DNA

°
 zie onder Genetica 
°
DNA:    The molecule that encodes genetic information. DNA is a double-stranded molecule held together by weak bonds between base pairs of nucleotides. The four nucleotides in DNA contain the bases: adenine (A), guanine (G), cytosine (C), and thymine (T). In nature, base pairs form only between A and T and between G and C; thus the base sequence of each single strand can be deduced from that of its partner.      SOURCE: BioTech Dictionary Copyright 1995-98
°
DNA , RNA EN PROTEÏNEN
°
De cel heeft te kampen met een probleem van plaats voor de eiwitsynthese. Terwijl de proteïnen worden aangemaakt in het cytoplasma van de cel, is de informatie – het DNA – gelegen in de kern.
°
Het probleem wordt opgelost door een intermediaire molecule, ribonucleïnezuur (RNA) genoemd, meer in het bijzonder een type van RNA genoemd messenger RNA (mRNA). RNA heeft een structuur die zeer sterk vergelijkbaar is met DNA, maar met drie grote verschillen: het suiker is ribose, de base uracil (U) vervangt thymine (T), en in de meeste gevallen heeft RNA slechts één streng.
°
Het mRNA wordt gevormd in een proces de transcriptie genoemd waarbij er gebruik wordt gemaakt van slechts één streng (genoemd de “sense” streng) van het DNA als template. Het mRNA wordt dan getransporteerd naar het cytoplasma waar het afgelezen, of “vertaald” wordt in een eiwit. Het proces van translatie vereist complexe organellen in de cel. ________________________________________________________
°
DNA  STRUCTUUR Proteïnen worden gecodeerd door genen. Genen zijn op hun beurt samengesteld uit deoxyribonucleïnezuur of DNA. Deze naam verwijst zowel naar de chemische samenstelling van de molecule als naar het feit dat ze voorkomt in de kern. De kracht van de DNA molecule ligt in haar vermogen om te coderen voor alle genen die nodig zijn om de volledige diversiteit van het leven dat voorkomt op aarde, te verzekeren. De sleutel voor dit vermogen houdt verband met de fameuze dubbele helix die in 1952 werd ontwikkeld door James Watson en Francis Crick. De dubbele helix verwijst naar de vorm van DNA die kan vergeleken worden met een spiraalvormige trap of een gedraaide ladder. Als we de analogie met de ladder gebruiken, bestaan de buitenste staven uit suiker- en fosfaat moleculen, terwijl de sporten bestaan uit moleculen die “basen” worden genoemd. Een individuele unit die bestaat uit één suiker, één fosfaat en één base wordt een nucleotide genoemd. Op elke sport is een basepaar onderling verbonden door een chemische verbinding. DNA bevat enkel vier specifieke basen: adenine (A), thymine (T), guanine (G) en cytosine (C). De vier basen kunnen enkel op twee manieren met elkaar gepaard worden: A met T, enG met C. Als men de sequentie van de basen kent aan één zijde (streng) van de molecule kunnen de wetenschappers de sequentie aan de andere zijde bepalen. Zoals eerst werd waargenomen eens de DNA structuur was bepaald, heeft DNA het inherente vermogen om gekopieerd te worden. Omdat adenine steeds paart met thymine, en guanine met cytosine, kan elke streng dienen als een template om identieke kopieën van de molecule te maken. Wat toen nog niet duidelijk was, was hoe een molecule met beperkte diversiteit – slechts vier basen – informatie kan bevatten die vereist is om zeer diverse moleculen zoals proteïnen aan te maken. Illustration of the double helical structure of the DNA molecule. The structure of DNA is illustrated by a right handed double helix, with about 10 nucleotide pairs per helical turn. Each spiral strand, composed of a sugar phosphate backbone and attached bases, is connected to a complementary strand by hydrogen bonding (non- covalent) between paired bases, adenine (A) with thymine (T) and guanine (G) with cytosine (C).  Adenine and thymine are connected by two hydrogen bonds (non-covalent) while guanine and cytosine are connected by three. This structure was first described by James Watson and Francis Crick in 1953. DNA Molecule Biochemistry:

The double helix of the DNA is shown along with details of how the bases, sugars and phosphates connect to form the structure of the molecule. DNA is a double-stranded molecule twisted into a helix (think of a spiral staircase). Each spiraling strand, comprised of a sugar-phosphate backbone and attached bases, is connected to a complementary strand by non-covalent hydrogen bonding between paired bases. The bases are adenine (A), thymine (T), cytosine (C) and guanine (G).  A and T are connected by two hydrogen bonds. G and C are connected by three hydrogen bonds.  DNA_orbit_animated

The four nucleotide bases in DNA. http://www.magrinscience.com/11-2-nucleic-acids-store-information-in-their-sequences-of-chemical-units/

  • The similarity of DNA, blood proteins, and other organic molecules among organisms must be related to organisms that share a common ancestor.
  • The similarity of DNA among organisms is considered by many as the strongest line of evidence in favor of evolution.

Verdraaid DNA

09 03  2009 Tomaso
De moleculaire structuur van DNA wordt veel gebruikt in (populair) wetenschappelijke illustraties op boeken, logo’s en posters om wetenschap te promoten. Op de 1 of andere manier heeft is er iets aan de structuur die esthetische lekker overkomt.In een ingezonden brief, vorige week in de Universiteits Krant (UK) van de Rijks Universiteit Groningen (RUG) schrijft Maarten Linskens, Univeritair Hoofd Docent Biologie aan de RUG (aanleiding was een poster die de Universiteit Groningen voor haar Lustrumactiviteiten gebruikt) over het fenomeen dat er op veel illustraties de verkeerde, namelijk gespiegelde, structuur staat.
De echte natuurlijke structuur is de ‘rechtshandige’ variantterwijl in illustraties soms de gespiegelde ‘linkshandige’ variant wordt gebruikt.Ik heb regelmatig moeten vaststellen dat kunst het in sommige gevallen met de wetenschap niet erg nauw neemt. De linkshandige variant is een niet-bestaande ( theoretisch voor mogelijk gehouden ) fictieve structuur, die helaas door veel ontwerpers meteen wordt gebruikt, waarschijnlijk om grafische redenen. Dit gebeurt in ongeveer 25 procent van de gevallen, soms op zeer prominente plaatsen, zoals de omslag van het genoom-issue van het tijdschrift Science (23-10-1998)
Cover image expansion
right-handed double helix
This was the original 1953 photo of Francis Crick (pointing) and James Watson, as they contemplated a model of the 3D structure of DNA they figured out. All life forms on earth have DNA, which in normal conditions winds up in a right-handed double helix (called this way in analogy with a right-handed screw).
left-handed double helix
The DNA’s backbone is made of sugary molecules. Earth life forms use right-handed sugars; in principle, life forms could exist that use left handed sugars. DNA based on these molecules would wind around as a left-handed screw. If alien versions of Crick and Watson exist somewhere in the universe, they may have been wondering why the DNA they discovered was all left handed.
Het zit dus wel snor. Maar blijf opletten en hoed u voor namaak!
————————————————————————————————

ATACAMA walvis massagraf

°

  

 zie onder Geologie

°

°

Mysterie van fossiel massagraf opgehelderd

3D relief map of the Atacampa Plateau.

Generalized, modern vegetation zones in the region of Quebrada del Chaco.

Generalized, modern vegetation zones in the region of Quebrada del Chaco.

Location: The bones were found near Copiapo, around 440 miles north of Chile's capital, Santiago

Location: The bones were found near Copiapo, around 440 miles north of Chile’s capital, Santiago

AP

Findings: A video still shows Minister of National Assets Catalina Parot, using crutches, looking at one of the prehistoric whale fossils in the desert

wo 26/02/2014   Kathleen Heylen
°
Wetenschappers menen te weten waarom tientallen walvissen miljoenen jaren geleden aangespoeld zijn in Chili en er een fossiel massagraf gevormd hebben. Giftige algen  zijn waarschijnlijk   de grote schuldige?

De goed bewaarde, miljoenen jaren oude walvisgeraamtes liggen in de Atacama-woestijn …. Volgens de wetenschappers is het kerkhof ontstaan door vier  verschillende massastrandingen in de loop van   enkele duizenden jaren 

°

Het was een van de meest verbazingwekkende Paleontologische vondsten van de voorbije jaren: een massagraf van walvissen van meer dan 5 miljoen jaar oud in de Atacama-woestijn in Chili.

Al sinds 2010 was bekend dat in dat gebied resten van fossiele walvissen te vinden waren. Tijdens graafwerken voor de Pan-Amerikaanse snelweg vlakbij werden tal van fossiele walvisbeenderen ontdekt. De plek verwierf de bijnaam “Cerro Ballena” (‘walvisheuvel”).

atacama discovery

+8

Discovery: The researchers believe the fossilized remains could have accumulated over a long period of time, between two million and seven million years ago

Read more: http://www.dailymail.co.uk/news/article-2063973/Whales-desert-Prehistoric-bones-unearthed-Chiles-Atacama-desert.html#ixzz2uRgXg2Gm
Follow us: @MailOnline on Twitter | DailyMail on Facebook

AP

Een jaar later kregen Amerikaanse en Chileense wetenschappers de kans om een deel van de site uitgebreid te onderzoeken, toen er gewerkt werd aan de verbreding van de snelweg. Ze kregen slechts twee weken de tijd voor alle veldwerk, voor de site werd dichtgegooid en overgoten met beton, maar slaagden erin in die korte periode een indrukwekkende vondst te noteren.

°

De site bevatte de restanten van tien verschillende soorten gewervelde zeedieren in vier aparte lagen in de bodem. Daarbij een soort waterluiaard, twee soorten snoeken, twee soorten robben en minstens vier soorten walvissen. Pronkstukken van Cerro Balleno waren de nog relatief intacte individuele skeletten van meer dan 40 walvissen.

De wetenschappers maakten onder meer digitale 3D-modellen van de resten die ze aantroffen en namen beenderen weg voor verder onderzoek.

Investigators from the Smithsonian Institution laser-scan one of the desert whales in the Atacama Desert, to create and preserve a digital image of it.

°

  

Een gemeenschappelijke, plotse dood

°

Een van de vele vragen die de site opwierp, was hoe de zeedieren daar beland waren, en in zulke grote aantallen. De wetenschappers ging er al snel van uit dat er  gemeenschappelijke, plotse doodsoorzaken  moesten  zijn.

°

Bijna alle walvisskeletten waren zo goed als intact en lagen bijna allemaal op dezelfde manier gepositioneerd, bijvoorbeeld met hun snuit in dezelfde richting en ondersteboven.(met de buik omhoog dus )

walvisgraf

foto:Adam Metallo.

De moordenaar van de veertig walvissen is verrassend eenvoudig: alg.

Het Andesgebergte zou flink wat ijzer in de oceaan hebben doen belanden. Het zorgde ervoor dat de algen in grote overvloed gingen bloeien en samen een dodelijk gif produceerden. Dieren die in zee leefden, kregen dat gif door inademing(in het geval van de vissen ) of door  ervan te eten (zeezoogdieren ), binnen. Daarop begaven hun organen het en vonden de dieren al snel de dood. Dat meldt het Smithsonian.

Op de rug
De onderzoekers baseren hun conclusies onder meer op het feit dat de walvissen met hun buik naar boven ontdekt zijn.

“Net als de bultruggen en blauwe vinvissen van vandaag de dag hadden deze prehistorische walvissen een grote keelzak,” l

egt onderzoeker Nicholas Pyenson uit. Wanneer de dieren sterven en beginnen te ontbinden, vult die keelzak zich met gassen, waardoor de walvis – wanneer deze in het water sterft – met zijn buik naar boven gaat drijven.

Dat de walvissen in de Atacama-woestijn met de buik naar boven liggen, suggereert dus dat ze in zee zijn gestorven.

“Deze enorme hompen vlees strandden op een wad, maar er waren toen nog geen grote roofdieren op het land die de karkassen uit elkaar konden halen en de botten weg konden dragen.” Naar verloop van tijd verging het vlees van de walvissen en werden de botten bedekt met zand.

Het enorme walvisgraf in Chili.  Foto: Adam Metallo.

Het enorme walvisgraf in Chili. Foto: Adam Metallo.

Algen
Een andere aanwijzing dat algen de boosdoener waren, is het feit dat op de skeletten fossiele algenmatten zijn ontdekt.

Deze matten ontstaan wanneer algen overvloedig bloeien.

“Tegenwoordig promoot opgelost ijzer de bloei van schadelijke algen en de Andes is rijk aan ijzer. Dus stellen we dat de bergen ten oosten van dit gebied de bron van de drijvende kracht achter deze bloeiende algen zijn.”

De onderzoekers ontdekten ook dat de algen meerdere keren genadeloos toesloegen. In het gebied zijn grote hoeveelheden fossiele resten van verschillende dieren in verschillende aardlagen aangetroffen. Het suggereert dat de algen zeker vier verschillende keren op dezelfde plek, in een periode van 10.000 tot 16.000 jaar toesloegen.

°

Grote hoeveelheden van dergelijke algen eten kan een snelle dood veroorzaken. De opbouw van de toenmalige kustlijn in Cerro Ballena leidde ertoe dat de dode en stervende dieren slechts op een kleine oppervlakte in een riviermonding aanspoelden.

Vermoedelijk door stormgolven zijn de karkassen op hogergelegen zandgronden beland, waar ze in de loop van miljoenen jaren begraven raakten. Dat plaatste ze buiten bereik van aaseters die in zee leven. Omdat ze in woestijnachtig gebied aanspoelden, waren er ook slechts weinig landdieren die de lichamen konden aanvreten.

°

Wetenschappers hebben nog geen “smoking gun”

°De wetenschappers benadrukken dat het slechts gaat om een werkhypothese (1) . Ze kunnen niet met 100 procent zekerheid zeggen dat de giftige algen er de oorzaak van zijn dat de dierven stierven. Het team vond meerdere korrels en laagjes ijzeroxide in de bodem die zouden kunnen wijzen op de aanwezigheid van algen.

Specifieke cellen van algen werden echter NIET  aangetroffen, dat zou pas een “smoking gun” zijn, luidt het.

°

Volgens de onderzoekers omvat de site van Cerro Ballena nog honderden fossiele restanten die nog moeten worden blootgelegd en onderzocht. Er lopen ook nog verschillende onderzoeksprojecten naar de resten die al zijn ontgonnen.

°

Het Smithsonian National Museum of Natural History in Washington DC heeft heel wat onderzoeksgegevens online geplaatst op de website cerroballena.si.edu.

AP
Preparation: A paleontologist encases a whale fossil to be taken to Chile’s Paleontological Museum of Caldera. Most of the fossils are baleen whales measuring 25ft long
AP
AP
‘Extraordinary’: Prehistoric bones belonging to 75 whales have been found in the Atacama desert near Copiapo, Chile. 
°
Bronmateriaal =
Zie ook –>
  • Walvissen
  • een ander walviskerkhof  in de Andes  bevind zich in  de Pisco formtie van Peru                                                                         http://origins.swau.edu/who/chadwick/Pisco.pdf                                          Afbeeldingen van pisco formation whales                                                                         http://en.wikipedia.org/wiki/Piscobalaena
°
OPMERKINGEN  —> 
°
(1)  maw –>  Er is nog niet voldoende   bewijs -materiaal in de fossielen om van een hoogstwaarschijnlijke  hypothese te kunnen spreken ... en al zeker niet van een “theorie ” ( = zoals gebruikelijk  wordt in de  media  een “theorie” gelijkgesteld  aan een   “verantwoorde ” gissing (=educated guess (*) // Een theorie  stoelt echter  op  heel wat meer =   nml  :  een theorie is   een bundeling  ( een synthese )van hypothesen  die voldoende onderbouwd zijn   en dat ook bij machte is deze hypothesen met een model  te verklaren   zodat er voorspellingen  kunnen worden gemaakt en de bekomen  verwachtingen toetsbaar zijn  ;waardoor  de theorie ook kan worden gefalsifeerd volgens de wetenschappelijk noodzakelijke  criteria , in het bijzonder  binnen  het methodisch naturalisme  ) 
°
–> (*) Dat is natuurllijk koren op de molen van IdC-ers  die altijd al beweren dat  “wetenschap ( in het bijzonder evolutie ) is slechts een theorie (= gissing net als alle andere )”
°
Nota  ;
°
—>  Uiteraard is het massagraf in de  chileense woestijn al meermaals  aangehaald  als “bewijs “van een  vloed ( catastrofisme , —> en  zelfs de ” Bijbelse zondvloed” volgens de creationisten , in het bijzonder de Yec’s ) 
°
Enkele  kinderachtige droge  komieken en clowns als  welkom vermaak  en afwisseling ? 
(en ook een deel van de atacama woestijn )
Debunked :
marine fossils in mountains  proof of flood ? 
°
Refuting these crea claims ;
°
Nederlandstalige   trollen van allerlei pluimage op hun plaats gezet ? —>

VOEDSELPYRAMIDES en ECOLOGIE

°

   ecosystemen

°

Planeet aarde  <—

Voedselpyramides <—  doc

°

VOEDSELWEB  

28 november  2012  /Wageningen University, Laboratorium voor Entomologie

Pas op voor de vijand van de vijand van jouw vijand

Planten die door rupsen worden aangevallen, roepen de hulp in van sluipwespen met behulp van vluchtige geurstoffen die de plant aanmaakt in reactie op de vraatschade. Daarbij helpen sluipwespen de plant om van zijn vretende belager af te komen. De geurstoffen worden echter ook door andere insecten waargenomen. Een nieuwe studie van een Wagenings onderzoeksteam in het ‘open access’ tijdschrift PLoS Biology van 27 november laat zien hoe weer ándere sluipwespen deze plantengeuren oppikken om hún gastheer, sluipwespen, op te sporen.

Lysibia nana parasiteert poppen van Cotesia glomerata

Foto: Lysibia nana parasiteert poppen van Cotesia glomerata, gemaakt door Nina Fatouros.Een team van Nederlandse onderzoekers onder leiding van onderzoeker Erik Poelman van Wageningen University, onderdeel van Wageningen UR, en collega’s onderzocht het gedrag van zgn. secundaire sluipwespen (‘hyperparasitoïden’) die andersoortige sluipwespen aanvallen die een rups belagen. Het team toont aan dat deze hyperparasitoïden kunnen ruiken of planten worden aangevallen door gezonde rupsen of door rupsen die door andere sluipwespen zijn geparasiteerd, waarin de secundaire sluipwespen hun eigen eitjes leggen. In zowel gecontroleerde laboratoriumtoetsen als onder veldomstandigheden, vond het team dat hyperparasitoïden een voorkeur hebben voor plantengeuren die vrijkomen van planten waarvan geparasiteerde rupsen aten in vergelijking met planten waarvan gezonde rupsen aten. Deze resultaten laten zien dat deze vijanden van de vijand van de vijand een complex netwerk van interacties tussen de plant, rups, en sluipwesp gebruiken om hun gastheer, de sluipwesp, te lokaliseren.

Koolplanten (1) worden aangevreten door rupsen van koolwitjes (2) die op hun beurt worden geparasiteerd door sluipwespen (3). Hyperparasitoiden (4) leggen hun eitjes in de poppen van sluipwespen. Deze hyperparasitoiden vinden de poppen van sluipwespen door de planten geuren die vrijkomen bij vraatschade van geparasiteerde rupsen.
Koolplanten (1) worden aangevreten door rupsen van koolwitjes (2) die op hun beurt worden geparasiteerd door sluipwespen (3). Hyperparasitoiden (4) leggen hun eitjes in de poppen van sluipwespen. Deze hyperparasitoiden vinden de poppen van sluipwespen door de planten geuren die vrijkomen bij vraatschade van geparasiteerde rupsen.

Om te laten zien hoe dit complexe netwerk van interacties betrouwbare informatie over de aanwezigheid van sluipwespen kan bevatten, verzamelden de onderzoekers speeksel van de geparasiteerde en gezonde rupsen. Stoffen in het speeksel van de rups spelen een belangrijke rol in het veroorzaken van de verandering in geuren die de plant produceert bij vraatschade van rupsen. Poelman’s team ontdekte dat het aanbrengen van speeksel van geparasiteerde rupsen bij de plant een ander geurprofiel veroorzaakt dan speeksel van een gezonde rups. Bovendien zijn de plantengeuren die de plant maakt in reactie op het spuug van geparasiteerde rupsen aantrekkelijk voor de secundaire sluipwespen, die de parasiterende sluipwespen belagen.

Voedselweb

“Je moet de planten-geurproductie in reactie op planteneters zien in de context van het hele voedselweb, inclusief de vijanden van sluipwespen”, zegt onderzoeker Erik Poelman die met een Veni-subsidie van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) het onderzoek leidde:

“Dan pas kun je de ecologische functies van plantengeuren goed begrijpen”. In aanvulling op de ecologische aspecten van hun werk, benadrukken de auteurs ook dat hun bevindingen van belang zijn voor het ontwikkelen van strategieën voor geïntegreerde plaagbestrijding, waarin sluipwespen worden gebruikt om insectenplagen te reguleren. “Hoewel sluipwespen effectieve biologische bestrijders zijn, lijkt het erop dat het optimaliseren van biologische bestrijding met plantengeuren bijwerkingen kan hebben. Daardoor kan de effectiviteit van de plaagbestrijding verminderen”, aldus Poelman.

Veel meer insectensoorten in het regenwoud dan voorheen gedacht

15 maart 2014

Door parasitaire wespen te bestuderen die eitjes leggen in larven van tropische vliegen, leggen wetenschappers een complex web aan wisselwerkingen tussen vliegen, wespen en planten bloot

Biologen van verschillende Amerikaanse universiteiten tonen deze week in een artikel in Science aan waarom dit leidt tot veel meer soorten insecten.

Abstract :

Ecological specialization should minimize niche overlap, yet herbivorous neotropical flies (Blepharoneura) and their lethal parasitic wasps (parasitoids) exhibit both extreme specialization and apparent niche overlap in host plants.

From just two plant species at one site in Peru, we collected 3636 flowers(  Gurania flowers     ) yielding 1478 fly pupae representing 14 Blepharoneura fly species, 18 parasitoid species (14 Bellopius species), and parasitoid-host associations, all discovered through analysis of molecular data. Multiple sympatric species specialize on the same sex flowers of the same fly host-plant species—which suggests extreme niche overlap; however, niche partitioning was exposed by interactions between wasps and flies. Most Bellopius species emerged as adults from only one fly species, yet evidence from pupae (preadult emergence samples) show that most Bellopius also attacked additional fly species but never emerged as adults from those flies.

Fig. 1

http://www.sciencemag.org/content/343/6176/1240.figures-only

3089_mximage
1. Opius bellus lateral habitus f… Opius bellus lateral habitus female ↰ ↴
3090_mximage
2. Opius bellus lateral ha… Opius bellus lateral habitus male ↰ ↴
3096_mximage
3. Opius bellus propodeum and … Opius bellus propodeum and petiole lateral ↰ ↴
3097_mximage
4. Opius bellus propodeum a… Opius bellus propodeum and petiole dorsal ↰ ↴
3084_mximage
5.Opius bellus face
3086_mximage
6. Opius bellus face and man… Opius bellus face and mandible ↰ ↴
3094_mximage
7. Opius bellus showing occip… Opius bellus showing occipital carina absent ↰ ↴
3092_mximage
8. Opius bellus top of head … Opius bellus top of head and mesonotum ↰ ↴
3093_mximage
9. Opius bellus head late… Opius bellus head lateral view ↰ ↴
3083_mximage
10.Opius bellus fore wing
_______________________________________________________________________________
°

Het bestuderen van de wisselwerking tussen soorten is een grote uitdaging voor wetenschappers. Soorten bezetten vaak een stukje ruimte in een ecosysteem, ook niche genoemd.

Zo’n niche bevat alle middelen die de soort nodig heeft om te leven en zich voort te planten. Binnen de niche wordt het leven ook sterk bepaald door de wisselwerking tussen roofdieren en concurrenten.

Soorten proberen ervoor te zorgen dat ze zo min mogelijk afhankelijk zijn van hulpbronnen die anderen ook gebruiken. Op die manier creëert elke soort zijn eigen niche door bijvoorbeeld verschillende delen van eenzelfde plant te eten. Dit soort specialisatie zorgt voor steeds maar weer veranderende soorten en uiteindelijk het ontstaan van nieuwe.

In sommige ecosystemen is het aantal verschillende soorten enorm, veel groter dan het aantal wat je zou verwachten als er afgegaan zou worden op het aantal verschillende niches.

Door gebruik te maken van nieuwe moleculaire technieken konden de biologen minutieus onderzoek doen naar gemeenschappen van plant-etende insecten en parasitaire wespen die eitjes in de planteneters leggen. Op die manier is de wesp ook onderdeel van het maken van de niche, waardoor op één en dezelfde plant verschillende niches ontstaan.

 Regenwoud 

Daarvoor onderzochten de biologen duizenden plant-etende insecten waarvan de larven zich voeden met de sappige delen van de bloemen van komkommerachtige soorten in het Peruviaanse regenwoud.

De precieze methode toonde aan dat het aantal verschillende soorten vliegen en wespen op slechts twee verschillende typen plant extreem divers was, namelijk veertien vliegen en achttien wespen.

Door te kijken naar de vliegenlarven voordat de wespen uitkwamen, konden de wetenschappers zien welke wespen het uiteindelijk wel zouden overleven. Dit suggereert dat als de wespen hun eitjes in de verkeerde soort vliegenlarve leggen, de wespen niet uitkomen.

De complexe interactie tussen de vlieg en de wesp genereert een aantal unieke niches, die weer leiden tot extreme specialisatie en naast elkaar bestaan van grote aantallen vliegjes en wespen in slechts één simpel plant-systeem. Een systeem wat dus niet zo simpel is, als er beter naar gekeken wordt.

De auteurs stellen dat deze zeer specifieke interacties kunnen bijdragen aan de grote soortenrijkdom in tropische systemen.

Door: NU.nl/Krijn Soeteman

http://www.nu.nl/wetenschap/3726921/veel-meer-insectensoorten-in-regenwoud-dan-voorheen-gedacht.html  

°

Wereld zonder grote carnivoren ziet er heel anders uit

 10 januari 2014  33

leeuw

Een nieuw onderzoek stelt niet alleen dat de grote carnivoren verdwijnen, maar bewijst ook direct dat dat een enorm probleem is. De carnivoren hebben een enorme invloed op hun omgeving en hun verdwijning is een ramp voor het ecosysteem.

Meer dan 75 procent van de 31 grote vleeseters is aan het verdwijnen. Met name in het zuidoosten van Azië, het zuiden en oosten van Afrika en in de Amazone nemen hun aantallen af. In de meeste ontwikkelde gebieden – denk aan landen in West-Europa en het oostelijke deel van de VS – zijn zelfs al helemaal geen grote vleeseters te vinden. “We raken onze grote vleeseters kwijt,” concludeert onderzoeker William Ripple.

Poema
En het verdwijnen van die grote vleeseters heeft gevolgen, zo tonen de onderzoekers aan. Ze brachten voor hun studie de invloed die onder meer Afrikaanse leeuwen, luipaarden, wolven en lynxen op hun leefgebied hebben. Zo tonen ze bijvoorbeeld aan dat het verdwijnen van de poema en wolven ervoor zorgt dat het aantal grazende dieren – bijvoorbeeld herten en elanden – stijgt. Zij verstoren de vegetatie en hebben zodoende weer invloed op vogels en kleinere zoogdieren die van die vegetatie afhankelijk zijn.

Leeuw
En zo heeft het verdwijnen van elke grote vleeseter gevolgen. De verdwijning van de leeuw zorgt er op bepaalde plekken in Afrika bijvoorbeeld voor dat de groene baviaan aan een opmars begint en hij vormt een bedreiging voor gewassen en vee.

“Om deze diersoorten te kunnen behouden, moeten mensen ze tolereren,” stelt Ripple. “We zeggen dat deze dieren het recht hebben om te bestaan, maar ze bewijzen ons economisch en ecologisch gezien ook een dienst.” Een goede reden om ons nog meer in te zetten voor het behoud van de soorten, zou u zeggen.

Maar heeft dat nog wel zin? Ripple denkt van wel.

Op plaatsen waar grote vleeseters waren verdwenen en opnieuw zijn geïntroduceerd heeft het ecosysteem zich vrij snel hersteld.

Bronmateriaal:
Loss of large carnivores poses global conservation problem” – Oregonstate.edu
De foto bovenaan dit artikel is gemaakt door Oregon State University.

Afrikaanse leeuw ziet aantallen in vijftig jaar tijd meer dan halveren  <—

 

–>  Problemen?

°De natuur vindt bij verschuivingen  altijd wel  een ander evenwicht. 

°Er is nml  ALTIJD een (dynamische ) balans in de natuur.

° Maar dat betekent niet dat de uitkomst  van dergelijke  herschikklingen altijd   een mensvriendelijk evenwicht hoeft te zijn  

—>   Een ecosysteem is een zelf-organiserend systeem. Het zal altijd zoeken naar een bepaalde balans, dynamisch, met bijvoorbeeld voedselrijke periodes door het weer (goede mastjaren, goede muizenjaren) die voor dynamiek zorgen.

