is gemaakt door J. C. O’Hanlon.

Orchidee leidt vlieg om de tuin

De bloem van deze orchidee bootst de stressferomonen van luizen na om zweefvliegjes naar binnen te lokken.
De orchideeënsoort Epipactis veratrifolia ontwikkelde een opmerkelijk trucje om zweefvliegen in grote getale zijn bloemen te laten bestuiven. Daarbij richt de orchidee zich op de vrouwtjesvliegen, die voor hun eitjes op zoek zijn naar een kolonie sappige luizen. Hoewel de volwassen zweefvliegen leven van nectar en stuifmeel, eten hun larven niets dan luizen. De zweefvliegen detecteren een luizenkolonie aan de stressferomonen, een bepaald soort geurstoffen, die luizen uitscheiden. Een team van Duitse en Israëlische onderzoekers ontdekte dat de bloemen van orchideeën die stressferomonen heel goed kunnen nabootsen. Het onderzoek staat deze week beschreven in de Proceedings of the Royal Society B.

Orchideeën hebben vaak wel luizen, maar die zitten alleen op de groene delen van de plant en niet op of in de bloemen. De onderzoekers vermoeden dat het nabootsen van de stressferomonen van luizen bij orchideeën is ontstaan om luizen af te schrikken. Luizen detecteren gevaar en blijven weg van de bloem. Deze functie zou zich verder hebben ontwikkeld van afschrikmechanisme voor luizen tot aantrekkingsmechanisme voor zweefvliegen. Die denken dat er lekker veel luizen in de bloemen zitten; een voedselbron voor hun larven. Terwijl ze hun eitjes leggen, bestuiven ze meteen de bloem. De onderzoekers toonden dit principe aan door twee doodgewone tuinboonplanten in een fijnmazige kooi met zweefvliegen van de soort Episyrphus balteatus, of pyjamazweefvlieg, te plaatsen. Bij de ene plant scheidde een verstuiver kunstmatige stressferomonen van luizen uit, een mengsel gebaseerd op dat van de orchidee. En op die plant legden de vrouwtjesvliegen gemiddeld vier keer zoveel eitjes als op de andere plant. Rijst nog wel de vraag: wat zijn de gevolgen voor de zweefvliegen? Hun larven die uit de eitjes kruipen op een luizenloze plant of bloem hebben immers niets te eten. Hoe de luizen daarmee omgaan, wordt het onderwerp voor vervolgonderzoek. http://nl.wikipedia.org/wiki/Pyjamazweefvlieg http://www.bertpijs.nl/blog/archives/tag/pyjamazweefvlieg Paul Schilperoord

:nature11041[1] heliconius <–pdf  http://whyevolutionistrue.wordpress.com/2012/11/29/the-amazing-mimicry-of-frogfish/ http://ascendenza.wordpress.com/2012/11/28/prehistorische-mimicry-van-de-ginkgo/

Prehistorische mimicry van de Ginkgo

9 reacties Geplaatst door op november 28, 2012
Kort geleden is er een fossiel van een insect ontdekt dat heel waarschijnlijk het blad imiteerde van de prehistorische Ginkgo Yimaia Capituliformis. Het insect is een inmiddels uitgestorven soort schorpioenvlieg met de naam Juracimbrophlebia ginkgofolia. C: Fossiel van de uitgestorven schorpioenvlieg; E: Het blad van de uitgestorven Ginkgo Ik bezit een kleine kwekerij van Ginkgo’s en alles wat deze prachtige levende fossielen betreft wekt mijn interesse. Het gaat in deze studie evenwel om een ander soort Ginkgo, een uitgestorven soort. Het fossiel van het insect, dat ook uitgestorven is en het blad van deze boom imiteert, is gevonden in 165 miljoen jaar oud gesteente in China en lijkt wat op de hedendaagse hangende schorpioenvliegen Bittacidea die gekenmerkt worden door twee paar vleugels. Ze moeten niet verward worden met de zogenaamde langpootmug. De schorpioenvlieg dankt zijn naam aan de schorpioenvormige mannelijke geslachtsorganen. Wordt het insect in de context geplaatst met andere organismen uit die aardlagen dan komen de paleontologen tot de conclusie dat deze insecten de bladeren van de Ginkgo nabootsten. Het is de eerste keer dat men een dergelijke schorpioenvlieg aantreft die Ginkgo-bladeren nabootst. De vlieg zou simpelweg zijn vleugels iets moeten uitspreiden om op het Ginkgo-blad te lijken. Deze mimicry wordt geperfectioneerd door de aderen in de vleugels die lijken op de nerven in die van het blad. Dit laatste bevestigt de hypothese van mimicry. Maar hoe kan deze hypothese getest worden ? De bomen en vliegen bestaan niet meer. Hoe kunnen we het verschil maken tussen echte camouflage en een toevallige gelijkenis ? Gaan we uit van mimicry, dan kan het insect zich verborgen gehouden hebben voor predatoren. Het is ook mogelijk dat de vlieg zich verborgen hield en zich voedde met kleinere insecten die op en van de boom leefden. Misschien werkte de mimicry wel in beide richtingen. Men weet het namelijk niet na al de tijd die verstreken is. Deze mogelijkheden maken uitsluitend deel uit van ons voorstellingsvermogen. Dat laatste is natuurlijk gebaseerd op de mechanismen van mimicry die we in de huidige wereld aantreffen. Een restauratie van de schorpioenvlieg tussen de bladeren van de uitgestorven Ginkgo. Art by Wang Chen, Wang et al 2012 Uit: PNAS, Brian Switek, Physorg. h/t Rob van der Vlugt , ,

Over tsjok45
Gepensioneerd . Improviserend jazzmuzikant . Instant composer. Jamsession fanaat Gentenaar in hart en nieren

2 Responses to MIMICRIE

  1. Pingback: AFSCHRIKKEN | Tsjok's blog

  2. Pingback: GLOS M INHOUD | Tsjok's blog

Plaats een reactie