Het is wel zo dat je bij uitsterven “geesten van het verleden” ziet.

Zo zijn er bepaalde zaden die alleen door megafauna kunnen worden verspreid, of bepaald gedrag in soorten wat niet logisch is in moderne context (de gaffelbok’s snelheid wordt vaak genoemd, die hij zou hebben door een  “wapen”wedloop met de Amerikaanse cheetah die uitgestorven is, maar ik meende dat er alweer aan getwijfeld wordt).

In sommige gevallen kan het uitsterven van de ene soort de andere soort meenemen, maar ik geloof niet wat vaak wordt gezegd door ecologen dat een ecosysteem een jenga toren is. Ik zie het eerder als een soort sociaal netwerk.

Er onstaat een nieuw systeem als apex predatoren uitsterven. Mij maakt het niks uit*, maar ik heb er ook nauwelijks invloed op. En in de natuur bestaat ook niet zoiets als waarde, dat gaat gewoon door. Neemt niet weg dat het voor mensen wel eens negatief uit kan pakken.

*(ik heb wel “behoefte” aan natuur om mij heen (het platteland), en dat hoeft van mij ook niet “puur” te zijn met alleen “inheemse” soorten. Dat de wolf in Nederland terugkeert lijkt mij leuk, maar de kans dat ik die daadwerkelijk zie is klein.)

°

—>   Teveel  individuen  van de ene soort = kan dienen  als  voedsel   en  grotere  populatie-  groei bij   andere  soorten  en zelfs een tijdelijke bevolkingsexplosie  van die laatsten —> maar ook  daarna keert  het  evenwicht terug.

(en dat is niet alleen van kracht bij ecosystemen met roofdieren …..)

Jaarlijks is er een muizenplaag in AUS wanneer het graan rijp is, deze verdwijnt even snel als het graan van het veld is.

°

Hoe wolven  zelfs  de loop van de rivier veranderen

°

n 1995 werd een kleine groep wolven losgelaten in het Amerikaanse Yellowstone Park, nadat die diersoort er zeventig jaar lang afwezig was geweest. Er gebeurde in de jaren daarna iets wonderbaarlijks: het complete ecosysteem van het park veranderde – en zelfs de rivieren stromen anders sinds de komst van de wolf.

Hoe zit dat?

Dat legt een video uit die dit weekend online gezet werd door de organisatie Sustainable Man en gebruikmaakt van een TED-talk van schrijver en milieuactivist George Monbiot. Die legde in juni vorig jaar (met een stem die doet denken aan Sir David Attenborough) uit waarom hij zo enthousiast is over ‘re-wilding’.

Wolves were once native to the US’ Yellowstone National Park — until hunting wiped them out. But when, in 1995, the wolves began to come back (thanks to an aggressive management program), something interesting happened: the rest of the park began to find a new, more healthful balance. In a bold thought experiment, George Monbiot imagines a wilder world in which humans work to restore the complex, lost natural food chains that once surrounded us.

Hoe ging dat dan? In het kort: voordat de wolven kwamen had het park een overschot aan herten, die alles gretig kaalgraasden.

Na het uitzetten van de wolven werden er uiteraard enkele herten opgegeten, maar het zorgde er ook voor dat ze voortaan wegbleven uit bepaalde delen van het park, omdat het daar te gevaarlijk voor ze werd.

Op die plekken kwam de vegetatie weer helemaal tot bloei: bomen groeiden hoger, op dorre vlaktes verrezen populieren en wilgen, die op hun beurt weer vogels en bevers aantrokken. De bevers bouwden dammen op het water en daar kwamen weer otters, muskusratten, eenden, reptielen en vissen op af.

De wolven joegen ook op de coyotes, daardoor kregen konijnen en muizen meer kans en dat zorgde weer voor meer vossen, haviken en dassen. Zelfs beren hadden profijt van de nieuwe verhoudingen. Kortom: het complete ecosysteem veranderde omdat de wolf was geherintroduceerd bovenaan de voedselketen.

Maar het meest verbazingwekkende was dat zelfs de geografie van het park veranderde met de komst van de groep wolven: rivieren stromen nu anders dan voor 1995.

°

Mocht je de video willen overslaan en gewoon de tekst willen lezen, hier het bewuste stukje uit het transcript van de TED-talk van Monbiot:

“But here’s where it gets really interesting. The wolves changed the behavior of the rivers. They began to meander less. There was less erosion. The channels narrowed. More pools formed, more riffle sections, all of which were great for wildlife habitats. The rivers changed in response to the wolves, and the reason was that the regenerating forests stabilized the banks so that they collapsed less often, so that the rivers became more fixed in their course. Similarly, by driving the deer out of some places and the vegetation recovering on the valley sides, there was less soil erosion, because the vegetation stabilized that as well. So the wolves, small in number, transformed not just the ecosystem of the Yellowstone National Park, this huge area of land, but also its physical geography.”

Voor wie er meer over wil weten: hier een wetenschappelijke publicatie over ‘trophic cascading’, zoals het fenomeen genoemd wordt.

 

 

Als grote dieren verdwijnen, komt het knaagdier aan de macht

 

Europese bosmuis

(***)

Als de grote zoogdieren uit een ecosysteem verdwijnen, komen de kleinere knaagdieren aan de macht. En dat is zorgwekkend: veel van deze knaagdieren dragen gevaarlijke ziektes met zich mee en daarmee groeit ook de kans dat wij mensen ziek worden aanzienlijk.

 

Wereldwijd hebben de grote zoogdieren het moeilijk. Om verschillende redenen – ontbossing en de jacht bijvoorbeeld – lopen hun aantallen terug.

Kenia
Onderzoekers van de universiteit van Stanford besloten te achterhalen wat er precies gebeurt als grote zoogdieren uit de ecosystemen verdwijnen. Ze trokken naar Kenia en zetten vier hectare grote stukken savanneland af. Ze voorkwamen zo dat grote dieren als olifanten, giraffes en zebra’s gedurende twee jaar in die gebieden konden komen. Vervolgens keken ze wat er gebeurde.

“DIT IS EEN ONDERGEWAARDEERDE EN VERRADERLIJK EENVOUDIGE MANIER WAAROP VERANDERINGEN DIE MENSEN IN GANG ZETTEN, KUNNEN LEIDEN TOT EEN GROTER RISICO OP ZIEKTE”

Knaagdieren en vlooien
Het aantal knaagdieren in de stukken afgezette savanne verdubbelde.

Waarschijnlijk doordat er meer voedsel en land beschikbaar was.(1)

Met het aantal knaagdieren nam ook het aantal vlooien toe. Vlooien dragen vaak ziekteverwekkers bij zich en vergroten de kans dat ook mensen ziek worden. “Dit is een ondergewaardeerde en verraderlijk eenvoudige manier waarop veranderingen die mensen in gang zetten (door te jagen, bomen om te hakken, red.) kunnen leiden tot een groter risico op ziekte,” vertelt onderzoeker Hillary Young.

Oost-Afrika
De onderzoekers wijzen erop dat meer dan zestig procent van alle menselijke ziektes hun oorsprong vinden in ziekteverwekkers die dieren bij zich dragen. Dat vlooien ziektes aan mensen doorgeven, is heel normaal en gebeurt overal: zowel in tropische gebieden als in voorsteden. In Oost-Afrika, waar ziektes die door knaagdieren aan mensen worden doorgegeven vaak voorkomen, kunnen mensen door besmette knaagdieren aan te raken tyfus en zelfs de pest krijgen. Veel gezondheidsklinieken in het gebied kunnen die ziektes niet opsporen, laat staan behandelen.

Al met al kan het verdwijnen van grote zoogdieren en de opkomst van knaagdieren de kans dat mensen een dodelijke ziekte oplopen, verdubbelen. “Onze gegevens suggereren dat het handhaven van een gezonde populatie megafauna ons helpt om nare bacteriën te vermijden,” benadrukt onderzoeker Rodolfo Dirzo.

 

(***)

Beetje  verwarrend  een europese bosmuis te gebruiken  als illustratie  , als het gaat over  een onderzoek in een keniaanse savanna  ….. nogal  wiedes dat er  dan  vlug verkeerde conclusies op de loer liggen voor en door  de gewone  lezer

 

(1)

Grote  grazers kunnen   hele gebieden knaagdier onvriendelijk maken doordat deze dieren hele grasgebieden kaalvreten, waar de knaagdieren    meer voedsel tot hun beschikking hebben. ? (en of zich beter kunnen  verschuilen ( voor de roofvogels bijvoorbeeld ?(* )

–> Veel   knaagdieren zitten overdag ondergronds  en  foerageren  ’s nachts 

–> Veel knaagdieren zijn opportunistische eters die genoegen nemen met veel verschillend  voedsel  (denk aan muizen en ratten )

–> Olifanten en  giraffen  zijn vooral bladeters die heelwat jonge  bomen vernietigen en( in het geval van de olifant ) ontwortellen …. ( wat dus ( op lange termijn ) het savanna-karakter van het gebied  conserveert  ) –> op twee jaar tijd  bieden (eventueele ) opschietende  jonge boompjes geen  nuttige  schuilplaatsen  

(2) Met het verdwijnen  van de grote grazers  verdwijnen ook de grote katten , 

(3) hyena’s  , afrikaanse honden …konden ook niet over die  “begrenzingen”  

(4) reptielen , kleinere katten  en zeker roofvogels  gingen toch moeiteloos over die ” begrenzingen “  ?  Hangt er dus van af wat je “grote ” zoogdieren noemt ….en/of  wat die “afbakening”  voorstelt   ….

 

TROPISCHE ECOSYSTEMEN

°

   ecosystemen

°

-°Regenwoud    >  https://tsjok45.wordpress.com/2012/09/01/regenwoud/

 

3064760[1]pluto pdf REGENWOUD <– pdf

Arthropod Diversity in a Tropical Forest

 

 

 

https://www.sciencemag.org/content/338/6113/1481.figures-only

 pdf   –> beschrijving van een ecosysteem van een tropisch regenwoud

‘Planet’ kunt u ook vertalen als ‘ecosystemen’.

Een ecosysteem is het samenspel tussen bodem, water, lucht en de organismen die op en in deze omgeving leven. Het gaat daarbij om de kleinste bacteriën, schimmels en planten tot de grootste dieren. Deze grote verscheidenheid aan leven noemen we biodiversiteit.

Bij het gebruik van ecosystemen is het goed om te bedenken dat juist het samenspel binnen een ecosysteem heel belangrijk is.

Een ecosysteem kan uit balans raken als u bijvoorbeeld heel veel water onttrekt of één bepaalde dier- of plantensoort overmatig exploiteert. Gevolgen zijn soms pas na enige tijd zichtbaar. Ook kunnen uw activiteiten effect hebben op ecosystemen die verder weg zijn gelegen.

Vervuild afvalwater dat op open water wordt geloosd kan bijvoorbeeld via stroming vissen in een lager gelegen meer vergiftigen.

Er bestaat een grote diversiteit aan ecosystemen. Bekende ecosystemen zijn tropische regenwouden, savannes, koraalriffen en meren. Ook de bodem, weilanden en een sloot zijn ecosystemen.

Door wereldwijde klimaatverandering, een groeiende wereldbevolking, toename van consumptie, vervuiling, introductie van vreemde soorten, overexploitatie en verdergaande economische ontwikkeling, raken natuurlijke hulpbronnen uitgeput en gaan ecosystemen verloren.

Het ecosysteem van de tropische bossen

Alles binnen een ecosysteem is van elkaar afhankelijk en beïnvloedt elkaar over en weer. Dit geldt niet alleen voor het klimaat en de temperatuur, maar ook voor de planten en dieren. Veertig tot vijftig procent van alle soorten levende wezens leeft in de tropische regenwouden. De tropische regenwouden nemen minder dan 2% van het aardoppervlak in beslag. Het leven in deze wouden is zeer uitgebreid. Planten en dieren evolueerden in het tropische regenwoud gezamenlijk en raakten in de loop van duizenden jaren op elkaar aangewezen. Als de vruchten rijpen, moeten hun zaden verspreid worden door dieren, zoals vogels bijvoorbeeld. Vruchten hebben vaak felle kleuren om de aandacht te trekken. Bomen in de tropische bossen dragen niet tegelijkertijd vruchten. Is de oogst van de ene soort binnen, dan zijn de vruchten van een ander soort pas rijp. Verdwijnt het tropische regenbos, dan verdwijnen daarmee ook typische dieren. De meeste dieren in de tropische bossen zijn direct afhankelijk van dit bos. Hun milieu en levensruimte wordt vernietigd. De lijst van uitgestorven en bedreigde diersoorten neemt steeds grotere vormen aan. Slechts anderhalf miljoen dieren zijn beschreven, voor het overgrote deel insecten. Schattingen vertellen dat er minstens nog vijf miljoen onontdekt zijn, waarvan de meeste in de tropische regenwouden leven. Er zijn ongeveer 80.000 verschillende soorten planten en 1500 vissoorten en bijna een kwart van de 9000 vogelsoorten in de wereld. Zoals bij alle tropische regenwouden is ook in Amazonia sprake van een gesloten ecosysteem. Alle natuurlijke voedingsstoffen worden onmiddellijk in het ecosysteem opgenomen waarbij er niets wordt verspild. Via wolken en lucht komt dat zelfs naar Europa toe.

Afbeeldingen van tropische ecosystemen <–

Schimmels beschermen tropische soortenrijkdom

ARTIKEL EOS   | 22 JANUARI, 2014 –
The JANZEN-CORNELL effect

Schimmels verhinderen dat tropische wouden gedomineerd worden door een beperkt aantal boomsoorten.

Tropische wouden herbergen gemiddeld zo’n tweehonderd boomsoorten per hectare. Ter vergelijking: in heel België komen we nog niet aan zestig inheemse soorten. Dat komt deels omdat de meest succesvolle boomsoorten in gematigde streken gaandeweg steeds meer terrein inpalmen.

Hoe het komt dat soorten er in de tropen blijkbaar niet in slagen het soortenrijke woud in een eenzijdig bos te veranderen, is een vraag waarover tropische ecologen eindeloos kunnen doorbomen.

Uit onderzoek van de University of Oxford blijkt nu dat we de verantwoordelijke waarschijnlijk onder de schimmels moeten gaan zoeken.

Dat idee sluit aan bij de populaire maar totnogtoe moeilijk te bewijzen theorie van de heren Janzen en Connell.

Die suggereerden al in de jaren zeventig dat het in de tropen zodanig krioelt van het vegetarische ongedierte dat bomen van dezelfde soort die al te zeer tegen elkaar aan schurken ten prooi vallen aan insecten en schimmels bij wie ze bovenaan het lijstje van favoriete smaken staan.

Robert Bagchi en zijn collega’s bakenden in een woud in Belize kleine vierkante percelen af, waarvan ze een deel regelmatig met insecticides dan wel fungicides besproeiden. Hoewel er in insectenvrije percelen drie keer zoveel jonge boompjes kiemden, waren het de fungicides die het meest opmerkelijke effect hadden. In schimmelvrije zones waren er wel vijftien procent minder soorten.

De studie is gepubliceerd in Nature. (tv)

NASA: Tropische ecosystemen versterken opwarming aarde  bij globale temperatuurstijgingen  ?

NASA: Tropische ecosystemen versterken opwarming aarde

De Amerikaanse ruimtevaartorganisatie NASA waarschuwt dat bij stijgende temperaturen tropische ecosystemen de opwarming van de aarde zullen versnellen.

Wetenschappers van de NASA concluderen dat tropische ecosystemen significante hoeveelheden CO2 kunnen loslaten in de atmosfeer als de temperatuur van de aarde stijgt. Ook neemt de opname van CO2 uit de lucht sterk af bij hogere temperaturen. Daarmee ontstaat een zichzelf versterkend effect.

“Wat we geleerd hebben is dat ondanks droogte, overstromingen, vulkaanuitbarstingen, El Niño en andere evenementen, het systeem aarde opmerkelijk consistent is geweest in het reguleren van het jaar-op-jaar variaties in de atmosferische kooldioxide niveaus,” zei Weile Wang, een wetenschappelijk onderzoeker bij Ames Research Center van NASA in Moffett Field, Californië, en hoofdauteur van een paper dat woensdag 24 juli, in de Proceedings van de National Academy of Sciences is gepubliceerd.

—> De onderzoekers ontdekten dat een temperatuurstijging van slechts 1 graad Celsius in de luchttemperaturen aan de grond, in de tropen leidt tot een extra toename van de CO2 uitstoot, even groot als 30% van de totale door mensen veroorzaakte uitstoot.

—> In tropische ecosystemen wordt koolstofopname bij hogere temperaturen minder.

Deze bevinding biedt wetenschappers beter inzicht in de mondiale koolstofcyclus.

De studie biedt ondersteuning voor de “carbon-klimaat feedback” hypothese die door veel wetenschappers wordt gesteund. Deze hypothese stelt dat een opwarmend klimaat zal leiden tot een versnelde groei van koolstofdioxide in de atmosfeer. Meerdere systeemprocessen, zoals droogte en overstromingen, dragen bij aan veranderingen in de atmosferische kooldioxide groei.

De nieuwe gegevens over waargenomen temperatuurveranderingen zijn belangrijker dan regenval voor veranderingen in de tropen.

Ondertusssen aan de poolkappen

Dat lijkt echter alleen voorlopig zo te zijn. NASA wijst erop dat het onderzoek de carbon-climate-feedback-hypothese ondersteunt. Deze hypothese stelt dat door de opwarming van de aarde meer CO2 zal vrijkomen uit vegetatie en bodem. Dit versnelt op zijn beurt weer de opwarming van de aarde.

Het NASA-onderzoek verschijnt gelijktijdig met resultaten van een Rotterdams onderzoeksteam. In het tijdschrift Nature waarschuwden zij voor grote hoeveelheden methaan die nu nog onder de poolkap zitten opgesloten. Methaan is een zeer sterk broeikasgas. Bij het smelten van de Noordpool kan dat methaan vrijkomen, waardoor de opwarming van de aarde ook weer versneld wordt.

Een van de onderzoekers noemde de Noordpool ‘een tikkende tijdbom’.

Foto: Kim Seng via Flickr.com

Effecten van klimaatverandering op tropische bossen en biodiversiteit

°

Effecten van klimaatverandering op tropische bossen en biodiversiteit  vanuit een paleoecologich perspectief

prof. dr Henry Hooghiemstra
Instituut voor Biodiversiteit en Ecosysteem Dynamica (IBED), Faculty of Science, Universteit van Amsterdam
(hoogleraar Palynologie en Kwartair-ecologie)

E-mail: hooghiemstra science uva nl

Samenvatting

De paleoecologie maakt vooral gebuik van fossiel stuifmeel in sedimentkernen om een beeld te verkrijgen van de verandering van de floristische samenstelling van de vegetatie in de tijd. De relatie tussen ‘recente pollenregen’ en ‘recente vegetatie’ vormt de sleutel voor de interpretatie van pollendiagrammen.

Het is duidelijk dat deze vertaalsleutel thans zeer zeldzaam is geworden omdat onbeschadigde ecosystemen vrijwel niet meer voorkomen.

De dynamiek van tropische ecosystemen is nog weinig onderzocht. Vooral de omstandigheden die ertoe leiden dat het ene bioom overgaat in het andere (bijvoorbeeld savanne overgaat in regenwoud) zijn slecht bekend. Maar juist in die overgangszone is de respons van de vegetatie op klimaatverandering het duidelijkst.

De ‘ecologie van bioomtransities’ zou een nieuw interdiciplinair vakgebied moeten gaan vormen waarin actuele transities geanalyseerd en begrepen worden en vergeleken met gereconstrueerde transities uit het verleden. Dit kan leiden tot een betere kwantificering in de paleoecologie, alswel leiden tot een beter begrip van de constatering dat “een hoog percentage van de wereldecosystemen in gevaar is en op korte termijn dreigt te verdwijnen” (WWF berekeningen). Voor een deel is dit een natuurlijk proces dat zich in alle marginale gebieden van alle ecosystemen afspeelt.

Het wordt steeds prangender om beter te kunnen inschatten welk deel van de geconstateerde environmental change ‘natuurlijk’ is en welk deel veroorzaakt is door ‘antropogene invloed’.

Over de invloed van het klimaat op biomen in het algemeen, en tropische bossen in het bijzonder.
Vragen voor de discussie “op grond van paleoecologische gegevens

Vraag 1:

Hoe zijn de tropische zones verschoven en hoe is de biodiversiteit in de tropen beinvloed door de klimaatveranderingen?
-Migraties van ecosystemen binnen de tropengordel sinds de Laatste IJstijd (20.000 jaar geleden) zijn slechts globaal bekend (zie resultaten internationaal BIOME 6000 project)

-omvang van tropisch regenwoud tijdens de ijstijd (refugia) is vooral controversieel in Zuid-Amerika en slecht bekend.
savanna ecosysteem en droog-bos ecosysteem hebben aanzienlijke veranderingen ondergaan in positie (migraties) en floristische samenstelling.
-zeespiegelveranderingen hebben in ondiepe zeeën (= marginale gebieden) tot grote migraties van kustecosystemen geleid (mangroven, koraalriffen).

Vooral in het Caraibisch Gebied en ZO-Azië hebben deze ecosystemen grote migraties ondergaan > er zijn tot nu toe geen aanwijzingen voor groot verlies aan diversiteit op de Laat Glaciaal – Holoceen overgang (voorbeeld Australië)
–>Savanne-eccosystemen die tijdens het Pleistoceen een grote mate van dynamiek hebben ondergaan vertonen een lagere floristische diversiteit dan savannes met een meer stabiele geschiedenis (voorbeeld Afrikaanse savannes)

Vraag 2:

Wat voor effecten kunnen we verwachten op tropische bossen en hun biodiversiteit, gezien de klimaatverandering in de actuele (= verstoorde) situatie?

–> Verandering van gemiddelde jaartemperatuur heeft waarschijnlijk weinig effect op positie en samenstelling van tropische bossen (wél in de gematigde zone).

Temperatuurdaling tijdens laatste ijstijd in Amazonische regenwoud was c. 4° tot 6°C.
Op plaatsen waar het regenwoud bioom (ecosysteem) nooit verdwenen is lijkt een consortium aan taxa een stabiele presentie te vertonen (en daarmee het bioom te kenmerken), terwijl een ander deel van de florische diversiteit veranderlijk is en reageert op environmental factors (lengte droge tijd, frekwentie van koude-invallen, drainage etc.)

Invloed van laagste temperatuur in de koudste maand  heeft  wél veel effect (zie: climate-space diagram uit BIOME Project Latijnsamerika: Marchant & Hooghiemstra)

Verandering in jaarneerslag en lengte droge seizoen heeft significante invloed op de omvang en floristische samenstelling van tropische bossen > deze kenmerken zijn verdisconteerd in de ‘Plant Functional Type’ benadering van het biomiseringsproces

Het 3-assige ‘Holdridge’ diagram classificeert biomen op potentieel voorkomen; het 2-assige ‘Biome Climate-Space’ diagram leidt potentieel tot een beter inzicht wat er op transities tussen biomen (marginale gebieden) gebeurt

Veel bos is verdwenen (totale ontbossing: voorbeeld Atlantic rainforest Brazil), selectief gekapt (verandering samenstelling), aanzienlijk beschadigd (gemengd met secundair bos en woekerende lianen: voorbeeld Costa Rica, Mexico), of geheel secundair (floristische samenstelling verhult veel van het oorspronkelijke bos: dominantie van taxa met pionierkwaliteiten; voorbeeld: Ciudad Perdida, Colombia, overwoekening na einde bewoning)

Vraag 3:

Eigen visie graag afzetten tegen andere meningen rond verlies van biodiversiteit. Hoe gealarmeerd moeten we zijn?

—> (snelle) klimaatveranderingen zijn tijdens het Pleistoceen een normaal verschijnsel; migratie van ecosystemen als respons daarop ook (voorbeeld: Funza en Fuquene pollendiagram Colombia)

—>Echter  grootschalige urbanisatie op alle continenten belemmert de migratie > urbanisatie is de meest direkte oorzaak van verlies aan biodiversiteit, niet de klimaatverandering zelf! (de ‘Nederlandse ecologische hoofdstructuur’ speelt hier uitstekend op in door een netwerk van aaneengesloten natuurgebied te vormen > dit voorbeeld heeft navolging nodig op Europese schaal

*  Ontbossing betekent soms het terugzetten van een landschap naar ijstijd-condities (voorbeeld: Atlantic rainforest, Brazilië), echter zonder de mogelijkheid van refugia-vorming en dus met groot verlies aan soorten

*Een aanzienlijk deel van het tropisch bos is jonger dan 10.000 jaar (van Holocene ouderdom), zoals: varzeabos in Amazonas , Atlantic rain forest in Brazilië, tropisch bos in Midden-Amerika, een (nog) onbekend gedeelte van Afrikaans en Zuid-Amerikaans regenwoud

Het ‘museum concept’ om de hoge biodiversiteit in tropisch bos te verklaren is niet meer houdbaar: juist de Pleistocene dynamiek moet een grote rol hebben gespeeld in de soortsvorming.

Allopatrische soortvorming kent mooie voorbeelden (voorbeelden: endemen in hoog-Andiene paramo-eilanden en Amazonische drainage-gebieden). Maar ook sympatrische speciatie kan (moet) wellicht een aanzienlijk deel van de biodiversiteit verklaren
De meest stabiele situatie komt voor midden in een areaal (voorbeeld: La Pata pollendiagram Amazonia); de randen van elk areaal vertonen een overgang naar het naburige ecosysteem (voorbeeld: Las Margaritas pollendiagram, savanne-regenwoud transitie, Colombia).

Als gevolg daarvan heeft elk ecosysteem een groot oppervlak aan marginaal gebied, waar kleine veranderingen in klimaat grote effecten kan hebben (daarom bestuderen palynologen bij voorkeur boorkernen uit marginale gebieden omdat de gevoeligheid voor de registratie van klimaatveranderingen daar het grootst is!). Een berekening van het percentage oppervlak van een ecosysteem dat ‘in gevaar’ is (kans loopt sterk van karakter te veranderen) is op zich zelf geen indicatie voor alarm (voorbeeld: WWF waarschuwingen)

Het berekenen van verlies aan biodiversiteit als gevolg van klimaatverandering is volstrekt speculatief:

Thomas et al. (Nature 427(2004), 145-148) geeft niet meer dan een eerste aanzet tot een numerieke methode voor risikoberekening (zie hieronder (1).                                                                                                                                      Effectief is de mate van ‘resterende migratiecapaciteit’ (negatief gecorreleerd met urbanisatie) een veel belangrijker factor in zulke berekeningen dan , de mate van klimaatverandering, en de mate van respons-migratie
Prikkelende stellingen

Op basis van paleoecologische gegevens kan klimaatverandering op zich geen belangrijke factor zijn voor verlies aan biodiversiteit; wél het gebrek aan migratiemogelijkheden (door urbanisatie). De mens legt de schuld liever bij het klimaat dan bij zijn urbanisatiegedrag ….

In de paleoecologie worden klimaatveranderingen afgeleid aan de mate van verandering in floristische samenstelling ‘on-the-spot’, en/of migratie van biomen. Hoewel de relatie tussen de floristische samenstelling van tropische bossen en klimaatomstandigheden vaak niet omkeerbaar is kunnen we in de paleoecologie analogen vinden voor scenario-studies van het huidige klimaat.
Er is een grotere interactie nodig tussen ‘op-data-gebaseerde-reconstructies’ en ‘op-modellen-gebaseerde-simulaties’.….
(Henry Hooghiemstra, UvA, 11 juni 2004)

(1)  Comment on  Thomas et al., Extinction risk from climate change.
Nature 427, 145-148, January 2004 by Henry Hooghiemstra (IBED, UvA)

From a paleoecological point of view the paper of Thomas et al. is as surprising as doubtful.

Records of past climate change from ice cores, marine cores and terrestrial cores show that climate is changing during most of the late Quaternary record on decadal to centennial time scales. Shifts in the distribution of species and higher rank taxa are part of a natural process on which the dicipline of palaeoecology is based.

Monitoring changes at one point, migrations of distribution areas locally lead to changes in species composition. Human impact starts its impact when species are unable to migrate. The authors are correct that changing land use and global habitat loss prevent free migration and, as a consequence, are responsible indeed for potential extinctions.

Various ice core and pollen records showed that significant and rapid changes in the order of >3°C within some 100 yr occurred many times during e.g. the last two glacial cycles (Mommersteeg & Hooghiemstra, unpublished data).

Pollen analysis operates at the generic (and sometimes family) level and hardly evidence climate change forced floral extinctions during the late Pleistocene.
The authors blame climate change (in the title and conclusions) and habitat loss in isolation for potential future extinctions; stating only at one place fairly that ‘many of the most severe impacts of climate-change are likely to stem from interactions between treats (…) rather than climate acting in isolation’.

Designing the paper in this way all categories of existing opinions in the environmental change debate can find support, making this paper to a political document and little more than a finger exercise in the application of ‘what if’ scenarios under a set of not proven and doubtful assumptions.

Current climates and present-day distributions are not necessarely in equilibrium: e.g. in the northern Andes where warm loving C4 grass species do occur as relicts in the present-day cold paramo vegetation belt (Boom et al., 2001) above the forest line.

Apparently 10,000 years were not enough to reach the assumed balance. There is much ignorance on the natural status of present-day distribution areas. In the northern Andes even at the classification level of the biome the natural status is debated: it is claimed that the belt of treeless vegetation (paramo) in Ecuador is a degraded ecosystem (Hansen et al. 1994; Laegaard 1992).

But data from pollen and vegetation analysis do show the contrary (Wille et al. 2002). Needless to question the reference to end-Permian extinctions to support the responsiveness of species to past climate change.

During that time the Earth System operated under conditions fully different from present-day. We are puzzled why the authors did not use the significant temperature drop at the Pliocene-Pleistocene transition to demonstrate responsiveness and the treaty of extinctions (Van der Hammen et al. 1971).

We fully agree with the authors that ‘many unknowns remain in projecting extinctions’ and this paper is hardly more that an early exercise in the application of numerical methods in an environmental risk calculation.

It is global urbanisation that prevents categories from species to biomes to migrate in response to environmental change. There is no evidence for the claim that present and near future climate change is much faster that ever experienced before.

To anticipate on the most efficient strategies to conserve modern societies and biomes we need a balanced understanding of mechanisms at work.

Thomas et al. paper may be able to increase research money for a short period but might be harmful for this proces on the long term.
References:
Boom, A, Mora, G, Cleef, AM & Hooghiemstra, H 2001. High altitude C4 grasslands in the northern Andes: relicts from glacial conditions? Rev. Palaeobot. Palynol. 115, 147-160.
Hansen, BCS, Seltzer, GO, Wright, HE 1994. Late Quaternary vegetational change in the central peruvian Andes. palaeogeogr. Palaeoclimatol. Palaeoecol. 109, 263-285.
Laegaard, S 1992. Influence of fire in the grass paramo vegetation of Ecuador. In: Balslev H & Luteyn JL, eds, Paramo, an Andean ecosystem under human influence, Academic Press, London, 151-170.
Van der Hammen, T, Wijmstra, TA, Zagwijn, W 1971. The floral record of the late Cenozoic of Europe. In: Turekian, KK, The late Cenozoic glacial ages, Yale University Press, New Haven, London, pp 391-424.
Wille, M, Hooghiemstra, H, Hofstede, R, Fehse, J & Sevink, J. 2002. Upper forest line reconstruction in a deforested area in northern Ecuador based on pollen analysis and vegetation analysis. J. Trop. Ecol. 18, 409-440.

Copyright © 2011 Vereniging Tropische Bossen.
All Rights Reserved.

 

°

http://www.nu.nl/tag/regenwoud/

‘Regenwoud in Congo steeds minder groen’

Het regenwoud van Congo wordt steeds minder groen, zo blijkt uit nieuw onderzoek.

24 april 2014

°

regenwouden  Congo-Kinshasa – Bedreigd werelderfgoed

Nationaal Park Salonga

Met name het oosten van het regenwoud in het Kongobekken lijkt op satellietbeelden een stuk minder groen van kleur in het regenseizoen dan tien jaar geleden.

De waarnemingen komen overeen met eerdere onderzoeken die wijzen op een afname van regenval en water in de bovenste grondlagen.

Dat melden Amerikaanse onderzoekers in het wetenschappelijk tijdschrift Nature.

Kleuren

De wetenschappers analyseerden het regenwoud in het Kongobekken op satellietbeelden die werden gemaakt tussen 2000 en 2012. Ze focusten zich op de kleuren van bosgebieden in april, mei en juni.

In deze maanden is het regenseizoen in het Kongobekken en staan de meeste bomen en planten in bloei. Uit de analyse van de satellietbeelden blijkt echter dat het regenwoud steeds iets minder groen wordt in deze periode.

Watertekort

“Het is belangrijk dat we deze veranderingen in kaart brengen”, verklaart hoofdonderzoeker Liming Zhou op nieuwssite ScienceDaily. “Veel klimaatmodellen voorspellen dat tropische bossen steeds meer onder druk komen te staan door toenemende tekorten aan water en een warmer en droger klimaat in de eenentwintigste eeuw.”

Andere wetenschappers benadrukken dat de uitkomsten van de studie nog verder moeten worden onderbouwd met langdurig lokaal onderzoek.

Observatie

“Satellietgegevens bieden maar een beperkte hoeveelheid informatie”, verklaart geograaf Jeffrey Chambers van de Universiteit van Californië inThe New York Times. “Wat er nu moet gebeuren, is een voortdurende lokale observatie om vast te stellen of het inderdaad om een aan het klimaat gerelateerd probleem gaat.”

 

Door: NU.nl/Dennis Rijnvis

°

bioom – VERANDERING

Tropisch bos kan plots kaal worden

Rob Buiter − 18/10/11,
Savanne in Afrika: het is dit, met ongeveer 20 procent boombegroeiing, óf een woestijn óf een dicht bos. Iets er tussenin bestaat bijna nergens. ©ANP

Door veranderend klimaat, bosbrand of houtkap kan een tropisch regenwoud onomkeerbaar veranderen in savanne, of zelfs in een boomloze vlakte. Zo waarschuwen Wageningse wetenschappers deze week in vakblad Science, na bestudering van satellietbeelden.

Bomen tellen.

Dat is wat vier Wageningse wetenschappers de afgelopen tijd hebben gedaan. Of beter gezegd: hebben laten doen door een computerprogramma. Op satellietbeelden van tropische zones in Afrika, Australië en Zuid-Amerika analyseerden ze precies hoeveel procent van de bodem bedekt werd door bomen.

“Want bomen zijn zo’n beetje de belangrijkste beeldbepalers in veel natuurgebieden”, stelt een van de onderzoekers, de Wageningse ecologe Milena Holmgren. “Tegelijk weten we eigenlijk heel weinig over boombedekking.

Tropische bossen zullen niet geleidelijk op klimaatsverandering reageren, maar moeten overspringen tussen drie alternatieve stabiele toestanden: regenwoud, savanne of een boomloze toestand, schrijven wetenschappers van de Wageningen Universiteit deze week in Science.

Holmgren en haar collega’s laten een patroon in deze gegevens zien. In plaats van een geleidelijke toename van de hoeveelheid bomen met de regen, blijken er ‘verboden’ toestanden te bestaan rond 5% en rond 60% bosbedekking. Het systeem kan daarom alleen veranderen door over die verboden toestanden heen te springen tussen drie contrasterende alternatieve toestanden: bos, savanne (met zo’n 20% boombedekking) of een boomloze toestand.

Fragiel

De studie gebruikt satellietwaarnemingen om te laten zien dat het systeem kantelpunten kent. In de buurt van zo’n kantelpunt neemt de veerkracht af en kan een kleine verstoring leiden tot het overspringen naar een andere toestand. Op de drie continenten die werden onderzocht bleek dezelfde relatie te bestaan tussen regenval en de veerkracht van de ecosystemen. De auteurs gebruiken deze relaties om aan te geven waar in Afrika, Australië en Zuid-Amerika het regenwoud en de savanne het fragielst zijn.

“Dit is een van de meest overtuigende bewijzen dat alternatieve stabiele toestanden op grote schaal in de natuur bestaan,” zegt Marten Scheffer die het onderzoeksprogramma naar kantelpunten leidt. “We waren zelf verbaasd hoe sterk de gegevens deze radicale, maar steeds invloedrijkere theorie bevestigen. Nu blijkt dat de grote tropische ecosystemen net zulke kantelpunten hebben als bijvoorbeeld meren waarvan we eerder aantoonden dat ze kunnen overspringen tussen een heldere en een troebele toestand.”

Het aantonen van de grootschalige kantelpunten in de tropische ecosystemen is niet alleen een fundamentele wetenschappelijke doorbraak, het heeft ook direct een praktische toepassing. De nieuwe inzichten maken het namelijk mogelijk om kaarten te maken die aangeven waar op aarde het regenwoud het meest fragiel is. Hoewel kantelpunten vaak met negatieve verandering worden geassocieerd, is dat maar één kant van de medaille. Wanneer het gaat om een omslag van een ongewenste naar een betere toestand betekent een kantelpunt juist een kans om met kleine moeite een doorbraak te creëren. De auteurs belichten ook deze kant door te laten zien waar op de aarde bijvoorbeeld de beste kansen liggen voor bosherstel.

Toch is het belangrijkste nieuws op dit gebied niet goed. “Het begrijpen van de effecten van klimaatsverandering op de veerkracht van het Amazone-regenwoud is een van de grootste uitdagingen voor wetenschappers in die regio,” zegt Marina Hirota, de van oorsprong Braziliaanse hoofdauteur van het artikel. “Onze resultaten laten nu zien dat het gebied waar het bos het meest fragiel is, precies samenvalt met de zone waar de meeste houtkap plaatsvindt”.

Waarom zie je op de ene plek veel bomen en ergens anders heel weinig?

“Tot onze verrassing zagen we drie belangrijke concentraties. We zagen veel gebieden met helemaal geen bomen, vervolgens savannes met ongeveer 20 procent boombedekking en tot slot echte bossen met 80 tot 100 procent boombedekking.

Gebieden met rond 5 procent en rond 60 procent boombedekking kwamen we zelden tegen. Dus als je naar gebieden gaat kijken met geleidelijk meer regen, dan zie je geen geleidelijke toename van de hoeveelheid bomen. Er zijn twee belangrijke drempels. Alleen als een boomloos gebied een ‘sprong’ maakt over die 5 procent boombedekking heen, kan het verder groeien van een boomloze steppe naar een savanne met 20 procent boombedekking, of van een savanne over de 60 procent heen naar een echt bos.”

Het omgekeerde lijkt ook waar, schrijven de onderzoekers. Wanneer een tropisch bos droger wordt kan dat resulteren in een omslag naar een savanne of zelfs een compleet boomloze vlakte.

De boosdoener is in dat laatste geval niet eens per se de landbouwende of bomenkappende mens, maar veel vaker een natuurlijke bosbrand, zo laat een ander artikel in hetzelfde nummer van Science zien. Carla Staver en Simon Levin van de Princeton University tonen daarin aan dat vuur in een dicht bos niet veel uitricht. Maar is het bos eenmaal en beetje uitgedund, dan kunnen spontane bosbranden flink huishouden en een echte open savanne creëren die niet makkelijk weer dichtgroeit tot bos.

Professor Marten Scheffer, hoogleraar aquatische ecologie in Wageningen en een van de co-auteurs, noemt de gegevens verrassend, maar zou gezien zijn eerdere onderzoek eigenlijk niet verbaasd mogen zijn.

In 2009 kreeg hij al de Spinozapijs van nationale onderzoeksfinancier NWO, voor zijn werk aan plotselinge omslagen in complexe systemen, zoals in ecosystemen, maar bijvoorbeeld ook in sociale of economische systemen.

Scheffer: “We hadden onze theorie rond oversprongen tussen stabiele evenwichten al uitgebreid getest in kleinere ecosystemen, zoals zoetwatermeren. Een meer blijkt, afhankelijk van de voedingstoestand en de lichtcondities, lange tijd troebel of juist helder te kunnen blijven, om schijnbaar van het ene op het andere moment om te slaan naar de andere toestand. Maar we waren oprecht verbaasd hoe sterk die wet van alternatieve evenwichten, ook op zo’n grote schaal voor de tropische ecosystemen op de drie bestudeerde continenten bleek te gelden.”

Hun bevindingen hebben onder andere consequenties voor het denken over klimaatverandering, zo schrijven de Wageningers in Science.

Krijgt een droog gebied meer regen, dan zal dat niet automatisch resulteren in meer bomen. Pas als er zóveel regen valt dat een systeem over de volgende natuurlijke drempel kan worden geduwd, groeit een kaal gebied wellicht vol. En omgekeerd kan het heel lang lijken of een tropisch bos verdroging wel aan kan. Totdat een regio blijkbaar zó droog is geworden dat het terugvalt van een regenwoud in een savanne.

Scheffer benadrukt dat dit onderzoek niet alleen een theoretische exercitie is, maar ook praktische kanten heeft.

“Dit onderzoek legt zowel risico’s als kansen bloot. Onze studie laat zien dat uitgerekend in de meest fragiele gebieden van het Amazoneregenwoud volop bomen worden gekapt. Dat zijn dus bossen die tegen een negatieve omslag aan lijken te zitten. Door houtkap kunnen ze het laatste duwtje richting savanne krijgen.

Tegelijk biedt het onderzoek ook kansen voor ‘eco-ingenieurs’, zo liet eerder werk van Milena Holmgren zien. “Gebieden die door houtkap of overbegrazing zijn veranderd in een kale vlakte kun je op het juiste moment een duwtje over de drempel in de goede richting geven. In Zuid-Amerika is bijvoorbeeld geëxperimenteerd met het strooien van boomzaden tijdens een nat ‘El Ninojaar’. Dergelijke experimenten bleken pas soelaas te bieden wanneer je in zo’n periode ook de grazers, zoals geiten of konijnen, uit zo’n gebied kon weghouden. Dan was de zet stevig genoeg om het ecosysteem over de kritische drempel te duwen naar een volgend stabiel niveau”, aldus Holmgren.

Publicatie:
Global Resilience of Tropical Forest and Savanna to Critical Transitions. Hirota, M., M. Holmgren, E. H. Van Nes & M. Scheffer. Science 14 Okt 2011.

Het bos kent geen middenweg

°

28 mei 2013

Specifieke eigenschappen van zeldzame soorten blijken belangrijke functies te vervullen binnen de ecosystemen waar ze aan aangepast zijn.

Met afname van biodiversiteit zijn zij de eersten die uitsterven, aangezien bijzondere soorten meestal het eerste verdwijnen.  Dat schrijven onderzoekers van de Franse universiteit van Montepellier 2 dinsdag in het tijdschrift PLOS Biology.

Omgevingen rijk aan biodiversiteit worden gekarakteriseerd door grote hoeveelheden unieke soorten. De soorten dragen bij aan de rijkdom van het gebied, maar hoe belangrijk hun aanwezigheid is, is vaak niet goed duidelijk.

Omdat het aantal zeldzame soorten laag ligt, wordt algemeen aangenomen dat ze weinig invloed hebben op het functioneren van een ecosysteem in vergelijking met meer gangbare soorten.

Om te onderzoeken of dit klopt, analyseerde het onderzoeksteam in welke mate bijzondere soorten in drie verschillende ecosystemen bijdroegen aan dezelfde ecologische functies als de meer gangbare soorten.

Hiervoor verzamelden de onderzoekers gegevens van drie verschillende ecosystemen: een koraalrif, een tropisch bos en toendragebied. De data kwam van 846 vissen van het koraalrif, 2979 bergplanten en 662 tropische bomen.

Een belangrijke ontdekking was dat bleek dat de meest unieke en kwetsbare functies alleen maar konden bestaan via een combinatie van eigenschappen die in belangrijke mate afhankelijk waren van de zeldzame soorten.

In het tropische bos in Guyana groeit bijvoorbeeld een boomsoort, Pouteria maxima, die goed bestand is tegen droogte en vuur. In het gebied boven de boomgrens bleek een plantje, Saxifraga cotyledon, heel belangrijk voor bestuivers en in het koraalrif een reuzenmurene (een roofvis) die ‘s nachts jaagt.

Afbeeldingen van pouteria maxima

http://www.discoverlife.org/mp/20q?search=Pouteria+maxima

http://en.wikipedia.org/wiki/Pouteria

La murène géante javanaise (Gymnothorax javanicus) chasse la nuit dans le labyrinthe des récifs coralliens.

La murène géante javanaise (Gymnothorax javanicus) chasse la nuit dans le labyrinthe des récifs coralliens.  Photo :  CNRS/J.P. Krajewski

De resultaten van het onderzoek lijken erop te wijzen dat verlies van zeldzame soorten een grote impact kan hebben op deze ecosystemen.

(Door: NU.nl/Krijn Soeteman )

zie ook
___________________________________________________________________________________

Terminologie 

°Bioom-transitie : overgang van een  ecologisch systeem  in een ander (bijvoorbeeld  regenwoud<—> savanne) —> environmental change 

°Het congo bekken :

het Congobekken heeft verschillende ecosystemen:

  • stromen en rivieren;
  • bossen;
  • savanne;
  • moerasgebieden en natte bossen.

De Congorivier is 4 380 km lang. Het is de tweede langste rivier ter wereld, na de Amazone.
De rivier vormt een stroomgebied van 3 690 750 km² in heel de Democratische Republiek Congo, maar ook in delen van Congo-Brazzaville, Kameroen, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Burundi, Tanzania, Zambia en Angola. In het uiterste oosten van het stroomgebied spelen de moerassen en de meren een cruciale rol in het regelen van een constante stroom gedurende het hele jaar.

De bossen van het Congobekken zijn zeer divers. Er zijn groenblijvende bossen, semiloofbossen en tropische bergbossen.

Groenblijvende bossen worden gekenmerkt door een zeer vochtig klimaat. Het droogseizoen duurt slechts 2 maanden. De bomen van deze bossen verliezen nooit hun bladeren. We vinden ze vooral terug in het centraal gedeelte van het Congobekken. De bossen aan de Atlantische kust krijgen het meeste regen. Zij bieden onderdak aan een hoop zoogdieren, zoals laaglandgorilla’s, chimpansees, bosolifanten en kafferbuffels.

Semiloofbossen: de meerderheid van de bomen (70%) in deze bossen verliest zijn bladeren tijdens het droogseizoen, wat ongeveer 3 maanden duurt. We vinden ze voornamelijk terug aan de grenzen van het Congobekken. De bossen hebben een vegetatie die meer gevarieerd is dan de tropische bossen.

De tropische bergbossen bevinden zich op meer dan 1 000 m hoogte. De bomen zijn veel kleiner en de vegetatie is minder gevarieerd. Je kunt ze vooral terugvinden aan het Albertine Rift en langs de Centraal-Afrikaanse kusten.

De savannes liggen helemaal in het zuiden van het Congobekken. Je vindt er veel zoogdieren terug zoals de antilopen, bosbokken, de waterbok, Roanantilopen, Afrikaanse buffels, nijlpaarden, de Yellow-backed Duiker, de gewone duiker en natuurlijk ook olifanten.

Het enige natte bos in Afrika bevindt zich in het Congobekken. Men kan er laaglandgorilla’s vinden maar ook chimpansees, mangabeys en meerkatten. Dat ecosysteem is momenteel nog bijna intact.

De moerassen bedekken grote stukken in het centrum van het Congobekken. Er leven vele inheemse soorten, waaronder een grote groep laaglandgorilla’s.

°ecosysteem: gebied met levende (biotische) en niet-levende (abiotische) elementen waartussen samenhang bestaat

°ecotoop: gebied waarin bepaald ecosysteem van nature voorkomt

°(huidige ) tropische ecosystemen kennen een hoge interne stabiliteit  //Tropische ecosystemen zijn van speciaal belang door hun enorme biodiversiteit. Ook spelen tropische landmassa’s en tropische oceanen een cruciale rol in het functioneren van het ecosysteem van de aarde in zijn totaliteit.

°

ZUID-Afrikaanse ecosystemen

In zuidelijk Afrika is een grote verscheidenheid aan leefgebieden te vinden, elk met specifieke kenmerken op gebied van flora en fauna, en onderscheidende geologische en klimatologische omstandigheden. In dit overzicht staan een overzicht van de belangrijkste ecosystemen van zuidelijk Afrika.

 Nyika Highlands ©Dana Allen
  • Afrikaans hoogland

    Afrikaans hoogland bestaat uit graslanden en bossen welke op grote hoogte voorkomen.Dit type ecosystemen ontwikkeld zich vaak als virtuele eilanden, omringend door lagere en warmere regio’s. De gebieden worden vaak gekenmerkt door een unieke biodiversiteit, met speciale en inheemse planten die zich aangepast hebben aan het natte, koelere lokale klimaat en de overvloedige zon. Voorbeelden zijn Drakensberg, Nyika, Albertine Rift en de Abyssinian Highlands.

     Woodland elephant ©Caroline Culbert
  • Bosgebied

    De verschillende ecosystemen onder de noemer ‘Woodland’ worden gekenmerkt door een vrij open, bosachtige begroeiing veelal van het type Mopane (droge gebieden) of Miombo (vochtigere gebieden). Ondanks de droge en/ of schrale grond herbergt de fauna vele zoogdieren, vogels, insecten en reptielen. Grote delen van zuidelijk Afrika zijn bedekt met dit type bosgebied, zoals Zimbabwe, Zambia en Malawi, en de noordelijke delen van Namibië en Botswana.

     Savanne giraffe ©Mike Myers
  • Savanne

    Savannes zijn (tropische) graslanden welke gekenmerkt worden door relatieve droogte en seizoensmatige regenval. Het dominante plantenleven bestaat uit grassen en kleine planten, met slechts her en der een boom of groepje bomen. De savannen trekken een rijk dierenleven, waaronder de kenmerkende groepen grote grazers, en hun onafscheidelijke belagers. Voorbeelden van savanne zijn de Kalahari, Masai Steppen en de Ogaden.

     Tropisch Regenwoud ©Wilderness Safaris
  • Tropisch regenwoud

    Het natte en warme tropisch regenwoud staat bekend om haar ongeëvenaarde biodiversiteit. Wetenschappers schatten dat meer dan de helft van alle flora en fauna op aarde in de bossen voorkomt, en dat er bovendien zo’n 40% van alle zuurstof geproduceerd wordt. De gebieden lijken vaak sterk op elkaar, met vele hoge bomen en weinig lichtval door het bladerdak. Een speciale plaats wordt ingenomen door de variëteit aan primaten, met daaronder chimpansees en gorilla’s.

     Seychellen Tropish eiland ©Dana Allen
  • Tropische eilanden

    De tropische eilanden van de Seychellen bestaan uit een serie graniet- en koraal-eilanden op de Seychellen-bank. De eilanden zijn fragmenten van het oude supercontinent ‘Gondwana’, en zijn zo’n 75 miljoen jaar van de andere continenten afgescheiden. Er heerst een tropisch klimaat, met vochtig regenwoud waarin een enorme variëteit aan flora en fauna te vinden is. Ook de onderwaterwereld in de warme wateren van de Indische Oceaan is ronduit spectaculair.

     Damaraland ©Dana Allen
  • Woestijnachtig

    Woestijnen en semi-woestijnen kenmerken zich door hete en (zeer) droge omstandigheden, met minimale regenval. De bodem bestaat vaak uit zand en rotsen en biedt weinig organisch materiaal, hoewel de semi-woestijnen ook spaarzame grassen, struiken en bosjes kunnen bevatten. Planten en dieren zijn op allerlei ingenieuze manieren aangepast aan het gebrek aan water, wat tot een rijke diversiteit leidt. Voorbeelden zijn de Namib, Sahara, Karoo en Chalbi.

VERKLARENDE WOORDENLIJST PALEONTOLOGIE E

 zie onder Geologie /PALEONTOLOGIE 


°

EXTERNE  LINKS  & bronnen  

–> Nederlands WOORDENLIJST 

http://www.fossiel.net/information/article.php

–> English 

http://palaeos.com/paleontology/glossary.html

A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z

 Paleontological glossary

Choose the first letter of the the term you’re interested in:
A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z |

_________________________________________________________________________________________________

Verklarende woordenlijst Paleontologie

___________________________________________________________________________________

E

°

Echinacea 2   (verouderd /wordt soms nog gebruikt in de paleontologie  )  klasse zeeegels   volgens  R.C Moore  1966   bestaande uit  2  subklassen  : / a. Perichoechinoidea met 4 orden:      /  b. Euchinoidea met 4 superorden, 17 orden en 11 suborden:   Diadematacea , Echinacea, Gnathostomata, Atelostomata.

________________________________________________________________________________________

°

Echinocorys    : Echinocorys, (orde Holasteroida). Flink van formaat. In Zuid-Limburg in het Krijt.–> behorende tot de irreguliere zeeëgels –>  Irregularia 

 

Fig.60. Echinocorys scutata forma ovata LESKE. (naar Zittel, 1915) http://www.seeigel-fossilien.de/varianten_seeigel_echinocorys.htm

Fig.60. Echinocorys scutata forma ovata LESKE. (naar Zittel, 1915)
http://www.seeigel-fossilien.de/varianten_seeigel_echinocorys.htm

 

 

 

http://www.seeigel-fossilien.de/varianten_seeigel_echinocorys.htm

Afbeeldingen van echinocorys                                                                                                                                                                                          // Echinocorys is een uitgestorven geslacht van stekelhuidigen, dat leefde van het Laat-Krijt tot het Paleoceen. Wikipedia

http://en.wikipedia.org/wiki/Echinocorys

Echinocorys sulcatus Echinoid Fossil

 Denmark. It appears be an Echinocorys sulcatus from the Paleocene (Danian).

See the Fossils of NJ web site for more information: fossilsofnj.com/coppermine/displayimage.php?pid=39

______________________________________________________________________________________

°

Echinocystitoida   //  Orde  van de subklasse  Perichoechinoidea —> klasse echinoidae 

http://en.wikipedia.org/wiki/Echinocystitoida

( order Echinocystitoida)  //  Proterocidaris belli (Kier, 1959); USNM 144189. Marble Falls Formation, Lower Westphalian, Upper Carboniferous, Bluff Creek, Texas, USA. Apical view, from Kier, P. M. 1965. Evolutionary trends in Paleozoic echinoids. Journal of Paleontology 39, 436-465, pls 55-60.

Diameter of test 160 mm.  (NH  UK ) 

________________________________________________________________________________________

°
Echinodermata 2 3 4

–> stam (phylum) van de Eumetazoa.

–> Groep I van de zogenaamde mesofossielen ( -methode  )

Echinodermata.
De Echinodermata = Echinodermen = Stekelhuidigen zijn veelal vrij goed te herkennen door hun gelijkenis met recente vormen. Alle soorten van deze stam zijn marien.
Al in het Paleozoïcum kwamen er veel Echinodermen voor. In het Perm stierven er veel soorten uit. In Trias en Jura waren ze nog zo algemeen, dat ze dikke lagen kalksteen vormden. In het Krijt nam hun belangrijkheid af.

De stam Echinodermata werd vroeger verdeeld in 2 substammen.
— Pelmatozoa = gesteelde = vastgehechte stekelhuidigen.
— Eleuterozoa = Echinozoa = Homalozoa = vrijlevende stekelhuidigen.

Nu hanteren we een verdeling in 4 substammen:
a. Homalozoa.
b. Crinozoa = zeelelieachtigen.
c. Asterozoa.
d. Echinozoa = zeeegelachtigen.

echinodermata ency1fossil echinoids

echinodermata 1.docx (3 MB)   <–

Echinodermata of stekelhuidigen vormen een stam binnen de Deuterostomia. Stekelhuidigen zijn mariene dieren en hebben een skelet dat uit kalkplaatjes bestaat. De meeste Echinodermen zijn te herkennen aan een vijfstralige symmetrie. De Echinodermata omvat onder meer de:

  • Blastoïden (Blastoidea): een uitgestorven groep;
  • Crinoiden (Crinoidea): zee-lelies en haarsterren, een bestaande groep (Ordovicium – heden);
  • Cystoideeën (Cystoidea): een uitgestorven groep (OrdoviciumDevoon);
  • Ophiuroidea: bestaande groep met de slangsterren en brokkelsterren;
  • Asteroidea: bestaande groep met de zeesterren en kussensterren (Ordovicium – heden);
  • Holothuroidea: bestaande groep met de zeekomkommers (Siluur – heden);
  • Echinoidea: bestaande groep met de zee-egels.

Geocoma, een slangster uit het Jura van Duitsland

 

Echinoderm: meaning “spiny skinned”, names any member of Phylum Echinodermata; a large group of primarily pentamerally radially symmetrical exclusively marine metazoans with internal calcite skeletons and hydrostatic vascular system. Includes crinoids (sea lilies)echinoids (sea urchins, sand dollars, sea biscuits), holothurians (sea cucumbers), asteroids (starfish), ophiuroids (brittle star), and many exclusively Paleozoic groups such as blastoids, edrioasteroids, carpoids, and others. (University of Arizona Geosciences 308 Paleontology glossary) More

________________________________________________________________________________

°
Echinoid: Subphylum Echinozoa, Class Echinoidea. Sea urchins and their relatives. Echinoderms with spherical or flattened bodies, often protected by long spines, like starfish they move about on tube feet. Very common as fossils, especially in the Cretaceous and TertiaryOrdovician – Recent (rare prior to the Jurassic). (MAK)

Echinoidea  // ZEEËGELS 

Meer afbeeldingen  <—

Zee-egels (Echinoidea) behoren tot het Phylum stekelhuidigen (Echinodermata). Net als andere Echinodermen hebben ze een vijf stralige symmetrie. Het lichaam bestaat uit vergroeide kalkplaten. De stekels waren beweeglijk en zaten vast op de kalkplaten. Zee-egels leven op de bodem van de zee.

Van zee-egels blijft meestal de schaal goed bewaard, omdat deze van Calciet is opgebouwd. De stekels vallen er meestal af en worden vaak los gevonden. Zee-egels komen voor sinds het Ordovicium tijdperk.

Voorbeeld van regulaire zee-egels

Zee-egels zijn onder te verdelen in regulaire en irregulaire zee-egels. De regulaire zee-egels zijn geheel vijfstralig symmetrisch en hebben hun anus aan de bovenkant en hun mond aan de onderkant. Irregulaire zee-egels hebben hun mond en anus vaak allebei aan de onderkant. Deze zee-egels hebben ook een minder regelmatige vorm.

Foto’s

Echinoidea   Leske, 1778

http://en.wikipedia.org/wiki/Sea_urchin       —>

Klik om toegang te krijgen tot timetree-chap38-35341.pdf

regular echinoids

Echinoida 2

Phylum: Echinodermata
Subphylum: Echinozoa
Class: Echinoidea
Leske, 1778
Subclasses

Echinoidea  =Echinoidea. Ordovicium – recent.  //   De klasse Echinoidea = Zeeëgels omvat met zijn meer dan 1000 soorten wellicht de bekendste stekelhuidigen. Hun vorm is meestal rond, maar soms vijfzijdig of hartvormig. Ze bezitten een schaal =kalkskelet, waarop beweeglijke stekels zijn geplaatst. Deze dienen als bescherming, maar ook als middel voor verplaatsing over de zeebodem. Bij het fossiel is de bevestigingsplaats van de stekels waar te nemen. Soms zijn deze zelf ook fossiel bewaard gebleven.

Op de schaal zijn radiaal rijen waar te nemen van paren poriën, die ambulacraalvelden begrenzen. Tussen deze velden liggen de interambulacraalvelden.

_______________________________________________________________________________________
°

Echinolampas  : Irreguliere zeeegels  /  IRREGULARIA   :  (orde Cassiduloida), Eoceen-recent.

Echinolampas  gambierensis

Echinolampas Gambieri

°

Echinolampas morgani

°

Echinolampas20posterocrassa20curtata

Echinolampas morgani

Echinolampas  osterocrassa curtata

°

Echinoneina 2 //Gnathostomata met de orde: Holectypoida  —> en de suborde:Echinoneina,   

Conulus, Krijt. Komt veel voor in het Krijt van Engeland.

http://www.thefossilforum.com/index.php?/topic/17178-conulus-echinoid/  Afbeeldingen van conulus fossil

°
Echinothuroida  //orde van de  Diadematacea

°
Echinozoa 2 3  (echinodermata ) –>een  onder de  vier onderstammen  der (verouderd )Eleuterozoa = Echinozoa = (modern ) Homalozoa —->  vrijlevende stekelhuidigen.   Afbeeldingen van homalozoa

  • Zeelepelachtigen : Carpoidea was een kleine, veelvormige groep, die leefden van het Cambrium tot het Devoon. Hun skelet bevatte wel de karakteristieke bestanddelen van calciet, maar had verder geen gemeenschappelijke kenmerken met de vijfstralige symmetrie der stekelhuidigen. … Wikipedia

    Zeelepelachtigen of Homalozoa is een uitgestorven onderstam van de stekelhuidigen. De dieren leefden in zee, van het Cambrium tot en met het Devoon (ca. 540-360 miljoen jaar geleden).

    Zeelepelachtigen hadden een afgeplat lichaam met één arm en/of een steel. Geleerden denken dat de arm en/of steel werd gebruikt bij het eten. Hoewel de huidige stekelhuidige radiaire symmetrie vertonen, waren de zeelepels asymmetrisch. De zeelepelachtige worden nog niet zo lang bestudeerd. Over hun levenswijze is weinig bekend. Er gaan stemmen op dat de zeelepelachtigen verwant zou kunnen zijn aan de Hemichordaten.

    Tot op heden zijn er 12 families en 60 geslachten bekend. Hieronder worden enkele klassen besproken. Deze zijn uiteraard voortgekomen uit fossielvondsten.

    • De gewone zeelepel (klasse Homoiostelea) had een afgeplat, asymmetrisch lichaam met één arm en een steel.
    • De armloze zeelepel (klasse Homostelea) leefden minder lang, ongeveer 540-500 miljoen jaar geleden. In tegenstelling tot de gewonde zeelepel hadden zij geen arm, maar alleen een steel.
    • Steelloze zeelepels (klasse Stylophora) hadden zoals de naam al zegt, geen steel. Echter ze hadden wel één goed ontwikkelde arm.

_____________________________________________________________________________________

Ectoproct 2 3   //Bryozoa = Ectoprocta = Mosdiertjes.

°

 

Ediacaran: most recent period of the Proterozoic era, characterised by the appearance of both enigmatic Vendobionta and trace fossils that seem to pertain to more conventional organisms. The term Ediacaran was replaced for a while by Vendian, but now it seems that Ediacaran is back in fashion. (MAK)

http://nl.wikipedia.org/wiki/Ediacarium

Eon Era Periode Ouderdom Ma
Fanerozoïcum Paleozoïcum Cambrium later
Proterozoïcum Neoproterozoïcum Ediacarium 635 – 541
Cryogenium 850 – 635
Tonium 1000 – 850
Mesoproterozoïcum Stenium 1200 – 1000
Ectasium 1400 – 1200
Calymmium 1600 – 1400
Paleoproterozoïcum Statherium 1800 – 1600
Orosirium 2050 – 1800
Rhyacium 2300 – 2050
Siderium 2500 – 2300
Archeïcum Neoarcheïcum vroeger
Indeling van het Proterozoïcum volgens de ICS.[1]

 

 

Ediacaran biota: enigmatic life forms from the Ediacaran period; the first large to appear. Their affinities remain highly controversial; they have been interpreted as the first representatives of current animal phyla (Cnidaria, Annelida, Arthropoda, etc), as sister group to all metazoa more derived than sponges, as a totally distinct kingdom (Vendobionta, Vendozoa), and even as marine fungi and giant Rhizarian protists. Each hypothesis has advantages and disadvantages going for it. (MAK)

 

Afbeeldingen van Ediacaran fossils <—

ediacaran  biota

*

Ediacaran mountain

 

 http://www.sciencedaily.com/releases/2014/10/141016100317.htm Roots of the ancient mountain range, long since eroded, were found in Northeast Brazil. Credit: Carlos Ganade de Araujo

http://www.sciencedaily.com/releases/2014/10/141016100317.htm
Roots of the ancient mountain range, long since eroded, were found in Northeast Brazil.
Credit: Carlos Ganade de Araujo

 

°
– Edichnia
–Epichnia
– Exichnia = in het onderste grensvlak van de laag liggend. /drie van de vier ichnofossiele boorgaten en graafgangen klassen volgens de methode van Martinson (1970), vooral bedoeld voor geologen en sedimentologen
: Onderscheidt vier groepen. :
– Epichnia = op de laag liggend.
— Endichnia = in de laag liggend.
— Hypichnia = in het onderste grensvlak van de laag liggend.
— Exichnia = onder de laag liggend, maar wel in contact ermee.
Ze gaan uit van de ligging van de sporen t.o.v. een belangrijke laag of bank in een ontsluiting, waarin levenssporen( voornamelijk boorgangen ) zichtbaar zijn.
De namen geven dus aan, of de sporen op, in of onder de laag liggen, of dat ze het grensvlak van de laag snijden.

_______________________________________________________________________________________

Edrioasteroidea  //Cambrium – Onder-Carboon.  uitgestorven klasse van de  echinodermata  ( vroeger = Echidozoa  ) 
Komen voor in een beperkt aantal soorten. Ze zijn schijfvormig en hebben verhoogde, stervormige groeven. Ze lijken op zeesterren met een balvormig lichaam.     Afbeeldingen van Edrioasteroidea

http://en.wikipedia.org/wiki/Edrioasteroidea

Growing on this Ordovician brachiopod, at the lower right, is a round organism with five rays, looking suspiciously like a starfish. It is in fact Isorophus, a member of the extinct echinoderm class Edrioasteroidea. Although superficially like starfish, edrioasteroids were sessile – attached to a substrate by a short thick stalk covered with plates. Their ambulacra – the five radiating feeding grooves in the upper part of the organism, covered by large plates – grew in a curved, often spiral or nearly spiral pattern

http://www.ucmp.berkeley.edu/echinodermata/edrioasteroidea.html

________________________________________________________________________________________

Eéncelligen // verouderde term van Ernst Haeckell , maar wordt nog gebruikt in de paleontologie
Eénzaadlobbigen

_______________________________________________________________________________________

_________________________________________________________________________________________Elasmobranchia // 

Elasmobranchia met de orden CladoselachiiSelachii = haaienBatoida= roggen en zaagvissen,Bradyodonti.

Haaien en Roggen zijn bekend vanaf het Devoon. Het skelet van kraakbeen is zelden bewaard gebleven. Fossiel vinden we vrijwel alleen de scherpe tanden, soms in grote aantallen. Dat komt, doordat één haai vele honderden tanden oplevert. Vondsten van grote hoeveelheden haaientanden zijn b.v. bekend uit het Krijt, uit het Tertiair van Twente en Achterhoek en uit het Eoceen van Antwerpen, Gent en Cadzand.// Haaientanden  zijn  populair bij verzamelaars en worden over de gehele wereld gevonden 

Haaientanden

–> De tanden van roggen zijn plat met richels, waarmee ze schelpen kunnen vermalen.

Roggentand

  • Elasmobranchii   :    De Elasmobranchii vormen een groep binnen de Chondrichthyes of kraakbeenvissen, en omvat de haaien, roggen en vleten. Fossiele vertegenwoordigers zijn gekend vanaf het Siluur. Aangezien het skelet van deze dieren grotendeels uit kraakbeen bestaat, blijft het moeilijk bewaard. Desalniettemin zijn complete fossiele kraakbeenvissen van deze groep gekend uit tal van Lägerstatten, waaronder deze van Solnhofen, Duitsland en uit Libanon. Tanden en kauwplaten blijven wel zeer goed bewaard en worden plaatselijk gemakkelijk gevonden.In het determinatiesysteem is deze groep opgedeeld in de Batoidea, waarbinnen de roggen en vleten ondergebracht zijn, en de overige Elasmobranchii (voornamelijk haaien).Losse tanden worden vaak gevondenGoed bewaarde complete specimens, zoals deze uit Libanon, zijn uitzonderlijk     Globe.pngFoto’s of locaties voor Batoidea bekijken     Globe.pngFoto’s of locaties voor overige Elasmobranchii bekijken

___________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Eleuterozoa  //(=  vrijlevende stekelhuidigen.)  verouderde  naam voor  een (van de vier )  onderstam(men)  der echinodermata  :  Homalozoa

_________________________________________________________________________________________

°

Entelophyllum. // Siluur. Gotland. // een van( de als voorouderlijke beschouwde )kolonievormende koralen van de subklasse Rugosa

Rugose_koraal_Entelophyllum_-_Groningen

Entelophyllum, een rugose koloniekoraal met een compacte bouw waarbij de afzonderlijke woonbuizen elkaar aan alle zijden raken. Rugose koralen zijn de voorlopers van onze huidige rifkoralen. Zwerfsteen van Groningen.

Tenuiphyllum_sp._-_Groningen

Rugose koloniekoralen komen in een aantal soorten voor. Het meest gevonden zijn die van Entelophyllum. De kolonies zijn meest struikvormig vertakt. In elk van de woonbuizen leefde een anemoon-achtige koraalpoliep. Zwerfsteen van Groningen.

____________________________________________________________________________________

Entoprocta = Kamptozoa.

_____________________________________________________________________________________

 

Eocene: An epoch of the early Tertiary period, spanning the time between 55.5 and 33.7 million years ago. Its name is from the Greek words ἠώς (eos, dawn) and καινός (kainos, new)). It was a period of global greenhouse climate and lush forests, in which small to large archaic mammals, large reptiles, and giant flightless birds all flourished. (USGS Paleontology glossary, MAK, Perseus Digital Library) Moderate, cooling climate. Archaic mammals (e.g. Creodonts, Condylarths, Uintatheres, etc) flourish and continue to develop during the epoch. Appearance of several “modern” mammal families. Primitive whales diversify. First grasses. Reglaciation of Antarctica and formation of its ice cap; Azolla event triggers ice age, and the Icehouse Earth climate that would follow it to this day, from the settlement and decay of seafloor algae drawing in massive amounts of atmospheric carbon dioxide, lowering it from 3800 ppmv down to 650 ppmv. End of Laramide and Sevier Orogenies of the Rocky Mountains in North America. Orogeny of the Alps in Europe begins. Hellenic Orogeny begins in Greece and Aegean Sea. (Wikipedia) More

 

Epibiont = levend op een ander levend wezen.

  • Epibiont  /  Epibionten  //Een epibiont is een organisme dat leeft op een ander organisme (levend of dood).Kokerworm als epibiont op een zee-egel.

°

Epifauna: Those organisms that live attached to other, larger organisms. Examples include the corals, bryzoa, worms and bivalves that are found attached to echinoids of the chalk.

   

Brachiopods      with bryozoan epifauna                      Strophodonta sp
Middle Devonian

Brachiopod with at least 3 types of epifauna (including a bivalve)
Middle Devonian

_______________________________________________________________________________________

°

Erratic: Rocks of pebble size or above that have been transported from their original source and often end up out of context with the geology of the area that they were transported to. In Britain, erratics are usually the legacy of glaciers.

_________________________________________________________________________________________

Epifyt  :  een  niet -parasitaire plant, levend op bovengrondse delen  van een  andere  plant.  Bijvoorbeeld veel orchideeen en bromelia’s   Afbeeldingen van epifyten

________________________________________________________________________________________

°_____________________________________________________________________________________

Epizoair = een organisme, levend op een dier. (bijvoorbeeld zeepokken op een walvis / zeeanemoon op een heremietkreeft  )

Heremietanemoon (Calliactis parasitica); l’anémone solitaire; hermitcrab anemone; Einsiedler-Seerose oder Schmarotzerrose.

. De wetenschappelijke soortnaam sugereert dat er sprake is van parasitisme, maar het is eerder mutualisme. De anemoon biedt bescherming en profiteert zelf van voedselresten. Soms probeert ze levende krabben te verschalken; krabben jagen soms ook op zeeanemonen.

____________________________________________________________________________

Equisetophyta = Lycopsida = Paardenstaarten = Sphenopsida = Equisetales (verouderd).

calamites 2

________________________________________________________________________________________

  • Erfelijkheidsleer  :  Genetica   // De genetica of erfelijkheidsleer is de tak van de wetenschap die een verklaring biedt voor de genetische overerving van eigenschappen. Gregor Mendel wordt algemeen gezien als de grondlegger van de genetica, en de wetenschap heeft een enorme maatschappelijke relevantie gekregen sinds de ontdekking van DNA en de ontwikkeling van analytische technieken die onderzoek op moleculair niveau toelaten.Samen met de evolutietheorie vormt genetica het tweeluik dat de ontwikkeling van leven op Aarde kan verklaren.                                                                                                                            Tag  : GENETICA, <—

GENETICA

 artikel GIST <—doc archief 

JUNK DNA -Doc  archief 

   Knock out  <—doc  WP

MENDEL  <—

________________________________________________________________________________________

  • Eukaryoot   /   Eukaryoten  //Eukaryoten zijn organismen waarvan de cel een celkern bevat. In de taxonomie zijn de Eukaryoten een domein.

_________________________________________________________________________________________
Eurypterid: colloquially known as “sea scorpions”, these were medium-sized to gigantic, marine to freshwater to amphibious Paleozoic chelicerates, include the largest arthropods ever to live (up to 2.5 meters long).Ordovician to Permian, most common during the late Silurian and early Devonian, although also flourished in Carboniferous swamps(MAK)

 

°

EUTHYCARCINOIDS  

http://www.fossilmall.com/Cambrian_Shadows/euthycarcinoid.htm

The euthycarcinoids

are poorly understood and highly enigmatic arthropods that have at various times been assigned to nearly all major clades of Arthropoda. Vaccari (2004) notes that recent work has supported a placement with crustaceans or a myriapod-hexapod assemblage, a basal position in the Euarthropoda, or a placement in Hexapoda or a hexapod stem group. The near future may better define the elusive euthycarcinoids, as phylogenetic studies unveil the genes involved in arthropod evolution (Schram, 2001).The euthycarcinoids are known from 13 species from Upper Ordovician or Lower Silurian-Middle Triassic from Western Australia, Europe (e.g., the Rhynie chert) and the Mazon Creek in Illinois. In all cases the depositional characteristics suggests freshwater or brackish water environments. Recently, Vaccari (2004) described Apankura machu from a 38 mm holotype coming from late Cambrian of Argentina that occurs along with footprints and tail-drag trackways conspicuously similar to those of Protichnitesfrom the Krukowski quarry. This finding pushes back the groups origin by some 50 million years. Since the Krukowski quarry is probably an older Cambrian assemblage, the Krukowski ichnofauna be the earliest arthropod fossils in the fossil record that are associated with land-based footprints. The trackways in the formation strengthen the theory that similar traces of subaerial origin from Cambro-Ordovician such as the Cambrian Krukowski quarry and the Ordovician Kingston formation in Ontario, Canada (MacNaughton, 2002) were made by euthycarcinoids. I am also struck that this arthropod has similarities to Fuxianhuia protensa, a basal arthropod from the Chengjiang Lagerstatte of China.

Euthycarcinoid reconstruction

Above: Reconstruction of the Rhynie chert euthycarcinoidHeterocrania rhyniensis (scale bar = 2mm) (Anderson & Trewin 2003).

http://www.abdn.ac.uk/rhynie/euthy.htm

Heterocrania rhyniensis

http://www.hornissenschutz.de/euthycarcinoid.htm

Euthycarcinoida    :  tegenwoordig geklasseerd bij de crustaceeen  

The Cambrian euthycarcinoid Mosineia macnaughtoni from the Elk Mound Group, Blackberry Hill, central Wisconsin. Cambrian euthycarcinoids such as this one may have been the first animals to walk on land.

http://en.wikipedia.org/wiki/Euthycarcinoidea

________________________________________________________________________________________

Een exoskelet is een uitwendig skelet wat voorkomt bij bepaalde ongewervelde dieren. Dit in tegenstelling tot de gewervelden waar het skelet aan de binnenkant zit. Het bied stevigheid, en in veel gevallen ook bescherming tegen aanvallers. Voorbeelden van dieren met een exoskelet zijn arthropoda (o.a. kreeften en insecten), Mollusca (vb. slakken en ammonieten) en echinodermata (vb. zee-egels).

Het  exoskelet kan bestaan uit chitine zoals bij insecten, maar ook uit kalk zoals in gastropoden of kiezel zoals bij diatomeeën.

Deze libel kwam uit zijn larve stadium, die een tijd leeft onder water en later op de wal is gekropen om te ontpoppen.
De libel lag helemaal opgerold en opgesloten in deze larve en barstte via de rug naar buiten

wat achterblijft is het  afgedankte  overblijfsel  van het   lege  exoskelet van de ontpopte larve 

Verklarende woordenlijst Paleontology D

  / PALEONTOLOGIE

EXTERNE  LINKS  & bronnen  

–> Nederlands WOORDENLIJST 

http://www.fossiel.net/information/article.php

–> English 

http://palaeos.com/paleontology/glossary.html

A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z

Paleontological glossary (Choose the first letter of the the term you’re interested)

in: A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z |

 

_________________________________________________________________________________________

Verklarende woordenlijst Paleontologie


D

Dactylioceras  ….Ammonieten,uit   het   Midden- en Onder-Jura. o.a. bekend uit Holzmaden in Duitsland.

http://nl.wikipedia.org/wiki/Dactylioceras

Dactylioceras sp.

Dactylioceras sp.  / A fossil Ammonite, Dactylioceras sp., from the Jurassic (Toarcian) Shale of Holzmaden, Germany.

http://de.wikipedia.org/wiki/Posidonienschiefer-Formation

Lias  Holzmaden 

°

Decapoda   …. voorbeeld  : Meyeria (klasse Malacostraca, orde Decapoda, onderorde Pleocyemata). Een kreeft. Bekend uit het Onder-Krijt van Bentheim en van het isle of wight 

meyeria

http://palaeo.gly.bris.ac.uk/Palaeofiles/Fossilgroups/Decapoda/fossilrecord.html

- Photo COPYRIGHTED ! anomura (germany )

_____________________________________________________________________________

Demospongiae  //Demosponzen  // —

Demospongiae =Demosponzen = ‘gewone sponzen’ met een skelet van hoornachtig materiaal =spongine, of van kiezelzuur zonder spongine.

This phylogenetic tree uses biological systematics.  All of the shown genera and species belong to the class Demospongiae as well as the order Homoscleromorpha based on 28S rDNA analyses.

http://bioweb.uwlax.edu/bio203/2011/pluym_conn/phylogeny.htm

Calcareous skeletons apparently evolved independently within three classes of sponges—Calcarea, Demospongiae, and Archaeocyatha.

Class Demospongea

Sponges with skeletons of spongin, spongin and siliceous spicules, or a skeleton of fused opaline silica.

When present, spicules are commonly monaxon, tetraxon, or polyaxon, but never triaxon.

Nomenclature of Common Megascleres & Microscleres in Fossil and Modern Sponges

Modified from Boardman et al (1987)

Here is an example of a modern demosponge with spongin.

demosponge
Here is a good example of a fossil demosponge.
Note in this specimen the canals in the siliceous walls.
Note that calcification also occurs in demospongiae

________________________________________________________________________________________

Dendrieten   // PSEUDOFOSSIELEN  …. op gesteenten  kunnen  soms dendrieten voorkomen —> op boomtakken of mos gelijkende afzettingen van mangaan- of ijzerverbindingen. (dendron = boom.)

Afbeeldingen van Dendrites(crystal)

  Manganese dendrites on a limestone bedding plane from Solnhofen, Germany. Scale in mm.

http://en.wikipedia.org/wiki/Dendrite_(crystal)

http://nl.wikipedia.org/wiki/Dendriet_(kristal)

°
Dendrietisch  //Als een dalstelsel in een homogene ondergrond ongestoord en volledig tot ontwikkeling kan komen, dan vormt er zich een dendrietisch = boomvormig dalstelsel. NB. Dendron = boom. Zo’n stelsel omvat veel kleineeinddalletjes = brondalletjes, die zelf geen zijdalletjes meer hebben. Ze worden dalletjes van de eerste orde genoemd. Deze stromen uit in dalen van de tweede orde, die in dalen van de derde orde, enz. Hethoofddal is het dal van de hoogste orde. De verhouding van het aantal dalen van opeenvolgende orde noemt men de bifurcation ratio = de vertakkingfactor van het dalstelsel of deel daarvan.
Er bestaan allerlei wetmatigheden; waaraan de omstandigheden binnen een dalstelsel voldoen. Ze zijn vastgelegd in de Wetten van Horton.

________________________________________________________________________________________
Dendrograptus  // —->  Dendrograptus is an extinct genus of Graptolite from the Lower Ordovician.

http://fossiilid.info/9947

Dendrograptus sp., GIT 539-48-1

GIT 539-48-1 Dendrograptus sp.
INFO | IMAGE
Dendrograptus sp., GIT 539-48-2

GIT 539-48-2 Dendrograptus sp.
INFO | IMAGE
Dendrograptus sp., GIT 539-48-2

GIT 539-48-2 Dendrograptus sp.
INFO | IMAGE
Dendrograptus vulgaris Obut, 1953, GIT 119-19

GIT 119-19 Dendrograptus vulgaris Obut, 1953
INFO | IMAGE
Dendrograptus sp., GIT 539-48-3

____________________________________________________________________________________

°

DENTALIUM  Dentalium

Mollusca (Weekdieren)  Klasse:   Scaphopoda (Tandschelpen)  Orde:  Dentaliida    http://nl.wikipedia.org/wiki/Dentalium

   Antalis vulgaris

Antalis vulgaris (o Dentalium vulgaris): ) //  Dentalium is een geslacht van weekdieren, dat fossiel bekend is vanaf het Ordovicium. Tegenwoordig bestaan er nog enkele soorten van dit geslacht.

Fossil scaphopod (tusk shell), Dentalium; middle Miocene (c. 15 my old), Mornington, Victoria
Photographer: John Broomfield / Source: Museum Victoria

°

Dentalium Scaphopod    from  in the Eocene.

Specimens found in the Stone City Formation (aka Whiskey Bridge) of Brazos River, near Bryan, Texas.
    
    

_________________________________________________________________________________________

DEVOON    

The Devonian Period:  The Age of Fish

Devonian —>  A period of the Paleozoic era, spanning the time between 410 and 360 million years ago. It is named after Devonshire, England, where rocks of this age were first studied. (USGS Paleontology glossary)

First clubmosses, horsetails and ferns appear, as do the first seed-bearing plants (progymnosperms), first trees (the progymnosperm Archaeopteris), and first (wingless) insects.

Strophomenid and atrypid brachiopod,rugose and tabulate corals, and crinoids are all abundant in the oceans. Goniatite ammonoids are plentiful, while squid-like coleoids arise.

Trilobites and armoured agnaths decline, while jawed fishes (placoderms, lobe-finned and ray-finned fish, and early sharks) rule the seas.

First amphibians still aquatic.

Old Red Continent” of Euramerica. Beginning of Acadian Orogeny for Anti-Atlas Mountains of North Africa, and Appalachian Mountains of North America, also the Antler, Variscan, and Tuhua Orogeny in New Zealand. (Wikipedia) More

°

The Devonian Period of the Paleozoic Era lasted from 417 million years ago to 354 million years ago. It is named for Devon, England where the old red sandstone of the Devonian was first studied.

The Continents of The Devonian
During the Devonian there were important changes in the land masses on the globe. North America and Europe had collided forming a large continent called Euramerica. This caused the formation of the Appalachian Mountain Range. The other large land mass was Gondwana. It was made up of South America, Africa, Antarctica, India and Australia. These two large land masses lay close to one another near the equator.

Devonian Continents

The two continents were moving toward each other throughout the Devonian Period. The waterway between the two continents covered a subduction zone. This is an area where one plate is moving underneath the other. Eventually this would mean that the two continents would collide to form the supercontinent Pangea in the Permian Period. That event is more than 64 million years later.

Plants Cover The Land
Laying so close to the equator meant that the climate of the Devonian was warm. The warm temperatures made life on land particularly good for the plants. They developed vascular tissues to carry water and food through roots and leaves. The most important development was the seed. Now plants were not dependent on the presence of water for reproduction and they could move further inland. Ferns and the first trees began to cover the land.

Insects and Other Animals Find Homes On Land
The plant-covered lands made a good home for the first wingless insects and spiders. Even a primitive vertebrate, the tetrapod or four-footed vertebrate, developed the ability to live outside the water and move on land.

fish fossil

The Age of Fishes

THE FISHES 

Spindle diagram for the evolution of fish and other vertebrate classes.[2]Conventional classification has living vertebrates as a subphylum grouped into eight classes based on traditional interpretations of gross anatomical and physiological traits. In turn, these classes are grouped into the vertebrates that have four limbs (the tetrapods) and those that do not: fishes. The extant vertebrate classes are:[3]

Fish:

Tetrapods:

In addition to these are two classes of extinct jawed fishes, the armoured placoderms and the spiny sharks.

The Devonian is known as the Age of Fishes. It is famous for the thousands of species of fish that developed in Devonian seas. We know this because of the fish fossils found in Devonian rocks. When fish first started to develop, they had no jaws and the support structure was made of cartilage. This material doesn’t fossilize well, so the earliest fossils were of fish whose outside skin was protected by scales and plates made of boney tissue. These fish were called Ostracoderms. Their name means “shell-skins.” These animals appear in rock from the late Silurian and early Devonian periods.

Devonian fish Dunkleosteus

Fish with Jaws
The next development was the fish with jaws, gills and paired fins. The Placoderms were the first fish to have all three of these characteristics. They still had the “shell skin” of the Ostracoderms, but it mainly covered the head and neck area. The largest of the Placoderms was the Dunkleosteus. It was a huge predator in the Devonian seas. It could be as long as 10 meters. Instead of teeth, it had large boney plates that stuck down in the front of its mouth opening. The powerful jaws were deadly to other fish, sharks and even other Dunkleosteus.

Devonian anchient shark

Ancient Sharks
Sharks, or Chondricthyes, developed during the Devonian also. Sharks are thought to be descendents of the large Placoderms, but they lost the ability to form the boney armor on the outside of the body and were unable to form bones on the inside also. Their body is supported by cartilage. Because of the skeletons of cartilage, very little fossil evidence is available. They did leave behind their teeth. Much of the information we have about ancient sharks comes from the many different types of fossil teeth that have been found. Sharks first appear during the middle of this period.

The Bony Fish; Osteichthyes

  1. Afbeeldingen van devonian bone fishes

The bony fish appear during the Devonian Period. The first of these are the lobe-fins. These fish have pairs of fins with fleshy lobes at the base and more typical fin membranes at the ends. The lobes contain jointed bones. These lobe-fins are thought to have evolved into “legs” and eventually into amphibians that spend their lives both in and out of the water.

The coelacanth is a lobe-fin fish that developed during the Devonian. For years it was thought to have gone extinct at the end of the Mesozoic Era along with the dinosaurs, but in 1938 a living coelacanth was caught. Since then coelacanths have been seen from time to time in the Indian Ocean.

The Lung Fish
The Dipterus was a lungfish that developed at this time. In many ways it looked like the lobe-fins with bony flesh at the base of its fins. But the Dipterus had lung sacks branching off of its throat that got air from the gills. During the Devonian Period, there were huge swings of floods and drought. During drought times, when lakes turned into ponds, the plants used all the oxygen in the little water that remained. A Dipterus that was stranded in such a pool could stick its head out of the water and get the air it needed to stay alive.

The Reef Builders
The reef building work of the sponges and corals went on through the Paleozoic Era. They built some of the largest reefs in the world. Invertebrates grew well in Devonian seas too, so many new species developed. The ammonite is one of these.

Mass Extinction Ends The Period
Species had begun to branch out and include both land and water habitats. The Devonian Period ended with a mass extinction. The Devonian extinction hurt the water habits much more than those on land. The sponges and corals were the most affected. No major reef building happened again for thousands of years.

  


Life of the Devonian

Change in the Devonian Seas

The Devonian seas were dominated by brachiopods, such as the spiriferids, and by tabulate and rugose corals, which built large bioherms, or reefs, in shallow waters. Encrusting red algae also contributed to reef building. In the Lower Devonian, ammonoids appeared, leaving us large limestone deposits from their shells. Bivalves, crinoid and blastoid echinoderms, graptolites, and trilobites were all present, though most groups of trilobites disappeared by the close of the Devonian.

The Devonian is also notable for the rapid diversification in fish. Benthic armored fish are common by the Early Devonian. These early fish are collectively called “ostracoderms“, and include a number of different groups. By the Mid-Devonian, placoderms, the first jawed fish, appear. Many of these grew to large sizes and were fearsome predators. Of the greatest interest to us is the rise of the first sarcopterygiians, or the lobe-finned fish, which eventually produced the first tetrapods just before the end of the Devonian.


Change in the Devonian Landscape

By the Devonian Period, life was well underway in its colonization of the land. Before this time, there is no organic accumulation in the soils, causing these soil deposits to be a reddish color. This is indicative of the underdeveloped landscape, probably colonized only by bacterial and algal mats.

By the start of the Devonian, however, early terrestrial vegetation had begun to spread. These plants did not have roots or leaves like the plants most common today, and many had no vascular tissue at all. They probably spread largely by vegetative growth, and did not grow much more than a few centimeters tall. These plants included the now extinct zosterophylls and trimerophytes. The early fauna living among these plants were primarily arthropods: mites, trigonotarbids, wingless insects, and myriapods, though these early faunas are not well known.

By the Late Devonian, lycophytessphenophytesferns, and progymnosperms had evolved. Most of these plants have true roots and leaves, and many are rather tall plants. The progymnosperm Archaeopteris, whose leaves are shown at right, was a large tree with true wood. In fact it is the oldest such tree known, and produced some of the world’s first forests. By the end of the Devonian, the first seed plants had appeared. This rapid appearance of so many plant groups and growth forms has been called the “Devonian Explosion”. Along with this diversification in terrestrial vegetation structure, came a diversification of the arthropods.


Devonian Times presents oodles of information about early forests and the first vertebrates on land. The information is based on findings at Red Hill, Pennsylvania, USA.

Read about the Devonian Mass Extinction at the Hooper Virtual Paleontology Museum.

Find out more about the Devonian paleontology and geology of North America at the Paleontology Portal.

_________________________________________________________________________________________

Diagenesis:

*The process during which sediments are compacted and/or cemented, to become rocks.

*All chemical, physical, and biological modifications undergone by a sediment after its initial deposition

  • Diagenese   ;   Diagenese is een proces dat zorgt dat gesteente minerale veranderingen ondergaat nadat het is afgezet. Diagenese vindt plaats bij relatief lage temperatuur en druk. Het gesteente hoeft hiervoor dus niet diep begraven te zijn in de aardkorst.
  • Als het gesteenteveranderd doordat het aan een hoge temperatuur en druk wordt blootgesteld is er sprake van metamorfose. Of er diagenese plaatsvindt, en in welke mate hangt sterk af van de samenstelling van het gesteente en de chemische samenstelling van het grondwater. Als er zeer oplosbare mineralen in een gesteente aanwezig zijn zoals in kalksteen of evaporiet, dan zal er veel eerder diagenese plaatsvinden.Een voorbeeld van diagenese is cementatie. Hierbij slaan opgeloste mineralen uit het grondwater neer in het gesteente. Dit kan ook onderzee plaatsvinden. De dichtheid van het gesteente neemt hierbij toe, en de porositeit neemt af. Het gesteente gaat hierbij ook meer een vast geheel vormen.Een andere vorm van diagenese is compactie. Door het gewicht van bovenliggende pakketten sediment wordt de afzetting samengedrukt. Ook kan er drukoplossing plaatsvinden doordat korrels waar de meeste druk op staan eerder kunnen oplossen in het grondwater. De opgeloste mineralen slaan vervolgens weer neer in de poriën. De dichtheid neemt hiermee verder toe.Een derde vorm van diagenese is uitloging. Door bepaalde chemische samenstelling van grondwater kunnen ook mineralen uit een afzetting oplossen en met grondwaterstromingen verdwijnen uit de afzetting.In kalkhoudende fossielen kan door diagenetische processen rekristallisatie optreden waarbij het fossiel wordt omgezet naar meer stabiele vormen van kalk. Bijvoorbeeld omzetting van aragoniet naar calciet.
  • Fossielen (vooral die van aragoniet) kunnen ook geheel oplossen. Als later door diagenese de holte weer wordt opgevuld door een ander mineraal kunnen steenkernen ontstaan.
  • Kalksteen wordt soms ook door diagenese omgezet in dolomietFossielen gaan hierbij vaak verloren of worden aangetast.
  • Diagenese speelt ook een rol bij de verandering van organische stoffen in sedimenten. Denk bijvoorbeeld aan de vorming van steenkoololie en gas.

____________________________________________________________________________________

Differential erosion/weathering: Caused by differences in the resistance of rocks and particles within rocks. This can be applied on a small scale e.g. a fossil weathering out of its surrounding matrix, a large scale e.g. valleys naturally cutting through less resistant rocks, and any other scale in-between.

______________________________________________________________________________________

  • Diagnostische eigenschap(pen)  …Een diagnostische eigenschap is een eigenschap op basis waarvan een taxonomische groep onderscheiden kan worden van andere groepen. 

____________________________________________________________________________________

  • Diapsida (Diapsiden)De Diapsida zijn een groep gewervelde dieren met oorspronkelijk twee gaten achter de oogkas. Bij sommige groepen zijn later in de evolutie deze gaten weer verloren gegaan, maar ze behoren nog wel tot diapsida op grond van hun afstamming. Tot de diapsida behoren:

    De eerste diapside is de Petrolacosaurus uit het boven Carboon van Noord AmerikaIn het Mesozoicum waren de diapsida dominant.

Petrolacosaurus kansensis

Petrolacosaurus kansensis, from the Late Pennsylvanian of Kansas. Drawing from Diapsid characters, from Benton 2000.

Labidosaurus

Life restoration of Petrolacosaurus kansensis, the earliest known diapsid, from the Late Carboniferous of Kansas. Illustration by Nobu Tamura (Wikipedia)

http://palaeos.com/vertebrates/diapsida/araeoscelida.html

____________________________________________________________________________________

  • Diatomee /Diatomeeën /Diatomophyceae    :                                                                                                                                                                   De Diatomophyceae of Bacillariophyceae vormen een klasse van algen, welke als microfossielen aangetroffen worden sinds hetJura tijdperk.                                                                                                                                                                                             De meeste soorten zijn slechts 10 tot 100 micrometer groot. Deze soortenrijke groep wordt veel gebruikt in onderzoek naar de stratigrafie. Diatomeeën hebben een extern kiezelskeletje van kiezel—>  (Kwarts, SiO2)                                                     .Diatomeeën of kiezelwieren, ook wel diatomen genoemd, vormen een stam binnen de supergroep Chromalveolata van eencellige wieren met een extern skelet van kiezel. Ze behoren tot de eukaryote algen of tot het fytoplankton. Wikipedia        //                                                                                                                               http://en.wikipedia.org/wiki/Diatom                                                                                                                                                                              Evolutionary history                                                                                                                         Terre diatomées ou farine fossil -shell Flour Diatomaceous earth image0 diatomaceous   powder /sand   (magnified ) = Fossil Shell Flour:
  • This is the result of the fossilization of microscopic unicellular phytoplankton shells that once lived in the oceans and lakes that covered  several times   many  regions of the Earth.
  •  Meer afbeeldingen

Diatoms: Microscopic, unicellular (single celled), golden-brown algae.  They are found practically everywhere, including marine, brackish, fresh water, soil, and ice environments. They are characterized by a ‘pill box’ style skeleton (frustule) composed of opaline silica. The opaline silica is unstable and begins to convert to cristobalite as the diatom-bearing sediment is buried and temperatures rise. The frustule is dissolved and the record of the organism is lost.

Veel plankton komt voor in het noordelijk deel van de Atlantische, de Indische en de Pacifische Oceaan. Het fytoplankton  daar  bestaat vooral uit geweldige hoeveelheden diatomeeën, waarvan de naar de bodem zinkende skeletdeeltjes het hoofdbestanddeel vormen van het sediment. Dit diatomeeënslik ligt als een brede gordel om  o.a.  het gehele Antarctische continent.

_____________________________________________________________________________________

___________________________________________________________________________________

  • Dimorfie    ;   Seksuele dimorfie is het verschil tussen mannetjes en vrouwtjes van een organisme. Niet alle organismen hebben deze verschillen, en eventuele verschillen kunnen behoorlijk uiteenlopen. Niet alleen dieren hebben seksuele dimorfie, maar het komt ook bij sommige planten voor.
  • DIMORPHISM  :

Where one species is found in two distinctly different forms,

Sexual dimorphism
Sexual dimorphism exists in both humans and ammonites, but while human males are typically larger,                                                   male ammonite fossils are much smaller than females.Here, a small human female (Beth Kaminsky) with a small male ammonite, and a big human male (Alaskan artist Ray Troll) poses with a big female ammonite.

–> for instance when the male of an ammonite species is smaller than the female.

Figure 6.2   Sexual dimorphism in ammonites, the Jurassic Kosmoceras. The larger shell (macro conch )(a) was probably the female, the smaller(micro conch ) (b) the male. (Courtesy of Jim Kennedy and Peter Skelton.)

Claire Still and Rowan Lockwood looked at the relationship between sexual dimorphism in ammonoids and how long a taxon survives. Ammonoids were shelled cephalopods (squid) that first show up (I think) in the Devonian, and reached incredible levels of diversity in the Mesozoic before finally going extinct at the end of the Cretaceous. Many ammonoids are notable for being sexually dimorphic, meaning the sexes are different sizes and/or shapes, as in Didymoceras below (specimen from the Wyoming Dinosaur Center):

Still and Lockwood found that sexually dimorphic taxa tended to survive for longer than monomorphic taxa. It’s not clear why this is the case, as modern birds seem to show the opposite pattern.

https://gsa.confex.com/gsa/2010NE/finalprogram/abstract_170226.htm  http://vmnhpaleontology.wordpress.com/2010/03/16/gsa-day-3/

–> dimorphism in other  fossils 

canine teeth of Amphicyon

Figure 3. Right lower canine teeth of Amphicyon longiramus from Thomas Farm demonstrating sexual dimorphism in body size. A, UF 271019, male; B, UF 154301, female.

http://www.flmnh.ufl.edu/vertpaleo/fossilspeciesAmphicyonlongiramus.htm

—> Extant  “great apes ”  skulls also show clearly dimorphismal traits  

Bornean orangutan male (left) and female skull showing sexual dimorphism

Bornean orangutan male (left) and female skull showing sexual dimorphism

_________________________________________________________________________________________

°

Dinocyst: A resting stage or reproductive stage in the life cycle of a dinoflagellate. (USGS Paleontology glossary)

light microscope image of dinoflagellateModern dinoflagallates, found off the shore of South Africa, viewed by light microscopy.light microscope image of dinoflagellate

A Confocal Laser Scanning Microscope was used to image this microscopic animal. Very thin optical sections (images) are taken, as in computer tomography (CT scans). These images are then re-composed on a computer to produce a 3D reconstruction. The movie is not complete because ‘depth’ information is limited to the optical section width and is therefore of low resolution.

Dinoflagellates are microscopic unicellular algae (plants), which populate the sea in huge numbers. They mostly belong to the phytoplankton, which live in the surface waters of the ocean and photosynthesise (like land plants). Hence they belong to the important group of ‘primary producers’ at the beginning of the food chain, serving as food for many larger creatures.

These cysts give a continuous abundant fossil record from many sedimentary rocks from the Upper Triassic Period onwards, so we know they have existed for more than 200 million years.

–>Moreover, the dinoflagellate cysts changed quickly during the Mesozoic Era and Cenozoic Era. They are therefore very good guide fossils and much used for age dating of sedimentary rocks (a technique called biostratigraphy). Dinoflagellate cyst biostratigraphy is especially widely used in exploration for oil or gas reservoirs.

Links

°

 Dinoflagellate: Small organisms with both plant-like and animal-like characteristics, in earlier taxonomies usually classified as algae (plants). They take their name from their twirling motion and their whip-like flagella.(USGS Paleontology glossary);

found as fossil from the mid Triassic to the present. Modern dinoflagellates are often responsible for the phosphorescence of the sea and toxic red tide. Fossil dinoflagellates are used to date and correlate rocks from the Triassic to the Quaternary. (Amateur Geologist Glossary) —->

Dinoflagellaten 2     Deel van het phytoplankton  ….= ééncellige algen. .
Sommige van deze organismen leven in kolonies van ééncelligen.

Vb. ééncellige algen.
Dinoflagellate Digoflagellate

Earliest  miocne flagellate

Earliest Miocene dinoflagellate

Deflandrea Robusta

Deflandrea…

Dracodinium waipawaense

Dracodinium…

Pyxidinopsis waipawaensis

Pyxidinopsi…

Charlesdown edwardsii

Charlesdown…

_____________________________________

°

Dinosauria     Dinosauriër      Dinosauriërs  —>

De superorde Dinosauria, ofwel dinosauriërs vormen een bekende groep binnen de klasse van de reptielen (Reptilia). De dinosauriërs ontstonden in het Trias tijdperk sommige groepen, met name de vogels (Aves), komen voor tot vandaag. De overige groepen, ook wel gemakshalve niet-vogelachtige dinosauriërs genoemd, stierven uit bij de massa-extinctie aan het einde van hetKrijt. Een meteroietinslag op het huidige schiereiland Yucatan lag wellicht aan de basis van deze extinctie, waarbij ook vele andere iconische taxa zijn uitgestoreven, waaronder de ammonietenbelemnieten en pterosauriërs.

De dinosauriërs kunnen worden onderverdeeld in de Saurischia en de Ornithischia die zich onderscheiden met een andere vorm van de pelvis en het schaambeen (pubis). Binnen de Saurischia hebben zich vanuit de Theropoden de vogels ontwikkeld. Recente ontdekkingen van dinosaurus- en vogelfossielen in Chinese Lägerstatten hebben aangetoont dat vele groepen een lichaamsbedekking van veren hadden, die soms een uitgesproken ornamentele functie hadden. Andere dinosauriërs hadden een huid met schubben, vergelijkbaar met reptielen vandaag. Dit blijkt uit verschillende vondsten van gemummificeerde specimens, en specimens die huidafdrukken hebben nagelaten in het omliggend gesteente.

Er bestonden zowel herbivoren als carnivoren binnen de dinosauriërs. Ze hadden een terrestrische levenswijze. Dinosauriërs zijn een zeer diverse groep die veel verschil vertoont in grootte en lichaamsbouw. Dinosauriërs legden eieren en hadden in sommige gevallen broedzorg. Of dinosauriërs warmbloedig of koudbloedig waren zijn wetenschappers het nog niet over eens, maar het is zeer waarschijnlijk dat er ook in dit opzicht variatie bestond tussen de verschillende groepen.

Er zijn inmiddels resten van vele (ruim 1300) soorten dinosauriërs gevonden. Enkele bekende soorten zijn de Tyrannosaurus, Allosaurus, Triceratops, Spinosaurus en Iguanodon. Zeereptielen zoals de Mosasaurus en de vliegende Pterosauriërs behoren niet tot de dinosauriërs, maar ze leefden wel in dezelfde periode.

Dinosaurussen spreken tot de verbeelding (Foto Michael Gray)

Dinosauriërs spreken erg tot de verbeelden, niet in het minst door de vormvariaties binnen en tussen de groepen, en de enorme groottes die sommige genera konden bereiken. In dat opzicht kunnen ze een belangrijke rol spelen in het loswekken van intresse van mensen voor de geschiedenis van het leven op aarde en fossielen. Vaak zijn Dinosauriërs de eerste uitgestorven diergroep waar mensen -niet zelden als kind- mee in aanraking komen. Als geen andere heeft deze groep kunstenaars, film- en documentairemakers en schrijvers geïnspireerd. Dinosauriërs zijn publiekstrekkers waarmee musea bezoekers en fondsen kunnen verwerven. Dit uit zich helaas ook in de -vaak illegale- internationale handel in fossiele resten van dinosauriërs.

Het monteren van een Iguanodon uit Bernissart

Binnen de Benelux zijn verschillende vondsten van dinosauriërs gedocumenteerd. De meest iconische hiervan is ongetwijfeld de vondst in 1878 van een hele kudde Iguanodons en geassocieerde fauna in een steenkoolmijn in de omgeving van Bernissart, België. Maar zelfs in de mariene krijtafzettingen rond Maastricht zijn botresten van Dinosauria aangetroffen. Het gaat hier om resten die toendertijd door rivieren vanuit het vasteland naar het mariene milieu zijn getransporteerd.

     Globe.png

Foto’s of locaties voor Dinosauria bekijken

__________________________________________________________________________________

°

Diploria: A genus of coral that first appeared in the Late Cretaceous, and is still extant (Phylum Cnidaria, Class Anthozoa, Order Scleractinia, Family Faviidae). Component of modern reefs in the Caribbean and Florida.

Afbeeldingen van fossil diploria

http://en.wikipedia.org/wiki/Diploria

HPIM1028

Fossil Brain Coral – Diploria strigosa

_______________________________________________________________________________________

Dipnoi  // De Dipnoi of longvissen vormen een onderklasse binnen de Sarcopterygii (Kwastvinnigen). Ze komen voor in het fossielenbestand van het Devoon tot heden. Ze zijn aangepast om om te gaan met tijdelijke droogte. Hiervoor bezitten ze een soort longen waarmee ze lucht kunnen happen, en het vermogen zich in te graven om de droge periode uit te zitten. Deze aanpassingen kwamen al vroeg in de evolutionaire geschiedenis van deze groep voor, zo blijkt onder andere uit de positionering van de neusgaten bij fossielen vertegenwoordigers.

Afbeeldingen van dipnoi

°Meer afbeeldingen

  • Longvissen zijn onder de vissen waarschijnlijk het nauwst verwant aan de viervoeters zoals kikkers, krokodillen en apen. Zij worden ingedeeld bij de kwastvinnigen. Dipnoi verschenen voor het eerst in het vroege Devoon. Wikipedia

longvis en evolutie <— doc

http://en.wikipedia.org/wiki/Lungfish#Timeline_of_genera

Some Lungfish are able to survive when their pools dry up! they can burrowing into the mud and seal themselves in a mucous-lined burrow, to help keep moist. During this time, they breathe air through their swim bladder instead of through their gill. These fish will even drown if they are kept underwater and not allowed to breathe air!
Fossilized lungfish burrows have been found in rocks as old as the Permian peiriod.
There are seven families of fossilized lungfish known, only two survived into the Triassic and those two are still alive today!

_____________________________________________________________________________________

Distaal  : Distaal is een anatomisch begrip; een lichaamsdeel dat zich verder van het midden van het lichaam bevindt. Het tegengestelde isproximaal.

Dorsaal   :  Dorsaal betekent aan de rugzijde van een organisme.

____________________________________________________________________________________

 Draadwormen            Ronde of Draadwormen          Afbeeldingen van draadwormen

  • Rondwormen zijn een grote groep van zeer algemeen voorkomende wormen. Er zijn meer dan 25.000 beschreven soorten. Ook de aaltjes behoren tot de nematoden. Nematologie is de wetenschap die de nematoden bestudeert. Wikipedia

http://en.wikipedia.org/wiki/Nematode

The nematodes or roundworms are one of the most common phyla of animals, with more than 20,000 described species. They inhabit freshwater, marine, and terrestrial environments, where they often outnumber other animals in both individual and species counts, and are found in locations as diverse as Antarctica and oceanic trenches. Further, there are a great many parasitic forms, including pathogens in most plants and animals, humans included. Only Phylum Arthropoda exceeds Nematoda in diversity.

Nematodes are unsegmented, bilaterally symmetric, have triploblastic protostomes, and possess a complete digestive system. Nematodes are believed to be related to the arthropods and priapulids and grouped with them in the Ecdysozoa (the molting animals), the evolutionary is unresolved.

Because most living forms are microscopic, the discovery of their ancient ancestors as fossils is unlikely.

However, one species of extant parasitic nematode can reach 13 meters in length. lacking notable mineralized body parts, chances for fossilization of soft tissues is rare, and require special circumstances as existed for the specimens from the Cambrian Chengjiang fossils shown below, which also suggest their evolutionary appearance in the Precambrian.

Lobopodians

Nematode fossils have been found in amber.   —->   Afbeeldingen van nematode in amber

This piece of Baltic amber contains a spider (Araneida) and a fly. Apparently in the death throws of the fly, there were 5 Nematodes that decided to “abandon ship”. They apparently came out of the abdominal area and tried their best to get away from the dying fly. Needless to say, their fate was sealed 45 million years ago. They could not get out of the sticky resin and found the same death trap that the fly did. 

_________________________________________________________________________________________

VERKLARENDE WOORDENLIJST PALEONTOLOGIE C

  / PALEONTOLOGIE

EXTERNE  LINKS  & bronnen  

–> Nederlands WOORDENLIJST 

http://www.fossiel.net/information/article.php

–> English 

http://palaeos.com/paleontology/glossary.html

A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z

Paleontological glossary Choose the first letter of the the term you’re interested in: A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z |

_________________________________________________________________________________________________

Verklarende woordenlijst Paleontologie


 

°

Caddis- flies –> TRICHOPTERA –> http://en.wikipedia.org/wiki/Caddisfly   —> Schietmotten  

http://www.fossilmuseum.net/Fossil_Galleries/Insect_Galleries_by_Order/Trichoptera/Trichoptera_fossil_gallery.htm

________________________________________________________________________________________

°

Cadomella  —> Brachiopoden  uit de jura  

http://www.palass-pubs.org/palaeontology/pdf/Vol15/Pages%20405-411.pdf    (1971)

Umbonal regions of spiriferida

_______________________________________________________________________________________

° CALAMARY(Loligo) //–> Mollusca   (orde)  Dibranchia  –>teuthoidea  //(fr)calmars ou teuthides (Teuthida

  • pijlinktvissen     

    • Loligo is een geslacht van pijlinktvissen uit de familie van Loliginidae. Het geslacht is onderverdeeld in 2 subgroepen, die elk weer nader gespecificeerd kunnen worden: Subgeslacht Loligo Wülker, 1920: Afrikaanse inktvis, Loligo africana Wikipedia

—>  De familie lolligo is  fossiel aanwezig  sinds het  Lias 

Fossil Pens and Ink Bags of Loligo, from the Lias.

Large fossil Pen(gladius) of’ Loligo, from the Lias.

Pens and Ink Bag of recent and fossil Loligo.

http://www.geology.19thcenturyscience.org/books/Bridgewater-Treatises/06-1837-BW-Buckland/plates.htm

Belemnoteuthis antiquus

_________________________________________________________________________________________

°

Calamites 2    Paardestaartachtigen  —> CALAMITES  zijn een geslacht van uitgestorven planten, bekend uit het Carboon. Fossielen van Calamites zijn gevonden in Noord-Amerika, Europa, Siberië en Oost-Azië. Wikipedia

Meer afbeeldingen

http://www.plantsystematics.org/imgs/robbin/r/F_Calamites_sp_14727.html

Paleozoic Earth - Calamites & Drepanophycus against a clear sky & waxing gibbous moon (Horsetail, Equisetum) - Natural History Illustration

Arborescent (tree-like) horsetails of the genus Calamites of varying size (10 to 50 feet tall) populate lowlands near the brackish waters of an inland sea 390 million years ago. Closer to the ground at about 6 feet tall is a variety of Drepanophycus, a genus of the division Lycopodiophyta, ancient plants that preceded the Calamites by about 20 million years and coexisted with them for 35 million years.

Fossil of Calamites-species, Carboniferous. Villers-Saint-Ghislain, Mons region, Belgium

°Fossil of Calamites-species, Carboniferous. Villers-Saint-Ghislain, Mons region, Belgium. Found by Tim Verfaillie on November 11, 2005.

°

paardestaartachtigen Calamites

_________________________________________________________________________________________

Calantica   : cirripedes   uit het krijt   —>Crustacee –> Barnacle ( zeepok )

http://en.wikipedia.org/wiki/Calantica                                                                                                     http://en.wikipedia.org/wiki/Calantica_darwini                                                                                                                                             http://darwin-online.org.uk/content/frameset?viewtype=text&itemID=F342.1&pageseq=1

_________________________________________________________________________________________

°

Calcarea

http://nl.wikipedia.org/wiki/Kalksponzen

File:Haeckel Calcispongiae.jpg

“Calcispongiae” van Ernst Haeckels
Kunstformen der Natur (1904)

Class Calcarea

________________________________________________________________________________________

Calcareous nanofossils: Fossil remains of calcareous nanoplankton. Calcareous Nanoplankton are protists that normally produce coccoliths during some phase in their life cycle. (USGS Paleontology glossary)

°

Calcified demosponge: Demosponges are sponges (Phylum Porifera) that have skeletons composed of spongin, or a mixture of spongin and siliceous spicules.  Calcified demosponges (also called sclerosponges, contain a massive basal layer of aragonite or calcite below the spongin layer. This basal layer enables fossilization to occur even though the spongin layer quickly disintegrates into spicular remnants upon death.

351 toc

A new plate-like hypercalcified chaetetid demosponge (Loiscupula bachendensi gen. nov. sp. nov) from the Cantabrian Zone (Moscovian, Pennsylvanian, NW Spain)
Diego Corrochano and Ronald R. West

http://palaeo-electronica.org/content/2013/493-demosponge-from-spa

_____________________________________________________________________________________

CALCARINA   foraminiferen ;

Test lenticular , spiral , with only the last whorl visible on the base  . Supplementat skeleton gretly developed , traversed by numerous canals , and projecting as   long spines  from the margin . Krijt – heden : Ex     C. calcitrapoides .. Limestone

Afbeeldingen van calcarina

http://www.foraminifera.eu/calcarina.html

Calcarina sp.

(click)

Benthic foraminifera Calcarina Benthic foraminifera Calcarina Benthic foraminifera Calcarina Benthic foraminifera Calcarina

_______________________________________________________________________________________

Calcification in sponges —>Endosymbiontic Calcifying bacteria ?

calcifying bacteria

TEM micrographs. (A) Early calcibacteria (arrows) within calcibacteriocyte vacuoles; scale bar 1μm. (B) Calcibacteria (cb) starting biocalcification (arrow points to calcification vesicles); scale bar 0.2 μm. (C) Calcibacteria division within a vacuole (arrows); scale bar 1 μm. (D) Calcibacteriocyte (cbc) with dividing calcified bacteria; scale bar 1 μm. The bacteria calcareous coat is not stained by the osmium tetroxide. (E) Calcified calcibacteriocytes, released to the sponge mesohyle; scale bar 1 μm. (F) Sponge larva with dividing calcibacteria, transmitted from a maternal calcibacteriocyte (cbc): larval cilia (c and arrows); larval pseudoepithelial cell; (e) scale bar 2 μm.

http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/23025593

__________________________________________________________________________________

CALLAVIA (genus )/

  • (=Cephalacanthus; =Callavalonia; =Cobboldus)

—> TRILOBIET    

http://en.wikipedia.org/wiki/Callavia

Callavia is een uitgestorven monotypisch geslacht van trilobieten, dat leefde in het Vroeg-Cambrium.  ….Deze 15 cm lange trilobiet kenmerkt zich door de ovale omtrek, een halfronde cephalon met halvemaanvormige ogen, lange en smalle glabella, bezet met een lange stekel en een zeer kleine, driedelige staart.

Species previously assigned to Callavia

   Callavia  – A Cambrian trilobite.

callavia

_________________________________________________________________________________

°

Callianassa  :(genus ) (vanaf het boven jura  ) Een van de vele uit het Limburgse Krijt bekende kreeftachtigen.  Decapoda  Anomura  /

Gallianassa

http://nl.wikipedia.org/wiki/Callianassidae

http://en.wikipedia.org/wiki/Callianassa_

–> (genus)… “mud shrimp” and “ghost shrimp”.

Afbeeldingen van Callianassa

________________________________________________________________________________________

Calliderma  –> asteroidae  ::Krijt hedendaags   :    vijfpuntige zeester   , plat lijf , dikke “platen” aan de randen

Calliderma smithae (Forbes, 1848)

A large starfish from the Grey Chalk, with elongate, upturned arms and a very broad and flat disc.  Many spectacular specimens are seen in old museum collections, typically from Kent or Sussex, but the modern amateur is very unlikely to encounter anything but isolated marginal ossicles.  These can be recognised by their densely pitted surface ornament.

_________________________________________________________________________________________

°

Calliostoma  ; Krijt – recent.  Gastropoda (Slakken)  //  (genus )Tolhorens zijn een geslacht van mollusken, dat fossiel bekend is vanaf het Vroeg-Krijt. Wikipedia

Meer afbeeldingen

Calliostoma swinneniCalliostoma mariaeCalliostoma gloriosumCalliostoma grantiCalliostoma ligatumCalliostoma bairdiiCalliostoma blackiCalliostoma megaloprepesCalliostoma turnerarumCalliostoma trotiniCalliostoma spectabileCalliostoma selectumCalliostoma benthicolaCalliostoma waikanaeCalliostoma osborneiCalliostoma anseeuwiCalliostoma tigrisCalliostoma punctulatumCalliostoma annulatumCalliostoma pellucidumCalliostoma foveauxanumCalliostoma canaliculatum

http://en.wikipedia.org/wiki/Calliostoma

Fossil calliostoma

______________________________________________________________________________________

  • Calyx  ; ( bij zee lelies )  Anatomische term voor het kelkvormig deel van de kop van een crinoïde of zeelelie.//Dieren van de klasse Crinoidea bezitten een mondschijf (Calyx) die gewoonlijk uit een kalkring bestaat
    = bij crinoidea liggen mondschijf (calyx) en de anus beiden aan de bovenzijde.         ……. Zowel de Calyx als de armen zijn met geordende kalkplaatjes bezet.
  • (opmerking ook andere echinodermata ( bv  zeeanemonen )  bezitten een mondschijf = eveneens   calyx  genoemd   )

Skeleton of the calyx of a primitive sea-lily (Hyocrinus bethellianus) with high calyx walls composed of :   basalia- (B) and radial plates (R), and with arms (A) only to emerge from the calyx’s edge. The arms with long arm segments (Br), that branch only further up (Av). Af anus, M oral aperture, Co stem, composed of discs (columnaria). Diameter of calyx 0.5 cm.
( After KILIAS, R., 1971, in Neue grosse Tier-enzyklopädie, Band 6.

Sea Lilies are gonochoric and brood their young until the embryo develops into a doliolarian larva or a fully formed juvenile crinoid.

Crinoids are echinoderms and are true animals even though they are commonly called “sea lilies”. The body lies in a cup-shaped skeleton (calyx) made out of interlocking calcium carbonate plates. Arms attached to the calyx also have a plated skeleton and are used to capture food particles. In most species, the calyx is anchored to the sea floor by a stem made of a stack of disk-shaped plates.

The tissue that holds the plates of the stem, calyx and arms together will decay quickly after death. The skeleton usually falls apart and the plates are scattered by waves, currents or scavenging animals. Rare complete specimens, like those in the images above, were probably preserved when the skeleton was buried soon after death.

______________________________________________________________________________________

°

Cambrian Explosion

The sudden flourishing of  multicellular life forms 530 million years ago, at the start of the    CAMBRIAN 

Scientists don’t yet know what caused the Cambrian Explosion, but it may have been related to increased levels of oxygen in the earth’s atmosphere and oceans.( as the result of  for example  cyanobacteria  en   microbial symbiotism cases  –> as found   in concretions and  traces  of biofilms   —>   stromatolites  )

  • (door mijzelf aangepast ) Met de Cambrische explosie wordt het ontstaan aangeduid van veel nieuwe bouwplannen in het dierenrijk (meestal dus voorzien van  harde delen ) tijdens het Cambrium. Het wordt soms ook (verkeerdelijk )de Oerknal van het leven genoemd.
    zie ook   Wikipedia
     http://www.kennislink.nl/publicaties/ontwikkeling-van-de-biodiversiteit
    —————————————————————————————–(intermezzo)————————–

CREA HOEKJE  (als intermezzo) 

( crea-site  ) ” ….Het Cambrium is gevuld met leven. Een enorme verscheidenheid aan soorten. Wetenschappers v1nden het  (1)  nogal  lastig te verklaren dat er in korte tijd zoveel verschillende soorten levensvormen ontstaan zijn. In de aardlagen onder het Cambrium vind je namelijk nauwelijks fossielen en dan opeens zoveel (2)

    

Er rezen vragen op ( die de huidige creationisten nog steeds  als onoplosbaar (3)  blijven  aanhalen ) zoals:

–> Hoe zagen de “voorouders “van al die levensvormen eruit?–>  Waarom zijn die “voorouders “niet te vinden in de lagen voor het Cambrium?–>Hoe kan  de genetische informatie van dergelijke  biodiversiteit  zo snel ontstaan zijn ?–>Hoe kan het dat de dieren in het Cambrium ‘af’ zijn?> Je verwacht vele tussenvormen  ....(4)

° Opmerkingen  als aanzet tot antwoorden  

(1) het moet zijn = “vonden ” , want ondertussen zijn veel fossielen van voor de cambrische explosie /geidentificeerd/bekend /  gevonden

(2)… alweer mot men hier lezen   = “vonden  “….Het aantal verschillende  fossielen uit die pre-cambrische tijd is spectaculair toegenomen  :   we weten nu  na twintig jaar  van  minstens twee  andere  “explosies “voorafgaand aan de “cambrische explosie” ( AVALON / EDIACARAN ) ….

Bovendien zijn” fossielen” niet alleen maar overblijfselen van harde delen : er bestaan  ook ichnofossielen  :  eveneens als afdrukken van weke lichamsdelen   en  soms ook  versteende overblijfsel:en van de weke delen zelf   ( –>niets bijzonders eigenlijk —>  bijvoorbeeld coprolieten ( toch ook “week” materiaal  ” ) kunnen   worden bewaard in fossiele toestand  )

(3).- Creationisten gebruiken graag simplistische en vereenvoudigde  verklaringen van de reeele werkelijkheid ; bovendien doen ze aan data selectie zodat slechts die gegevens worden aangehaald die in hun straatje passen ( en vooral de feiten die hun bevindingen  tegenspreken worden verzwegen ) ….Uiteindelijk word dat allemaal veel  gemakkelijker  te verkopen ; zeker    wanneer je  als creationist  slechts  (ver)ouderde wetenschappelijke ( bijvoorbeeld  ouder dan 10 jaar) kennis en hypothesen ( met alleen nog wat historische  waarde )  voorsteld als de “nieuwste consensus” op het relevante vakterrein in kwestie  …..   

(4) Uiteraard zijn al  die vragen nog steeds niet tot  volledige tevredenheid ( en vooral definitief ) opgelost…. Immers  ,  geen enkel wetenschappelijk  kennis corpus is “af ”  … Maar de meest waarschijnlijke   antwoorden komen wel dichterbij dank zij de nieuwe ontdekte fossielen  en vooral ook nieuwe technische  methoden van onderzoek (bijvoorbeeld scanning / Tomography  )… m.a.w.   de marge voor andere alternatieve niet-wetenschappelijke of pseudo-wetenschappelijke  ” absolute ” verklaringen en antwoorden  (van  ideologische en/of  religieus-creationistische origine   ) krimpt voortdurend in  ….

Overigens stikt het hier weer van de creationistische  en intelligent design mantra’s  zoals  ;  de  (onmogelijk geachte  Irreducible Complexity )  toename van de “informatie” en  de ontbrekende   “transitionnal” insteek 

*   —-> lees hier verder voor een min of meer ge-updated antwoord  op de creationistische  simplicismen  —>(OPGELET  !!! Alhoewel dit  hier overgenomen  oorspronkelijke  populair wetenschappelijk   artikel een paar  gewaagde speculaties en niet voldoende bewezen  extrapolaties  bevat is het toch een goede  beknopte samenvatting van een redelijk   antwoord  gebaseerd op bestaand  feitenmateriaal) —>   cambrische explosie   doc 

*   Major diversification of life in the Cambrian Explosion.

Numerous fossils; most modern animal phyla appear. First chordates appear, along with a number of extinct, problematic phyla. Reef-building Archaeocyatha abundant; then vanish.

Trilobites, priapulid worms, sponges, inarticulate brachiopods, and many other animals numerous.

Anomalocarids are giant predators, while many Ediacaran fauna die out. Prokaryotes, protists (e.g., forams), fungi and algae continue to present day.

_______________________________________________________________________________

CAMBRIAN

Cambrian: The earliest period of the Paleozoic era, spanning the time between 544 and 505 million years ago. Its name derives from Cambria, the Roman name for Wales, where rocks of this age were first studied. (USGS Paleontology glossary)

Gondwana emerges. Petermann Orogeny on the Australian Continent tapers off (550–535 Ma).

Ross Orogeny in Antarctica. Adelaide Geosyncline (Delamerian Orogeny), majority of orogenic activity from 514–500 Ma. Lachlan Orogeny on Australian Continent, c. 540–440 Ma.

Atmospheric CO2 content ( after the  precambrium  oxygene revolutions ) roughly 20–35 times present-day (Holocene) levels (6000 ppmv compared to today’s 385 ppmv). (Wikipedia) More

°

  

Systeem Serie Etage Ouderdom (Ma)
Ordovicium Onder Tremadocien jonger
Cambrium Furongien 10e etage 485,4–489,5
Jiangshanien 489,5494
Paibien 494497
3e serie Guzhangien 497500,5
Drumien 500,5504,5
5e etage 504,5509
2e serie 4e etage 509514
3e etage 514521
Terreneuvien 2e etage 521529
Fortunien 529–541,0
Ediacarium ouder
Indeling van het Cambrium volgens de ICS.[2] Cursieve
ouderdommen zijn slechts indicaties.

Afbeeldingen van cambrium

cambrian 1

°

wonderfull life

http://en.wikipedia.org/wiki/Cambrian

De snelle diversificatie van levensvormen die plaatsvond in het Cambrium staat bekend als de Cambrische explosie. Er ontstonden in deze periode algensoorten en levensvormen met een pantser of schild. Er kwamen veel trilobieten voor, evenalskwallensponzengraptolieten, stekelhuidigen, brachiopoden en inktvissen. De eerste primitieve gewervelde dieren ontwikkelden zich, evenals de eerste primitieve vissen en de eerste (zee)planten, de zogeheten psilophyten.

Situering van het Cambrium in de geologische tijdschaal

CAMBRIUM 

https://tsjok45.wordpress.com/2012/09/01/cambrische-explosie/° Misvattingen ° /wat toont het fossielen verslag°

Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.AVALON

Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.GABONESE chips

http://ascendenza.wordpress.com/tag/gabon/

_____________________________________________________________________________

CAMERATA  De klasse Crinoidea is opgesplitst in 4 subklassen te weten: Camerata, Inadunata, Flexibilia en Articulata.

______________________________________________________________________________________

Campostromatoidea. behorende tot de  onderstam —>    Echinozoa   //  Onder-Cambrium.

_____________________________________________________________________________________

°

Carbonisation: A form of fossilisation where an organism’s organic content is reduced to a thin carbon film. Commonly encountered in plant fossils.

Ashdown Sandstone pebble containing carbonised fossil plant material

A rolled beach pebble from the Ashdown Sandstone containing fragments of carbonised plant material.

________________________________________________________________________________________

Carboniferous:

A period of time in the Paleozoic era that includes the Mississippian and Pennsylvanian subperiods and extended from 360 to 286 million years ago. The later Carboniferous was the time of great Coal Swamps. (USGS Paleontology glossary) More

  • CARBOON
Systeem Subsysteem
(NW-Europa)
Etage
(NW-Europa)
Serie
(ICS)
Etage
(ICS)
Ouderdom
(Ma)
Perm Rotliegend Autunien Cisuralien Asselien jonger
Carboon Silesien Stephanien Pennsylvanien Gzhelien 298,9–303,7
Westfalien Kasimovien 303,7–307,0
Moscovien 307,0–315,2
Bashkirien 315,2–323,2
Namurien
Mississippien Serpukhovien 323,2–330,9
Dinantien Viséen Viséen 330,9–346,7
Tournaisien Tournaisien 346,7–358,9
Devoon Boven Famennien Boven Famennien ouder
Indeling van het Carboon volgens de ICS,[2] samen met de Noord-Europese
indeling.

Meer afbeeldingen

  • Het Carboon is een periode in de geologische tijdschaal die duurde van 358,9 ± 0,4 tot 298,9 ± 0,2 miljoen jaar geleden. Het Carboon is onderdeel van het Paleozoïcum. Het volgt op het Devoon en wordt gevolgd door het Perm. Wikipedia
    carboonbos
    Reconstructie Erik-Jan Bosch, Naturalis
    Het is vochtig en beklemmend heet. Een stam van een zegelboom met een kunstig schorspatroon ligt halfvergaan in het ondiepe water. De bomen doen vreemd aan. Reuzenpaardenstaarten en varens domineren de ondergroei. Een luid geknisper kondigt de nadering van een reusachtige libel aan. Tijdens het Carboon was Nederland grotendeels bedekt met tropisch laaglandmoeras. In de moerassen werd veen gevormd, waaruit later steenkool ontstond. Als bijproduct is ons aardgas gevormd.

    Carboon: ca. 360 tot 290 miljoen jaar geleden

    Deze periode is genoemd naar steenkool (= koolstof = carbon).  De grondstof (planten)  voor steenkool was in deze periode in grote hoeveelheden aanwezig én de omstandigheden voor de vorming van steenkool waren gunstig in deze periode.
    Ongeveer de helft van alle bekende steenkoolvoorraden op aarde is afkomstig uit het Carboon

    Aanblik van de aarde in het Carboon

    Gondwana en het Old Red Continent (Laurentia, Baltica en Avalonia samen) bewogen zich steeds meer naar elkaar toe en begonnen een aaneengesloten landmassa (Pangea) te vormen.
    Avalonia – met daarop Nederland – lag in het noordelijk deel van deze landmassa. Door de positie bij de evenaar heerste er een tropisch klimaat.


    de ligging van de continenten in het Carboon
    De atmosfeer in het Carboon

    Het zuurstofgehalte in de atmosfeer bereikte een hoogtepunt: Zo’n 35 % van de atmosfeer bestond uit zuurstof.
    Het kooldioxide gehalte daalde tot het huidige niveau (4 % van de atmosfeer).

    De temperatuur in het Carboon

    Aan het begin van het Carboon was het nog steeds warm op aarde. Halverwege dit tijdperk begon er op Gondwana een ijstijd. Met het periodieke afsmelten en weer aangroeien van de zuidelijke landijskappen steeg en daalde de zeespiegel vele malen sterk, waarbij de Tethys Zee ontstond. De Middellandse Zee is hier een overblijfsel van.


    Gondwana: koud en dor
    Het leven in het Carboon

    In de kustgebieden van Laurazië (Laurentia) ontstonden weelderige moerasbossen, die gonsden van het leven.  Vooral reusachtige insecten zijn hier opvallend. Sommige libellen hadden een spanwijdte van 70 cm !

    Uit bepaalde amfibieën ontwikkelden zich de eerste reptielen. Reptielen waren de eerste landdieren die voor hun voortplanting geen water nodig hadden. Hun eieren waren namelijk bestand tegen uitdroging. Zo konden zij het land verder veroveren.

    Verder ontwikkelden de slakken en de mosselachtigen zich sterk.

    Van de vissen vormden de kraakbeenvissen, zoals de haaien, de belangrijkste groep.

    Op het land kwamen bijna alle hoofdgroepen van de tegenwoordige planten voor, behalve de bloemplanten en de coniferen.
    De landflora werd overheerst door wolfsklauwachtigen, paardestaartachtigen en varenachtigen. Veel soorten, met name de wolfsklauwachtigen, bereikten de afmetingen van bomen.
    Net zoals nu hadden tropische gebieden een weelderige plantengroei. Rond de polen was de vegetatie schaars en vertoonden de planten dwerggroei of wierpen in de winter hun bladeren af.
    In zee bleven de algen van belang.


    Moerasbossen met reuzelibellen
  • CarboonDe eerste reptielen verschenen, en allerlei (vliegende) insecten en amfibieën ontwikkelden zich verder. Aan het begin van het Carboon stierven de graptolieten uit. De eerste zegel- en schubbomen ontstonden, evenals de grote naaktzadigen (planten nog zonder bloemen).In het Carboon tijdperk groeiden wereldwijd grote moerasbossen. Hierdoor ontstonden dikke paketten plantenresten die later op grote schaal tot steenkool zijn geworden.

CARBOON    

______________________________________________________________________________________

Cardium : = Kokkel =Hartschelp . Fossiel o.a. uit het Krijt en uit de Eemlagen

Fossiele hartschelpen

Veel hartschelpen op het(Noordzee) strand zijn fossiel. Ze komen uit de Eemtijd. Toen heerste er in het Noordzeegebied een warmer klimaat. Er waren toen veel soorten die nu niet meer voorkomen: tere hartschelp, grote hartschelp, geknobbelde hartschelp en scheve kokkel. De meeste lijken wel wat op de huidige kokkels, maar zijn over het algemeen dikker. Door de ouderdom zijn de schelpen ondoorschijnend en donkerbruin tot zwart verkleurd, en vaak ook afgesleten.

Cerastodema edule ; (gewone kokkel) Tot 6 cm groot. fossiele kokkels.
Klasse bivalvia (tweekleppigen cardiidae hartschelpen).
Fossiel voorkomen vanaf vroeg pleistoceen.

http://www.bloggen.be/schelpen_zoogdieren/archief.php?catID=14186

Cerastoderma Glaucum ; Brakwaterkokkel, vindplaats Heist- Aan- Zee (dit zijn fossiele schelpen, tot 5-6cm groot)
Brakwaterkokkel : Lijkt heel sterk op de gewone kokkel.

Doorgaans zijn de kleppen asymmetrisch : aan  een kant wigvormig verlengd; deribben stralen dan schuin uit over de schelpen . Soms is de brakwaterkokkel hieraan te onderscheiden.

Er is echter een belangrijker kenmerk: neem een doublet zo naar je toe dat je zijdelings de twee kleppen ziet en het slotbandje; bij de brakwaterkokkel sluiten de twee kleppen bijelkaar aan in een rechte lijn; bij de gewone kokkel verloopt deze lijn golvend.

Zoals de naam te kennen geeft , te vinden bij laagwater in de bodem van schorren achterhaven Zeebrugge, de spuitkom in Oostende en het Zwin. De brakwaterkokkel leeft in rustig brakke’ binnen wateren.
De brakwaterkokkel leeft niet in de open Noordzee.(Fossiel voorkomen vroeg pleistoceen)

zie ook 

 

_______________________________________________________________________________________

http://nl.wikipedia.org/wiki/Carnivoor

Carnivoren zijn organismen die vlees eten. Dit in tegenstelling tot (dierlijke ) herbivoren die uitsluitend planten eten.(dierlijke ) Omnivoren eten beide …..

* Opmerking er bestaan ook carnivore planten die het vlees als  bijvoeding gebruiken of als (obligate) bron van op hun standplaats zeldzame ingredienten en mineralen  …

Carnivore dieren  bezitten  specifieke  carnivore  tandstructuren( bv= knipkiezen , scheurkiezen en/of  dolktanden ) of bek/snavel aanpassingen  , aanvalswapens     en   relatief kort darmstelsel en /of  verteringskanalen  

Voorbeelden bij enkele diergroepen

  • Zoogdieren: bij zoogdieren valt het verschil tussen carnivoren en herbivoren (planteneters) goed te zien doordat carnivoren een relatief kort darmstelsel en een gebit met knipkiezen hebben.

 

Hondengebit 

  • Vissen: voorbeelden van carnivoren zijn snoek, kabeljauw, tonijn, piranha, zwaardvis, haai. Ze worden ook wel roofvissen genoemd.
  • Reptielen: onder reptielen zijn de krokodillen en slangen bekende carnivoren. Een specialist is de eieretende slang, die alleen eieren van vogels eet (Ovivoor). De meeste hagedissen zijn vleesetend, er bestaan soorten die uitsluitend mieren eten en soorten die zelfs herten als prooi hebben. Kameleons vangen insecten met hun razendsnelle tong. Ook sommige schildpadden eten dierlijk voedsel, zoals insecten en vissen.

    De visarend heeft zich gespecialiseerd in vissen

  • Amfibieën: kikkers zijn hoofdzakelijk vleesetend. Larven van kikkers en padden (kikervisjes) zijn vaak wel plantenetend, waardoor de overgang van larve naar volwassen dier een heel snelle en ingrijpende aanpassing van kaken en spijsverteringskanaal inhoudt (metamorfose). Salamanders zijn vleesetend, ze eten wormen, spinnen, slakken. Er zijn geen herbivore salamanders bekend, ook de larven van salamanders zijn vleesetend.
  • Vogels: bij vogels zijn vooral roofvogels en uilen vleesetend maar daarnaast zijn er veel insectivore (insectenetende) vogels zoals zwaluwen. Veel zangvogels (Passeriformes) foerageren op kleine dieren als regenwormen, slakken en insecten. Andere carnivore vogels hebben suggestieve namen als bijeneter, vliegenvangers, wespendief, slangenarend (het eten van slangen heet ophifaag). Visetende specialisten onder de vogels zijn: visarend, aalscholver, jan-van-gent en de verschillende soorten sterns. Uitzonderlijke gevallen zijn: sommige darwinvinken die bloed of eieren consumeren en koolmezen die ’s winters bij gebrek aan ander voedsel vleermuizen eten.[2] Lang niet alle vogels zijn vleesetend.
  • Geleedpotigen:

    De libel is een predator

    onder de geleedpotigen komen veel carnivoren voor. Voorbeelden: libellen, sluipwespen, bidsprinkhanen, lieveheersbeestjes, roofvliegen, roofwantsen, spinnen. Vrijwel alle 40 000 soorten spinnen zijn carnivoren. Een bekend voorbeeld zijn de vogelspinnen, die uitsluitend levend voedsel, zoals vliegen, sprinkhanen, andere spinnen en kleine gewervelden consumeren. De enige tot nu toe bekende vegetarische spin is de Centraal-Amerikaanse spin Bagheera kiplingi die nectar van acacia’s eet.[3] Onder de kevers bevinden zich zowel carnivoren als herbivoren. Steekmuggen kunnen tot carnivore insecten gerekend worden omdat ze bloed van dieren consumeren en dus van dieren leven (zonder ze te doden). Bij deze dieren kan de scheidslijn carnivoor/herbivoor dwars door de soort lopen: alleen de vrouwtjes zuigen bloed, de mannetjes zijn planteneters (nectar). Dit kan een reden zijn ze in te delen bij de omnivore insecten. Duizendpoten zijn carnivoren (ze eten insecten, slakken, wormen, pissebedden, spinnen). Tenslotte zijn er primaire carnivore insecten die plantaardig materiaal als onmisbaar onderdeel van hun voeding hebben.[4]

  • Weekdieren (mollusken): de wulk is een in zee levende carnivore kieuwslak die leeft van kokkels, borstelwormen, en kreeftachtigen. Alle inktvissen zijn carnivoren.

http://en.wikipedia.org/wiki/Carnivore

Carnivoren <–

__________________________________________________________________________________

De carpalia zijn de handwortelbeentjes die liggen tussen de ulna (ellepijp) en radius (spaakbeen) aan de bovenzijde en demetacarpalia (middenhandsbeentjes).

Zie ook de lijst met soorten botten van gewervelden.

______________________________________________________________________________________

Carpoidea  : Echinodermata : stam = Homalozoa.

<The carpoids or Carpoidea are a group of Palaeozoic extinct echinoderms.

<(paleontology) An assemblage of three classes of enigmatic, rare Paleozoic echinoderms formerly grouped together as the class Carpoidea.

Carpoids

Bundenbach Carpoid fossil.

Photo: Fossil Museum

Virtually all animals have some kind of symmetry – either bilateral like humans where your right hand is the mirror image of your left hand, or radial like a starfish, which looks the same no matter which arm is pointing up.

But carpoids were completely asymmetrical. This distant relation of the sand dollar lived in the oceans of the Northern Hemisphere from 500 to about 350 million years ago. It looked something like a misshapen armored tadpole, with a bulging body covered with stony plates and a long, segmented tail that it used for swimming.

Some scientists think that carpoids may have been the ancestors of vertebrates. 

______________________________________________________________________________________

Cartilaginous fishes:

Class Chondrichthyes; fish having a skeleton composed mostly of cartilage, as sharks and rays. Cartilage is gristle or a firm, elastic, flexible type of connective tissue. (USGS Paleontology glossary)

_______________________________________________________________________________________


Cassiduloida

Zeeëgels —>
Atelostomata—>  ordeCassiduloida,

Cassiduloida

______________________________________________________________________________________

CAST (AFGIETSEL ) : The infill of a fossil mould

<A three dimensional, fossilised representation of the original organism, part of an organism or traces left by an organism. The counterpart to a mould.

A cast fossil is a fossil that is formed when an animal, plant, or other organism dies, its flesh decays and bones deteriorate; minerals gradually enter into the cavity, resulting in a cast.

The counterpart of t his type of fossil is  known as a mould fossil, which is in the general form or mould of the original organism.

Mould (left ) cast (right )

photo credit: R.Weller/Cochise College)

* An  endocast is a fossilised  inside of a skull

Figure 3 - Unfortunately we are unable to provide accessible alternative text for this. If you require assistance to access this image, or to obtain a text description, please contact npg@nature.com

Restored endocast of the brain of BMNH 37001 (archeopteryx)  rendered as a shell.

Full size figure and legend (100K)

Cast:

1.-Lithified sediment (rock) infilling a natural mold, and providing a replica of the original organism.

2.-A similar process is also used to create man-made casts of fragile or rare specimens for display, research, or exchange with other museums.

______________________________________________________________________

Anatomische aanduiding: bij of vanaf de staart (tegengestelde is rostraal).

Het Cenozoïcum is een era uit de geologische tijdschaal die begint op ruim 65 miljoen jaar geleden tot nu. Het omvat de geologische tijdperken het Paleogeen, Neogeen en Kwartair.

Cenozoic: (“new animal life”) the current of the three Phanerozoic eras in the geological timescale. It began 65.5 million years ago. The era when the modern continents formed, mammals and birds filled the ecological niches vacated by dinosaurs, and modern taxa of plants and invertebrates evolved. The later part of the Cenozoic was marked by a pronounced cooling, culminating in the Pleistocene ice age. Includes two periods, the Tertiary and Quaternary, and seven epochs, the PaleoceneEoceneOligoceneMiocenePliocenePleistocene, and Holocene. More

—> KENOZOICUM 

___________________________________________________________________________________

_*

Cephalocardia  —> klasse van de schaaldieren  —> Cephalocarida

beautiful shrimp

 

horseshoe shrimp   —>There are nine  species in this class. All are marine, shrimp-like  and less than 4 mm long. Most have an eight-segmented thorax, and a twelve-segmented abdomen. They have very primitive features, are hermaphroditic, and are without eyes or carapace. They are found in fine sediments.

cepalocardia, crustacean    http://www.bumblebee.org/invertebrates/CRUSTACEAc.htm

Horseshoe shrimp

San Francisco horseshoe shrimp (Lightiella serendipita)illustration by Devin Cecil-Wishing.

http://en.wikipedia.org/wiki/Cephalocarida

  • De Cephalocarida, vanwege hun bizarre lichaamsvorm ook wel strijkboutkreeftjes (–> horseshoe shrimps ) genoemd, vormen een kleine klasse van de kreeftachtigen. Wikipedia

Afbeeldingen van horseshoe shrimps

_____________________________________________________________________________________

Het cephalon is het kopstuk van het pantser van een trilobiet.

___________________________________________________________________________

 

De Cephalopoda of cephalopoden zijn inktvisachtigen die behoren tot de Mollusca, de stam der weekdieren. Cephalopoden komen al sinds het Cambrium voor in zee. De voorouders van de nautilus ontstonden in het Ordovicium en in het Mesozoicum waren cephalopoden waaronder ammonieten dominant aanwezig in zee.

Binnen de cephalopoden onderscheiden we onder meer de:

Een groot aantal cephalopoden, waaronder de ammonieten en belemnieten, is uitgestorven aan het einde van het Krijt tijdperk.

Sommige cephalopoden zoals de nautilus en de ammonieten hebben een exoskelet. Andere soorten hebben een inwendig skelet zoals de huidige zeekat, en dit geldt ook voor de belemnieten.

Veel huidige soorten hebben helemaal geen skeletdelen meer zoals de octopus.

Cephalopoden kunnen zich voortbewegen in zee door water uit te persen. Het dier beweegt dan in de tegengestelde richting van de waterstroom. Ammonieten bijvoorbeeld bewogen dan ook achteruit, met hun lijf en kop in de richting waar ze vandaan kwamen. Andere inktvisachtigen konden wel vooruit zwemmen.

Alle cephalopoden zijn carnivoren.

___________________________________________________________________________________

Ceratites

Een Ceratiet is een ammonietachtige waarvan de schelp vaak gegolfd is met ribben en knobbels. De orde van Ceratitida behoort tot de klasse Inktvisachtigen (Cephalopoda) en het phylum Weekdieren (Mollusca). De sutuurlijnen zijn in typische zin geplooid, maar missen de complexiteit van deze van ammonieten. Ze komen voor in afzettingen uit het Perm tot en met het Trias tijdperk.

Beschrijving van de sutuurlijnen bij goniatieten, ceratieten en ammonieten.                                                                                                                _

Cephalopod:mollusc of the class Cephalopoda, which includes squids, cuttlefish, octopi, nautiloids, and ammonoids.

———————————————————————————————————————————————————-

Anatomische aanduiding; ter hoogte van de nek van een gewerveld dier.

De afkorting cf. staat voor het Latijnse ‘confer’ en betekent dat het fossiel lijkt op de genoemde soort. Een voorbeeld van een koraal: Favosites cf. basaltiformis. Het fossiel valt binnen het genus Favosites en lijkt op de soort basaltiformis. Hiermee wordt dus een onzekerheid in de determinatie aangegeven. Als helemaal onbekend is welke soort binnen een Genus het betreft wordt sp. of indet. gebruikt.

°

Chaetetids: Unusual sponges of the Paleozoic era, resembling tabulate corals in certain structural aspects and originally placed within the Phylum Cnidaria. The chaetetid sponge contained spicules and is thought to have been related to calcified demosponges (sclerosponges)They were important ‘reef’ builders in the later Paleozoic.  (Unusual sponges)

http://www.ucmp.berkeley.edu/porifera/chaetetids.html

Afbeeldingen van Chaetetids

https://www.utexas.edu/tmm/npl/collections/invertebrates/chaetetid.html

chaetetids in cross-section <–The rock surface on the left shows a mass of chaetetid heads in cross-section.  The upper par have been eroded away.   The partial specimen to the right is much larger.
an example with partial chemical alteration of the original structure

°

Chaetognatha   Pijlwormen.

Meer afbeeldingen            —> De pijlwormen vormen een stam van kleine ongewervelde mariene wormen. De stam telt iets meer dan 125 soorten, die tussen 2 en 120 millimeter lang worden. Ongeveer 20% van hen komen voor in de bentische zone van de oceaan. Wikipedia

http://en.wikipedia.org/wiki/Chaetognatha                                                                                                                   http://eol.org/pages/1740/overview                                                                                               http://www.earthlife.net/inverts/chaetognatha.html

https://www.app.pan.pl/archive/published/app50/app50-001.pdf             <—  (Burgess shale )

Afbeeldingen van chaetognatha fossils

The chaetognaths do not have a very extensive fossil history, as they do not contain a mineralized skeleton (Chen & Huang 2002, Szaniawski 2002). However, there has been one fossil specimen found, Paucijaculum samamithion (figure 1), which dates from the Carboniferous (360-286 MYA). More recently though, Chen & Huang (2002) proposed that a second fossil chaetognath, Eognathacantha ercainella, may have been found from the Lower Cambrian Maotianshan Shale (520 MYA). This specimen bares similar features to modern chaetognaths, including three segments (head, trunk, and possible tail), 12 grasping spines, possible teeth, and possibly a hood – which is chaetognath synapomorphy. Despite these similarities, there are some differences between E. ercainella and modern chaetognaths, including: a narrow, non-rayed tail fin (c.f. wide, rayed tail fin).

Other suggestions regarding the evolution of chaetognaths are that they may be one of the earliest active predators, and that their ancestor was probably planktonic, and lived in close associated with the benthos (Harzsc et al. 2009).

Figure 1: Possible Lower Cambrian fossil Chaetognath. From Chen & Huang 2002.

________________________________________________________________________________

°

Chalk:   A very pure limestone from the Upper Cretaceous.

Chalk: soft, earthy, fine-grained white to greyish limestone of marine origin. It is composed almost entirely of by shallow-water accumulations of coccoliths and other microscopic organisms and forms in a sea predominantly free from terrestrial sediment. (from Glossary – Bristol University)

-Kalk  : http://nl.wikipedia.org/wiki/Kalk   / Kalksteen =  (CaCO3)

-Krijt  :   http://nl.wikipedia.org/wiki/Krijtgesteente

-“Talkpoeder”  (in de sport en de verzorging  )  :http://nl.wikipedia.org/wiki/Chalk                                                      basisch magnesiumcarbonaat, Mg(OH)2.4MgCO3.4H2O.

Opgelet   : TALKMINERAAL   / TALKGESTEENTE —> TALC  –> Talg  —> SPEKSTEEN

°

    Chelicerate: “claw horn bearing”. Subphylum Chelicerata , Morphologically distinct arthropod clade characterized by have chelicera (a pair of pre-oral appendages), including arachnids (spiders, mites, etc), horseshoe crabs, scorpions and eurypterids (“sea scorpions”). Cambrian to recent. (University of Arizona Geosciences 308 Paleontology glossary)

°

Chert:/Vuursteen Rocks composed of silica, found in layers, sheets and nodules.

 
Chert is a very hard sedimentary rock that is usually found in nodules in limestone.Chert is light gray to dark gray in color. It probably formed from the remains of ancient sea sponges or other ocean animals that have been fossilized. Silica has replaced the tissue forming the sedimentary rock. Flint is a very dark form of chert. It breaks like obsidian with conchoidal fractures making it widely used by ancient people to make arrowheads, spear heads, and knives

Cochise College
Photos of Rocks
Sedimentary Rocks
Virtual Geology Museum 
Hall of Rocks
Geology Home Page
Roger Weller, geology instructor

wellerr@cochise.edu

Chert
last edited: 1/12/11 number of photos: 9
Chert is a chemical sedimentary rock made of
cryptocrystalline (very fine-grained) quartz, SiO2.
It has a surface that is duller than flint, with
which it is closely related.

photos
chert, brown: A

chert, fossiliferous: A B

chert, gray: A B
chert, grayish brown: A

chert, varigated: A

chert nodules in limestone: A
chert arrowheads: A

.

 

Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CHICXULUB   09-03-2010

Sluit dit venster

https://tsjok45.wordpress.com/2012/11/09/uitstervingen/

In Chicxulub (Yucatan, Mexico) is aan het einde van het Krijt tijdperk een meteoriet ingeslagen. Er is een krater ontstaan van 180 kilometer bij het plaatsje Chicxulub. De inslag heeft wereldwijd grote gevolgen gehad voor het klimaat en het leven. Zie het artikel K-Pg grens voor een uitgebreide beschrijving.

  • De Chicxulubkrater is het 180 kilometer brede restant van een meteorietinslag die ongeveer 65 miljoen jaar geleden heeft plaatsgevonden. De inslag heeft misschien geleid tot het einde van het tijdperk der dinosauriërs. Wikipedia

_____________________________________________________________________________

Cidaroida

orde  –> subklasse  Perichoechinoidea

http://en.wikipedia.org/wiki/Cidaroida

Afbeeldingen van Cidaroida.

Order Cidaroida Claus, 1880

Regular echinoids with:

  • test composed of 20 columns of plates; pairs of ambulacral columns alternating with pairs of interambulacral columns
  • ambulacral plating simple or at most pseudocompound (i.e. every second or third element enlarged to accommodate a larger tubercle and spine, but individual elements not fused together by tubercle overgrowth)
  • interambulacral plates dominated by a single large primary tubercle (except Tetracidaris which has two)
  • perignathic girdle of interambulacral elements only (apophyses).
  • ambulacral plates continuing as a series across the peristomial membrane
  • teeth crescentic to U-shaped in cross-section; pyramids without a foramen magnum
  • primary spines with external cortex (except in most primitive members)
  • globiferous and tridentate pedicellariae only.
Lower Permian to Recent; worldwide.
Type genus Cidaris Leske, 1778,  p. 74,
There is currently only a single order in the subclass Cidaroidea.  See Cidaroidea for key.The following taxon is spine-based and probably belongs here:
Minicidaris Deraniyagala, 1961Claus, C. F. W. 1880. Grundzuge der Zoologie. N. G. Elwertsche, Marburg & Leipzig. 1254 pp (4th edition).

_______________________________________________________________________________

Chimaeriformes of Chimaera’s zijn een klasse binnen de kraakbeenvissen die reeds in het fossielenbestand voorkomen vanaf het late Siluur of vroege Devoon. Er zijn nog steeds levende vertegenwoordigers, welke ook wel draakvissen genoemd worden.

Binnen de Benelux worden fossiele resten van Chimaeriformes wel eens aangetroffen in de vorm van kauwplaten uit het Neogeen.

     Globe.png

Foto’s of locaties voor Chimaeriformes bekijken

_________________________________________________________________________________

Chitine is een polysacharide dat een belangrijke bouwsteen vormt voor het exoskelet van verschillende groepen geleedpotigen, zoals insecten, crustacea en spinnen. Chitine lijkt sterk op cellulose, een bouwstof voor de celwanden van planten. Bij schimmels (fungi) is de celwand uit chitine opgebouwd. Trilobieten vormen een belangrijke groep arthropoden waarvan het exoskelet niet uit chitine bestaat, maar wel uit Calciet.

__________________________________________________________________________________

Chlamys  –>Trias – recent.—>  Versiering met sterke spiraalsgewijs geplaatste ribben.

I collected these samples from Calvert Cliffs in Maryland. Chlamys (Lyropecten) santamaria  is a Miocene scallop. As you can see from the scale the sample is huge! It also is very fragile

http://www.fossilshells.nl/itplia67.html                          Afbeeldingen van chlamys fossil

familie  —>      http://nl.wikipedia.org/wiki/Pectinidae

___________________________________________________________________________________

Chlorofyl

Chlorophyta zijn groenwieren. Deze protisten zijn qua cellulaire opbouw erg verwant aan de planten. Ze leven vrij zwevend in zowel zout als zoet water. Meestal leven ze als ééncellige, soms echter ook in kolonies. Korstmossen zijn een symbiose tussen een schimmel en een groenwier.

De Choanoflagellaten zijn een klasse van vrijzwemmende eencellige organismen.

Chondrichthyes 2

De Chondrichthyes of kraakbeenvissen zijn een klasse van kaakvissen waarvan het skelet grotendeels uit kraakbeen bestaat, vaak met uitzondering van tanden, tandplaten of huidstekels. Uitzonderlijk worden ook eikapsels fossiel aangetroffen. (overzicht door Fischer et al 2013 – PDF, 4.8 MB)

Goed bewaarde kraakbeenvis uit de lithografische kalksteen van Solnhofen

Binnen deze klasse treffen we onder meer de volgende groepen aan:

Fossiele tanden en tandplaten van kraakbeenvissen

Binnen de Benelux zijn fossiele vertegenwoordigers van deze groep voornamelijk gekend uit Paleogene en Neogene mariene afzettingen, waarin plaatselijk grote aantallen tanden en huidstekels aangetroffen kunnen worden. Kraakbeen zelf blijft slechts in uitzonderlijke omstandigheden bewaard, maar skeletonderdelen zoals wervels en zelfs neusbotten zijn gekend, ook uit Neogene zanden in Antwerpen en Noord-Brabant.

_______________________________________________________________________________________

Chondrites

Chordadieren 2

Chordata 2 3

De stam Chordata omvat de zgn. chordadieren. Dit zijn dieren die een Chorda hebben, een verstevigde streng die door de rug heen loopt. De voornaamste groep binnen de Chordata is de onderstam van de Vertebrata of gewervelden.

°

Chronospecies: One or more species which continually changes from an ancestral form along an evolutionary scale. This sequence of alterations eventually produces a population which is physically, morphologically, and/or genetically distinct from the original ancestors. Throughout this change, there is only one species in the lineage at any point in time, as opposed to cases where divergent evolution produces contemporary species with a common ancestor. Relies on an extensive fossil record, since morphological changes accumulate over time and two very different organisms could be connected by a series of intermediaries. The related term paleospecies indicates an extinct species only identified with fossil material. To avoid unnecessary multiplication of terminology (and paleontology-neontological distinctions) these terms are here synonymised. For example, changes in the Permian lepospondyl amphibian Diplocaulus over time may imply a chronospecies (= paleospecies). (MAK, Wikipedia)

°

CICHLIDS  doc archief 

°

Een clade is een fylogenetische groep die bestaat uit een voorouder (dit kan een individu, paar, populatie of soort zijn) en alle nakomelingen van deze voorouder. Synoniem: monofyletische groep.

Cladistiek is een methode die wetenschappers gebruiken om inzicht te krijgen in de evolutionaire verwantschap tussen organismen. Bij nog levende soorten kunnen biologen verwantschap ook aantonen met DNA onderzoek. Bij fossielen is dit meestal niet mogelijk en zal verwantschap moeten worden aangetoond door onderzoek naar gemeenschappelijke eigenschappen van soorten. Door het onderzoek kunnen stambomen ofwel cladogrammen worden gemaakt.

Een cladogram is een schematische weergave van de evolutionaire afstamming van organismen. Door middel van onderzoek naar gemeenschappelijke eigenschappen bij verschillende soorten kan de evolutionaire afstamming worden onderzocht. Dit wordt cladistiek genoemd.

Clastic rocks: Rocks that have been formed from eroded or weathered particles of other rocks, e.g. sandstones, breccias etc.

°

Clay: A rock composed of particles smaller than 1/256mm. It can be distorted easily (it is plastic) when wet.

*Coal: A rock composed of plant material that has undergone compaction. There are numerous types of coal, with the younger, brown coloured lignite being regarded as low quality, while older, black anthracite is regarded as being of high quality. Deposits of coal tend to be found among sandstones and shales.

°

   Cnidaria: meaning “nettle bearing”, is a phylum of solitary or colonial, sessile or free-living, predatory organisms with specialized stinging cells called nematocytes (or cnidoblasts), and frequently having distinctive morphologies for asexual and sexual reproduction. Cnidarians include jellyfish, corals, hydrozoans and others. In older books the name Coelenterate is used instead. (University of Arizona Geosciences 308 Paleontology glossary) More

Cnidaria: A phylum, encompassing corals, sea anemones, jelly fish, and colonial hydroids.  These groups used to be included with the ctenophores (comb-jellies) in Phylum Coelenterata, but cnidarians and ctenophores are now regarded as distinct phyla.  Cnidarians are the simplest true metazoans, although they have more organized cells than do poriferans (sponges).

°

Coal swamp: name given to the vast equatorial tropical forests and swamplands of the late Carboniferous, from which most modern black coal comes from (brown coal in contrast is Tertiary in age). Despite the name, coal swamps did not themselves contain any coal. (MAK) Page with links to dioramas

°

Cobble: A rock with a size of between 64mm and 256mm.

°

Coccoliths: Tiny circular plates produced by plankton and composed of CaCO3 > Chalk is largely composed of coccoliths.

Coccoliths: Microscopic structures of varying shape and size that are made of calcite, are secreted by calcareous nanoplankton, and are found in marine deposits from the Triassic period to the Recent. Coccoliths range in size from one to thirty-five micrometers in size. (USGS Paleontology glossary), found only in warm, low-latitude waters and hence useful for understanding ancient climates. (Glossary – Bristol University)

http://en.wikipedia.org/wiki/Coccolith

Coccolieten zijn microscopisch kleine plaatjes van calciet, die dienen als exoskelet van eencellige mariene algen: de coccolithoforen

Coccolithophoren  : Fytoplankton = zwevende plantaardige organismen =  algen, diatomeeën, coccolithophoren en dinoflagellaten

COCCOLITHOPHORES    Eukaryota   Chromalveolata   Haptophyta    Prymnesiophyceae   Isochrysidales   Noelaerhabdaceae   Emilia E. huxleyi

<– KLIK  voor vergroting op de fotoChalk coccolithophores: they might be tiny, but they can be very valuable.

http://www.soes.soton.ac.uk/staff/tt/eh/coccoliths.html

         

—————————————————————————————————————————————————————-

Coelenterata 2 3 4

Coelenterata zijn holtedieren.

Ze omvatten Hydroïdpoliepen,, Kwallen, Zeeanemonen en Koralen. Het zijn voornamelijk zoutwaterorganismen.
Eenvoudig voorgesteld bestaat een holtedier uit een soort zak, omgeven door een lichaamswand, die uit twee cellagen is opgebouwd. Deze wand omsluit een centrale holte, de coelenteron. Deze staat in verbinding met de buitenwereld, maar kan naar believen worden afgesloten.
Holtedieren kunnen, zowel solitair als kolonievormend zijn.

Müller (1965) geeft de volgende indeling van de Coelenterata:
Stam: Coelenterata.
Substam: Cnidaria = Neteldieren.
Klassen:
I.   Protomedusea.
II.  Dipleurozoa.
III. Scyphozoa. Vb. Kwallen.
IV. Hydrozoa. Vb. Zoetwaterpoliepen.
V.  Anthozoa. Vb. Zeeanemonen en koralen. Fossiele Anthozoa zijn bekend vanaf het Cambrium.

De Anthozoa = Bloemdieren worden onderverdeeld in de onderklassen:
1.  Rugosa.
2.  Octocorallia.
3.  Scleractinia.

ad 1. Rugosa zijn te beschouwen als de voorlopers van de huidige rifbouwende koralen, de Scleractinia.
Rugose koralen kwamen voor in het Paleozoïcum. Ze omvatten zowel solitaire als kolonievormende soorten.
Bekende vindplaatsen ervan liggen in de Eifel in het Midden-Devoon in de omgeving van Gerolstein.
Op het eiland Gotland in de Oostzee zijn langs de kust heel veel solitaire Rugosa te vinden. Kolonievormende soorten zijn daar in talrijke stromatoporenriffen te vinden.
Voorbeelden van Rugosa zijn:
Acervularia. Siluur.  Gotland.
Entelophyllum. Siluur. Gotland.
Cyathophyllum. Midden-Devoon. Eifel en Ardennen.
Hexagonaria. Midden-Devoon. Eifel en Ardennen.
Lithostrotion. Onder-Carboon. Kolenkalk. België.

Coelenterata: A phylum, encompassing corals, sea anemones, jelly fish, colonial hydroids, and ctenophores (comb jellies).  It is more common to split  the corals, sea anemones, jelly fish, and colonial hydroids into the phylum Cnidaria.

_________________________________________________________________________________________

Coelopleuris

Coelopleurus is a genus of echinoids.

Its fossil records date back to the Eocene, with remains found in Europe and North America.

http://en.wikipedia.org/wiki/Coelopleurus_exquisitus

(extant specimen )

File:Coelopleurus exquisitus.jpg

(orde Arbacioida), Eoceen-recent, wereldwijde verspreiding.

—> behoort tot de  — Regulaire zeeëgels = Regularia.
Deze groep omvat zeeëgels met een globaal ronde schaal met een opening aan de top en recht daar tegenover het ondervlak = het orale vlak.De onderste opening is de mond. De bovengelegen opening is de anus.

Simon Coppard, October 2006

Coelopleurus (Keraiophorus) maculatus A. Agassiz in Agassiz & Clark, 1907, p. 116

Specimen Specimen Specimen Specimen Specimen Specimen Specimen Specimen Specimen

  • The test is subcircular and has short and narrow naked median interambulacral regions which have slightly undulating lines down the sutures of the interambulacra. These naked regions have undulating red borders that continue to just above the ambitus.
  • Primary spines are highly curved, and banded red and light green/yellow down the entire length of their dorsal surface. The spine’s collar has only granules either side of the central dorsal ridge, with longitudinal ridges ventrally.
  • Secondary spines are distinctly club-shaped.
  • Ophicephalous pedicellariae are abundant both orally and aborally. These have moderately constricted valves aborally (distal and proximal regions of equal length), but are unconstricted on the oral surface.
Recent, Japan and Philippines
Arbacioida, Arbaciidae, Coelopleurus.
This species is distinguished from all other Recent Coelopleurus by its aboral primary spines that are banded red and green down their entire length (banded purple and green in C. (K.) maillardi). It is similar to C. (K.) undulatus in having narrow, short naked interambulacral regions and club-shaped secondary spines.Agassiz, A. & Clark, H. L. 1907. Preliminary report on the Echini etc. Bulletin of the Museum of Comparative Zoology, Harvard College, 51 (5), 109-139.

__

Coelopleurus mm | eBay

_______________________________________________________________________________________

Columella

_______________________________________________________________________________________

Colluvium is erosiemateriaal dat zich onderaan een helling kan ophopen. Erosie door water en hellingprocessen zijn de oorzaak van deze soort afzetting.

This picture was shot in western Wyoming 30 years ago.

You may be asking why the scree material is different from the landslide/soil material?

The scree is clean and loose, so I believe individual piece slid and rolled down the mountain side probably during a drier climate. Maybe wind and frost got the pieces off the outcrop, then gravity took them from there. Note the scree deposit off the older scree.

The soil/landslide on top of the scree also slide down the slope perhaps due to a wetter more recent climate, or simply as a result of a prolonged rainy spell.

You will never see large steeply dipping bedding like this in alluvium (water deposited sediments).

Compaction: The process whereby, during diagenesis, a sediment’s grains are packed together and pore spaces and water are largely eliminated.

Conchoidal: Denoting a rock fracture that is curved and has concentric ripples radiating from the point of impact.

Concretions: Masses formed, usually around a nucleus, during diagenesis. Two examples are flint nodules within chalk, and mudstone nodules within shale. Concretions are often fossiliferous, with the fossil providing the nucleus for growth.

Cone-in-cone structure: A structure, often formed of calcite, that is sometimes mistakenly identified as a fossil. Its appearance is that of a suite of cones stacked within each other.

Conformable: Denoting a sequence of deposits that has accumulated without a break in deposition.

Een conglomeraat is een klastisch gesteente die afgeronde stenen bevat in een fijnere matrix. Dit sediment ontstaat vaak in rivieren met een steile gradiënt waarin afbraakproducten (erosie) van gebergten worden getransporteerd. Als het niet verhard is tot een gesteente, dan wordt het grind genoemd. Het verschil met een breccie is dat een breccie hoekige brokken bevat, en een conglomeraat afgeronde klasten. Volgens de definitie moeten de klasten groter zijn dan 2 millimeter. Als het kleiner is behoort hetsediment tot zand.


Fijn conglomeraat. Foto Erwin Duys

Conglomerates: Rocks composed of rounded pebbles cemented together.

De plantengroep Coniferophyta behoort tot de naaktzadigen (Gymnospermen) en omvat de coniferen. Deze houtachtige planten dragen meestal kegelvormige vruchten met zaden.

     Globe.png

Foto’s en locaties voor Coniferophyta bekijken

Conodonten zijn een uitgestorven groep lancetvis-achtige chordata die voorkwam vanaf het Cambrium tot het einde van het Trias tijdperk. De diertjes zijn zelden geheel fossiel gevonden, maar de kleine onderdelen van het kauwapparaat komen erg veel voor in gesteenten. en door de soortenrijkdom en herkenbaarheid zijn deze skeletdelen erg geschikte gidsfossielen. Conodonten spelen bijgevolg een erg belangrijke rol in onderzoek naar de stratigrafie, vnl. bij de relatieve datering van gesteentelagen.

Conodonts

Various conodonts.Image: USGS

For more than a century scientists kept finding microscopic, teethlike objects in marine rocks dating from 510 to 210 million years ago. They looked like tiny, cone-shaped teeth or combs, but there was no sign of a jaw or any other bit of skeleton associated with them. There were quite a few theories about what class of animal these conodonts belonged to, but it wasn’t until about 20 years ago that a fossil of the whole animal was found. In appearance it was not spectacular. It was long and thin like a worm, but it had eyes and a low dorsal fin, and the teeth were located in the mouth. Many scientists now believe that the conodont may be one of the earliest-known vertebrates.

Continentendrift is het geologisch fenomeen dat continentale platen niet vastliggen maar bewegen, een beweging die ook meetbaar is. De achterliggende oorzaak is platentectoniek.

Convergentie is het verschijnsel dat in de evolutie bepaalde gelijke eigenschappen zich ontwikkelen bij verschillende taxonomische groepen die niet aan elkaar verwant zijn. Dit kan ontstaan doordat organismen in een vergelijkbaar milieu leven. Een voorbeeld van convergente evolutie is de min of meer gelijke vorm van een Mosasaurus (uitgestorven reptiel) en een dolfijn.

Copal is hars van bepaalde soorten tropische bomen. Vaak wordt het verward met barnsteen, fossiele hars.

Copal is echter veel minder oud. De ouderdom kan variëren van enkele honderden tot duizenden jaren oud. Copal is te herkennen omdat het nog iets kleverig is, in tegenstelling tot barnsteen.

De meeste copal is afkomstig uit Madagascar.

Van sommige lokaties worden de vondsten copal genoemd, terwijl gezien de ouderdom en ontstaansgeschiedenis tot de barnsteen behoren.

Dit kan erg verwarrend zijn.

Copal uit Madagascar met inclusies.

Coprolieten zijn versteende uitwerpselen van dieren. Deze worden onder andere gevonden van Dinosauriërs en zoogdieren. Coprolieten worden meestal gevonden in landafzettingen, en kunnen ons veel vertellen over het eetpatroon van het dier. Er kan bijvoorbeeld worden gezocht naar vegetatieresten en stuifmeel (pollen), zodat het toenmalige klimaat kan worden bepaald. Soms worden er ook coprolieten gevonden van zeedieren zoals haaien. De grootste coproliet tot nu toe werd gevonden in Canada. Deze is wellicht afkomstig van een Tyrannosaurus rex, was 45 centimeter groot en woog 7 kilo! Coprolieten zijn niet erg zeldzaam, maar vaak wel lastig herkenbaar.

Coproliet van een haai.

°

Consolidation: Another word for ‘diagenesis’ – the process during which sediments are compacted and/or cemented, to become rocks.

Contact metamorphism: A change in the character of surrounding rocks when subjected to intense heat from magma intrusions.

De costae zijn de ribben van gewervelde dieren. De ribben zitten aan de achterzijde vast aan de vertebrae thoracicae, de borstwervels. De bovenste ribben kunnen vastzitten aan het sternum (borstbeen).

°

Coral: Class Anthozoa, sessile Cnidaria, solitary or colonial polyp-like animals, may be soft-bodied (sea anemone) or secret a stony skeleton (this is the familiar coral). Often reef-building organisms. Include the Paleozoic Rugose and Tabulate corals, both common or very common as fossils in rocks of Ordovician to Permian age, and the Mesozoic to Recent scleractinian corals.

Het cranidium is het centrale deel van het cephalon van een trilobiet. Een cephalon of kopstuk bestaat doorgaans uit een cranidium en twee vrije wangen of librigena. De naad tussen beide wordt gezichtssutuur of gewoon sutuur genoemd. Hierlangs brak het kopschild open bij vervelling. Losse cranidia en librigena worden vaak aangetroffen. Het gaat dan vrijwel steeds om vervellingsresten.

Cephalon1.png

Het cranium is de schedel van gewervelden. Het bestaat uit verschillende samengegroeide onderdelen. Het primaire doel van de schedel is om de hersenen te beschermen. //  Zie ook de lijst met soorten botten van gewervelden.

°

Cratinaster:

 Austinaster mccarteri)
Formation: Austin Chalk
Period:  Cretaceous
Location: Travis co., Tx.  1930s.

Cratinaster mccarteri is the famous starfish species on the large Cretaceous slab currently on display at TMM.

You may know it better as Austinaster mccarteri Adkins; unfortunately, this species  had already been described and assigned a name before Adkins named his specimen, and so this ‘local’ name is incorrect!  (Starfish and sea urchins

Crateraster texensis (Pentagonaster texensis)
Formation:  Pawpaw
Period:  Cretaceous  (c. 97-98 mya)
Location: Tarrant co., Tx.  Dec. 2010.
Found by Wes K.

_________________________________________________________________________________________

Cretaceous:  (KRIJT)

The final period of the Mesozoic era, spanning the time between 145 and 65 million years ago. The name is derived from the Latin word for chalk (“creta”) and was first applied to extensive deposits of this age that form white cliffs along the English Channel between Great Britain and France. (USGS Paleontology glossary) Flowering plants proliferate, along with new types of insects. More modern teleost fish begin to appear. Ammonites, belemnites, rudist bivalves, echinoids and sponges all common. Many new types of dinosaurs (e.g. tyrannosaurs, titanosaurs, duck bills, and horned dinosaurs) evolve on land, as do Eusuchia (modern crocodilians); and mosasaurs and modern sharks appear in the sea. Primitive birds gradually replace pterosaurs. Monotremes, marsupials and placental mammals appear. Break up of Gondwana. Beginning of Laramide and Sevier Orogenies of the Rocky Mountains. Atmospheric CO2 close to present-day levels. (Wikipedia) More

Cretaceous: The last period of the Mesozoic era, after the Jurassic period of the Mesozoic era and before the Tertiary period of the Cenozoic era. Covers the time from about 135 million years ago to about 65 million years ago.  (Texas Geologic History)

  • Crinoid: sea lily, (Subphylum Crinozoa, Class Crinoidea) a type stalked and filter-feeding echinoderm that was very common during the Paleozoic, especially the early Carboniferous, and continues to flourish today, mostly in deep sea environments.
  • Crinoids: A member of the Phylum Echinodermata and in the Class Crinoidea. Consists of a globular body (calyx) from which extend flexible arms (brachia), and often rests on a flexible stalk.  Both arms and stalk are jointed. Crinoids were very important in the Paleozoic era, with many genera having stalks.  Most modern genera of crinoids do not have stalks.
  • Crinoidea

Crinoiden (Crinoidea) of zeelelies behoren tot het Phylum stekelhuidigen (Echinodermata). Net als andere Echinodermen hebben ze een vijfstralige symmetrie. Dus ondanks hun Nederlandse naam zijn het wel degelijk dieren. Crinoiden zijn momenteel zeldzaam in ondiep water, maar vroeger waren ze even algemeen als hun verwante “echinodermen” als zeesterren en zee-egels. Ze leefden meestal op de zeebodem waar ze zich met een steel vasthechtten aan de bodem, al zijn er ook vrijzwemmende soorten gekend. Andere soorten hadden dan weer een loboliet, een drijforgaan, waarmee ze ondersteboven aan het wateroppervlak hingen en op die manier ook een mobiele levenswijze hadden.

Bovenop de steel bevond zich een kelk (of knop) met een mondopening en vangarmen om voedsel uit het water te filteren. De meeste recente vormen zijn vrij zwemmend en hechten zich niet vast. Ze komen voornamelijk voor in afzettingen vanaf het Ordovicium tijdperk tot recent. In het afzettingen uit het Paleozoicum komen ze plaatselijk voor in grote hoeveelheden.

Stengeldelen van crinoïden komen plaatselijk massaal voor.

Vaak worden alleen de stengeldelen gevonden. De “koppen” van deze dieren zijn een stuk zeldzamer. De stengels vallen na het sterven van het dier vaak snel uit elkaar in afzonderlijke schijfjes. Soms zijn hele dikke gesteentelagen gevormd door opeenhoping van crinoidenstengels (zgn. crinoïdenkalk).

Kelk met basis van de vangarmen uit het Devoon van België

     Globe.png

°

http://www.humboldt.edu/natmus/impFossilTypes/Echinoderms/

Crinoid form and anatomy

Crinoid form and anatomy can be explored in two linked engravings from the 11th edition of the Encyclopedia Britannica (1911): modern crinoid; simple crinoid parts diagram. Crinoid features can be seen and explored in the specimens in this case:

Two plates contain complete and partial specimens of crinoids showing all the major parts:

  • A Mississippian plate has numerous partial and complete specimens of Eretmocrinus tentor with both top and side views of the arms/theca along with the stems and occasional holdfasts of these organisms.
  • An Oligocene plate with multiple specimens of Isocrinus sp. including holdfasts (the dark object is a leaf fossil).

Details of the arms, body (theca), stems and holdfasts are illustrated in different specimens:

Pyritized Crinoids

As with many other fossils crinoids sometimes have their mineral skeletons partially or completely replaced by pyrite (iron sulfide) through bacterial action in anerobic muds.

  • Two pyritized specimens of the Devonian crinoid, Arthrocantha sp. with Platycerid snails attached. In the first, one can see the theca and attached arm bases with a small snail on the top.In the second the snail dominates the specimen, covering the top of the crinoid.
  • A pyritized specimen of the Devonian crinoid Arthroacantha carpenteri with highly branched arms and a partial stem.

Floating crinoids

While most crinoids are sessile, attached to the ocean bottom, some later species took on a new lifestyle as pelagic animals living among and feeding on plankton. Two specimens are on display:

  • A Jurassic plate with multiple specimens of the pelagic (floating) crinoid Saccocoma pectintta showing the pinulate arms designed to capture prey within the spiny baskets they form.
  • The body of a floating Devonian crinoid, Scyphocrinites sp.

°

Crinozoa 2

Primitive echinoderms, mainly possessing a stem, of the Subphyla Crinozoa and                             HomalozoaHomalozoa. The interclass relationships are so uncertain that no phyletic connections are implied in the diagram, except that the un                            Crinoids                            stalkedstalked comatulid crinoids, here represented by                                                           AntedonAntedon                           (Holocene), are evolved from the stalked crinoids, here represented by                                                           PtilocrinusPtilocrinus                           (Holocene). The other drawings are based on the following genera:                             EocrinoideaEocrinoidea,                                                           GogiaGogia                           (Middle Cambrian);                             CystoideaCystoidea,                                                           LepadocystisLepadocystis                           (Upper Ordovician);                             ParablastoideaParablastoidea,                                                           BlastoidocrinusBlastoidocrinus                           (Middle Ordovician);                             ParacrinoideaParacrinoidea,                                                           ComarocystitesComarocystites                           (Middle Ordovician);                             EdrioblastoideaEdrioblastoidea,                                                           AstrocystitesAstrocystites                           (Ordovician); and Homalozoa, the                             Homosteleahomostele                                                                                    TrochocystitesTrochocystites                           (Middle Cambrian).

Primitive echinoderms, mainly possessing a stem, of the Subphyla Crinozoa and Homalozoa. The interclass relationships are so uncertain that no phyletic connections are implied in the diagram, except that the un Crinoids stalked comatulid crinoids, here represented by Antedon  (Holocene), are evolved from the stalked crinoids, here represented by Ptilocrinus(Holocene).

The other drawings are based on the following genera: Eocrinoidea, Gogia (Middle Cambrian); Cystoidea,  Lepadocystis (Upper Ordovician); Parablastoidea, Blastoidocrinus  (Middle Ordovician); Paracrinoidea , Comarocystites (Middle Ordovician); Edrioblastoidea, Astrocystites(Ordovician); and Homalozoa, the Homostelea Trochocystites  (Middle Cambrian).

http://www.springerimages.com/Images/Geosciences/1-10.1007_3-540-31078-9_54-2

http://nl.wikipedia.org/wiki/Crinozoa

Afbeeldingen van crinozoa

De stam van de Crinozoa wordt verdeeld in de volgende klassen:

_____________________________________________________________________________________

De Crocodylomorpha zijn een groep binnen de klasse Reptilia, waarin de huidige krokodillen, alligators, kaaimannen en gavialen en hun uitgestorven verwachten ondergebracht zijn. Deze groep binnen de Archosauriers is gekend vanaf het Trias.

Recente vertegenwoordigers leven voornamelijk in zoet water, met de zeekrokodil als uitzondering. In het fossielenbestand zijn vertegenwoordigers gekend uit uiteenlopende biotopen, zowel marien, zoetwater als terrestrisch.

    Globe.png

Foto’s of locaties voor Crocodylomorpha bekijken

°
Crustacean:

Subphylum Crustacea. Large group of mostly marine arthropods (although there are also some freshwater types and even a few terrestrial ones). Include shrimps, lobsters, crabs, barnacles, krill, ostracods, and terrestrial slaters and pillbugs. Morphologically distinct from other arthropods (hence given their own subphylum), but according to molecular phylogeny closely related to insects. Cambrian to recent.

°

Cross/current-bedding: Bedding planes that are inclined and often cross and terminate each other. Generally formed in river sediments.

De Crustacea vormen een subphylum binnen de Arthropoda, met onder meer krabben, kreeften en zeepokken als gekende recente vertegenwoordigers. Fossiele crustacea worden reeds aangetroffen in het fossielenbestand vanaf het Cambrium. Ook de Ostracoda worden ondergebracht binnen de Crustacea. Maar hebben omwille van hun specifiek belang bij vb. biozonering van geologische lagen een aparte categorie in het determinatiesysteem gekregen.

Kreeftachtigen hebben een exoskelet van chitine. Deze groeit niet mee, dus ze moeten vervellen om te kunnen groeien. Ze hebben tussen de 10 en 14 poten. De meeste soorten leven in zee (marien).

Eryma, een crustacee uit het Tithoniaan van Beieren, Duitsland

Ostracoda     Globe.png

Foto’s of locaties voor Ostracoda bekijken

     Globe.png

Foto’s of locaties voor overige Crustacea bekijken

Cruziana is een sporenfossiel die hoogstwaarschijnlijk is gemaakt door trilobieten. Er zijn echter ook dergelijke sporen gevonden in afzettingen uit het Trias. Deze zijn waarschijnlijk gemaakt door andere Arthropoden, want de trilobieten zijn al uitgestorven aan het einde van het Perm tijdperk.

Het spoor is symmetrisch met parallelle schuine geultjes aan de zijkanten van het spoor. De geultjes zijn gemaakt door het voortbewegen van het dier met zijn pootjes.

Voorbeeld van een spoor (Cruziana) van een trilobiet.

Cruziana: A trace fossil with distinctive paired chevron markings, thought to be the track left by a trilobite.  (Tracks and trails)

jellyfish impression

°

Cyanobacteria: common name “blue-green algae”, a type of photosynthetic Eubacteria, one of the most primitive forms of life on Earth. Form stromatolites, and the “scum” on rocks and in showers. Archean to recent.

°

Cycadophyta is de plantengroep van de palmvarens. Deze zaadplanten groeien als een palm en hebben bladeren die op varens lijken. Ze zijn echter niet verwant aan beide groepen maar meer aan de coniferen. Palmvarens komen voor in (sub)tropische gebieden.

In het Jura tijdperk kwamen de palmvarens veel voor. Deze levende fossielen zijn sinds die tijd weinig veranderd.

     Globe.png

Foto’s of locaties voor Cycadophyta bekijken

Deze groep dieren behoort tot de het phylum van de echinodermen (Echinodermata), waartoe ook de zee-egels behoren. Ze zijn bolvormig en hebben met een steel aan de zeebodem vastgehecht gezeten. Uit lagen uit het Ordovicium tijdperk zijn de eerste fossielen van deze dieren bekend. In het Devoon tijdperk zijn ze uitgestorven.

Cystoïden zijn een klasse van dieren die behoren tot de stekelhuidigen en de onderstam Crinozoa. Alle vertegenwoordigers zijn alleen bekend als fossiel en zijn al lange tijd uitgestorven. Wikipedia

Afbeeldingen van Cystoidea

File:Haeckel Cystoidea.jpg  ( Ernst haeckell )

Blastoids, commonly called "sea buds," were a subclass of the class Cystoidea in the phylum
Courtesy of Kentucky Paleontological Society

Blastoids, commonly called “sea buds,” were a subclass of the class Cystoidea in the phylum Echinodermata. They dawned in the Ordovician, flourished during the Mississippian, and died out toward the end of the Permian period. A protective calcium carbonate shell surrounded the blastoid’s head, or theca, and a plated stalk connected it to the sea floor.

_________________________________________________________________________________________

°Cynodont: mostly Triassic mammal-like reptiles, from which true mammals evolved. (MAK)

Verklarende woordenlijst PALEONTOLOGY B

 

°

 zie onder Geologie /PALEONTOLOGIE 

°

 / PALEONTOLOGIE

—> DINOSAURICON B

°

EXTERNE  LINKS  & bronnen  

–> Nederlands 

http://www.fossiel.net/information/article.php WOORDENLIJST 

°

–> English 

http://palaeos.com/paleontology/glossary.html

A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z

°

Paleontological glossary Choose the first letter of the the term you’re interested in: A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z |

°

 

_________________________________________________________________________________________________

°

BAARDWORMEN /

Baardwormen  = (Pogonophora )  –> Siboglinidae    //   

 ook bekend als baardwormen, is een familie van borstelwormen uit de orde van de    Sabellida

. In het verleden werd Pogonophora binnen het dierenrijk als een aparte stam onderscheiden –>  is nu onderdeel van de familie siboglinidae 

http://nl.wikipedia.org/wiki/Categorie:Borstelworm

http://www.marinespecies.org/aphia.php?p=taxdetails&id=129096

Onderrijk: Eumetazoa (Orgaandieren)
Superstam: Lophotrochozoa
Stam: Ringwormen (Annelida)
Klasse: Borstelwormen (Polychaeta)siboglinidae
Onderklasse: Canalipalpata
Orde: Sabellida

  1. Afbeeldingen van sabellida

Wikipedia

Pogonophora

http://www.bumblebee.org/invertebrates/POGONOPHORA.htm

Pogonophora   books.google.be/books?isbn=3110006510 –   Karl E Johannsson – 1968

Afbeeldingen van siboglinum

Baardwormen

A colony of tube worms, some as long as 1.5 m, clustered around an ocean floor hot spring.                                                   (Photograph by Daniel Fornari, Woods Hole Oceanographic Institution.)  Visueel vergelijkbare afbeeldingen

°,  Kolonie van reuzenkokerwormen , waaronder  enkelen  1.5 m groot kunnen worden  .rondom  een  vulkanische diepzee schouw

°

. Volgens de meest gangbare verklarende  hypothesen   is onderstaande concretie   : een  ” ichnofossiel”  dat wijst op  de “Pogonophora” of  de “baardwormen.”

(Antwerpse  schelde zanden en  brakke schorren   )

http://scheldeschorren.be/cms/vroeger-en-nu/galgeschoor/tasselia-ordamensis

http://scheldeschorren.be/cms/index.php?page=tasselia-ordamensis

Species  :  Tasselia ordamensis

In 1965 publiceerde R. Van Tassel van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen te Brussel een wetenschappelijke bijdrage over deze concreties:

Merkwaardige konkreties in de Pleistocene mariene afzettingen van Antwerpen, verslagboek van het 4e Internationale havencongres, Antwerpen 1964.

” ….Deze konkreties werden opgemerkt tijdens de graafwerken van de Boudewijnsluis, het zevende havendok, het kanaaldok B1 en de Zandvlietsluis. Ze zijn bijzonder talrijk in de streek van de Ordampolder te Oorderen; meer bepaald ten zuiden van het Fort van Oorderen ongeveer waar zich nu de oostelijke spooroprit van de Lillobrug bevindt.

Tasselia werd beschreven in de Zanden van Merksem (Ordampolder bij Antwerpen, Oud-Pleistoceen), maar werd ook herkend in de Zanden van Oorderen (Plioceen) en de Zanden van Deurne (Boven-Mioceen) De concreties in die laatste zijn meer uit zandsteen opgebouwd i.p.v. ijzercarbonaat (sideriet) en calciumfosfaat (apatiet).

.

Hun afmetingen zijn sterk uiteenlopend: lengte van 3 tot 30cm, doormeter van 2 tot 10cm en met een gewicht tot 4kg.Deze konkreties staan bijna allen uitsluitend rechtop. Ze komen alleen en groepsgewijs voor, in het laatste geval zijn ze soms samengegroeid met 15 stuks of meer.  ”

Wanneer deze konkreties aan verwering blootgesteld worden, dan vallen ze uiteen in schijfjes. Hierbij valt dan heel duidelijk de centrale buis op. Deze centrale buis is scherp omlijnd, heeft een diameter van +2,5 mm. Deze buis verloopt rechtlijnig en heeft geen vertakkingen.

De kleur van deze konkreties is binnenin lichtgrijs en wordt naar buiten toe bruin.
Het lichtgrijs bestaat hoofdzakelijk uit calciumfosfaat (apatiet). Het donkere deel bestaat voornamelijk uit ijzercarbonaat (sideriet).
De geleidelijke overgang van calciumfosfaat naar ijzercarbonaat wijst erop dat deze knollen vroeger fosfaathoudend waren; m.a.w. ze bevatten ooit  levend materiaal.

Onderaan de gevonden konkreties bevond zich steeds een platte kamer.

Fossiele  kokerworm  ringen 

Afkomstig  van    wormgangconcreties

De conische structuren   zijn vingerdik tot nog forser. Er is een opbouw van gestapelde ringen; vergelijk het met het Michelinmannetje).

Centraal is veelal een klein gaatje van circa twee milimeter doorsnee aanwezig.

De zandkleurige vormen zijn deels dikker en minder extreem gebandeerd; de gaatjes zijn daar verstopt. Ze zijn niet kegelvormig, maar spoelvormig

Tasselia ordamensis

Er  wordt gesteld  dat het gaat om de graafgang van een baardworm, behorend tot de Pogonophora. De worm zelf is echter nooit gefossiliseerd aangetroffen  , alleen de sporen van het dier zijn bekend, een zogenaamd ichnofossiel.

http://www.fossiel.net/forums/viewtopic.php?TopicID=18844

°
Beklemishevites grandis is hitherto known only from  an erratic boulder of the Ordovician age, found in
Pleistocene glacial deposits of Poland near Mochty (Valley of the Vistula River).
–>Is  bekend van een  zwerfsteen   daterend uit het

(en gevonden  in de  glaciale afzettingen  van het Pleistoceen in Polen  (Mochty: vallei van de Vistula) 

The holotype represents a fragment of unflattened tube, 18 mm long and 0.4 mm in diameter.
The remaining fragments vary from 1 to 8 mm in length and 0.3 to 0.4 mm in diameter. Some tubes are
strongly flattened. Tubes black, with mat, rough and unornamented outer, and smooth and shiny inner surface.SEM studies show laminar structure of the wall. However, the micrographs obtained did not give any additional information on the nature of the laminae. Electron micrographs obtained with the use of TEM clerly show that the laminae are built of characteristic parabolic fibres, forming the so-called “Bouligand pattern”. This suggests that the tube of B. grandis was built of  chitin-protein complex. The total tube length of B. grandis remains unknown  but it may be assumed that they were about dozen or so cm long.
(The Recent species Siboglinum cinctum Ivanov  is characterized by tubes of a similar diameter, 0.3-0.4
mm, and up to 15 cm long.
–>  De  vrij recente  species  siboglinum cinctum Ivanov  bezit kokers met een  gelijkaardige  0.3-04 mm  diameter en kunnen  tot 15 cm lang worden  )
 
                                   
SEM micrograph displaying lamellar structure
of the living tube of
Beklemishevites grandis.
From P. Mierzejewski.
A “Bouligand pattern” made of chitin-protein
complex in the living tube of
Beklemishevites grandis, as seen in
transmission electron microscope.
__________________________________________________________________________________________________

Background extinctions    –>  are those extinctions that occur continually throughout time. These extinctions are caused by small changes in climate or habitat, depleted resources, competition, and other changes that require adaptation and flexibility. Most extinctions (perhaps up to 95 per cent of all extinctions) occur as background extinctions.

_________________________________________________________________________________________________

°

BACTERIA Bacteria are one-celled, microscopic organisms that live all over the world. They are important in the decay of organic material and in the fixing of nitrogen.

bacteriën

°
Bactrites   worden beschouwd als voorlopers van de Ammonieten.Goede gidsfossielen

Bactrites is een uitgestorven geslacht van weekdieren, dat leefde van het Ordovicium tot het Perm.

Deze koppotige had een in doorsnede afgeronde, rechte en slanke schelp met een ventraal gelegen sipho. De suturen (naden tussen verschillende windingen) waren zeer eenvoudig en hadden een kleine ventrale lob. De lengte van de schelp bedroeg ± 3¾ cm.

http://en.wikipedia.org/wiki/Bactritida

Bactrites,  genus of extinct cephalopods (animals related to the modern squid, octopus, and nautilus) found as fossils in marine rocks from the Devonian to the Permian periods (between 408 and 245 million years ago). Some authorities have identified specimens dating back to the Silurian Period (beginning 438 million years ago), but their classification is uncertain. The shell consists of a linear series of chambers, each successively occupied by the body of the animal. Bactrites fed on animals it caught in its tentacles. It is possible that Bactrites gave rise to more advanced cephalopods of later geologic periods, notably the ammonoids and the belemnoids.

Bactrites arkonensis (Whiteaves 1898). Up to 2cm. long. Found on the floor of the south pit at Hungry Hollow, On., Canada. Arkona Shale Formation, 

bactrites

http://www.thefossilforum.com/index.php?/topic/41290-found-in-jacksboro/

http://kuscholarworks.ku.edu/dspace/handle/1808/3777

°

BACULITES Baculites (which means “walking stick rock”) was a genus of ammonite that lived during the late Cretaceous period. It was heteromorphic: in its juvenile stages it had a coiled shell; as an adult, it was straight-shelled, tube-like, and about 2 m long (but some later forms had a cork-screw shape). Baculites was a wide-spread marine cephalopod mollusk that may have lived in colonies on the sea floor. Baculites species are very widespread, so they are used as an index fossil. Baculites was named by the French paleontologist Alcide Dessalines d’Orbigny in 1850

color photo of staight-shelled Baculites, roughly the diameter of a cigarette

Baculites is a common, straight-shelled ammonoid. These specimens are from the Pierre Shale of Logan County, Kansas. They are Upper Cretaceous in age.

color photo of large Baculites, showing intricate suture lines

The convoluted sutures are easy to see in this fossil fragment of the genus Baculites, from the Beecher Island Shale Member of the Pierre Shale in Cheyenne County, Kansas. Note the relatively large size of this Cretaceous-aged ammonoid.

 Baculites are of the class cephalopoda, which means, “head-foot”.  Almost oval, their ornamentation consists of ribs and tubercles. Only the very earliest part of the shell remained coiled. The latter part grew into a straight shaft. Baculites can occur in vast numbers at some localities, often to the virtual exclusion of other species and could grow to over 39 inches in length. The mode of life of these straight ammonites is controversial. Some paleontologists believe that they lived upright in the water, with the tentacles on the seabed foraging for food. Others feel that they had horizontal orientation and lived nearer the surface of the sea.  .

°

BALUCHITHERIUM Baluchitherium (now called Indricotherium) is a large, extinct, hornless rhinoceros. It was one of the largest land mammals. Adults were about 26 feet (8 m) long, 18 feet (5.5 m) tall, and weighed about 17 – 18 tons (16 tonnes). The skull was 4.25 feet (1.3 m) long. This herbivore ate leaves and twigs from the tops of trees. It had four teeth; two tusk-like front teeth in the top jaw, pointing down and two on the bottom pointing forwards. This extinct ungulate (hoofed mammal) had three toes on each foot and lived from the Oligocene to the early Miocene in central Asia (Pakistan, Mongolia and China). Classification: Order Perissodactyla (odd-toed ungulates), Family Hyrachyidae (odd-toed ungulates between tapirs and rhinos).

°

BARBOUROFELIS Barbourofelis (meaning “Barbour’s cat”) was a carnivorous (meat-eating) mammal, an early cat with long incisors – it was not a dinosaur. This lion-sized cat was the last of the family Nimravidae (false-saber-tooth cats) and lived during the late Miocene, about 15-7 million years ago. Fossils have been found in North America, Turkey, and Spain. Classification: Class Mammalia (mammals), Order Carnivora, Superfamily Feloidea (cats, mongooses), Family Nimravidae (false-saber-tooth cats, early cats), Genus Barbourofelis.

barbou  A816_I1

barbourofelis

°

____________________________________________________________________________________________________

°

BASILOSAURUS Basilosaurus was an Archaeoceti whale, a primitve, extinct whale from the Eocene epoch, 50 million of years ago.

°

Duidelijke  overgansvormen  werden voor het eerst  gevonden onder  de    Basilosauridae

 
     
Basilosaurus.
——————————————————————————————————————————–
°

Batoidea

Binnen de Elasmobranchii vormen de Batoidea een superorde waarin de roggen, zaagvissen en gitaarroggen worden ondergebracht. Fossiele vertegenwoordigers zijn gekend vanaf het vroege Trias. Het zijn kraakbeenvissen, waardoor de meeste skeletonderdelen relatief moeilijk bewaard bleven. Enkel in zgn. lägerstatten worden complete specimens aangetroffen.

In de Benelux worden fossiele Batoidea voornamelijk aangetroffen in de vorm van tandplaten en huidstekels, onder meer in het Neogeen van Antwerpen en Noord-Brabant.

Complete specimens, zoals deze uit Libanon, zijn uitzonderlijk

————————————————————————————————————————————

°

BAVARISAURUS

Bavarisaurus was a small, fast-moving, ancient lizard (it was not a dinosaur) that lived during the Jurassic period. A partially digested, fossilized skeleton of a Bavarisaurus was found inside a Compsognathus (a small, meat-eating dinosaur) fossil in Bavaria, Germany

Afbeeldingen van bavarisaurus http://www.palaeocritti.com/bavarisaurus       Bavarisaurus: Bavarisaurus macrodactylus (originally Homoesaurus macrodactylus Wagner, 1852), Range: Late Jur of Europe (Solnhofen limestone of Bavaria, early Tithonian) Phylogeny: Scincogekkonomorpha 😦Eichstaettisaurus + Ardeosaurus + (Scandensia + Liushusaurus + Scleroglossa)) + *. Comments: The only known specimen (right) reveals that these animals were among the prey of small coelurosaurs. Like Ardeosaurus and Eichstaettisaurus, Bavarisaurus was at first classified as a gekkotan, in this case on the basis of its amphicoelous vertebrae, but subsequent analyses have shown it to be a more basal form (Evans et al 2004).

This reptile was about 20 cm in length Link: Archaeopteryx and Bavarisaurus – Dinosaur art, Michael Skrepnick   Compsognathus' last meal Graphic: 1903 illustration by Franz Nopcsa showing Bavarisaurus in the stomach region of Compsognathus, public domain, from Wikipedia. MAK101106 __________________________________________________________________________________________________

  • bedding plane: A surface separating layers of sedimentary rocks and deposits. A bedding plane marks termination of one deposit and beginning of another of different character, such as a surface separating a sandstone bed from an overlying mudstone bed. Rocks tend to breaks or separate along bedding planes.

___________________________________________________________________________________________________

Belemnoidea

De Belemnoidea vormen een uitgestorven groep binnen de subklasse Coleoidea van de Cephalopoda. Een belemniet zoals we deze fossiel vinden is een onderdeel van het inwendig skelet van deze inktvisachtige (die wel wat weg had van een pijlinktvis). Belemnieten zijn opgekomen en terug uitgestorven gedurende het Mesozoïcum en komen het meeste voor in het Jura en Krijt tijdperk.

Schematische reconstructie met voornaamste onderdelen van een belemniet

Voorbeeld van het rostrum van een Belemniet.

Doorgaans wordt enkel het –meestal kogelvormige- achterste deel aangetroffen, het zgn. rostrum. In dit rostrum bevindt zich een kegelvormige uitholling, de alveole. Hierin bevond zich bij leven een gekamerde schelp, homoloog aan de schelpen van andere cephalopoden als nautilussen en ammonieten. Bij goed bewaarde exemplaren kan dit phragmocoon aangetroffen worden. Sommige soorten bezaten als actieve jagers tentakels met puntige haken. Ook deze worden sporadisch fossiel aangetroffen. Exemplaren met bewaring van de weke delen zijn gekend uit verschillende konservat-lägerstatten, waaronder de lithografische kalksteen uit de omgeving van Solnhofen in Duitsland.

Belemniet met deel van het phragmocoon op de oorspronkelijke plaats.

      Globe.png

Foto’s of locaties voor Belemnoidea bekijken

Belemnieten 2

Fig.57. Belemnitella mucronata (SCHLOTHEIM), Boven-Krijt, Westfalen. (naar Zittel, 1915) Belemnieten behoren tot een uitgestorven groep cephalopoden. Ze zijn vooral belangrijk in Jura en Krijt. Belemnon = werpspeer. We vinden als fossiel gewoonlijk alleen het rostrum = het achterstuk = een deel van de inwendige schelp. Nauwkeuriger gezegd: een belemniet is het rostrum van een inktvissoort. Op een breuk ziet men in het rostrum een radiale = straalvormige structuur van calcietvezels. Het holle gedeelte aan de voorkant heet de alveoleHierin past een ander deel met kamers van de schelp = het fragmocoon. Belemnieten komen in het Limburgse Krijt in zeer grote aantallen voor in een z.g. ‘belemnietenkerkhof’. Waar zo’n laag dagzoomt kan man ze bij honderden aantreffen. Belemnoidea_fossil_characters

Fossil belemnite. Rostrum and phragmocone; normal sections of a rostrum (see the radial-concentrical structure of calcite fibers). belemniet 405075 (1) <—pdf

  • Belemnieten zijn een uitgestorven groep tienarmige inktvissen die erg veel leken op de huidige pijlinktvissen en verwant waren aan de zeekatten.Wikipedia

Belemnieten <—Doc  Belemnite fossils

The rostrum of belemnites is the part most frequently preserved (left). At right, a long belemnite rostrum in a block containing other marine fossils. Basic belemnite anatomyBelemnite restored: a, cephalic tentacles; b, siphon; e, ink bag; d, e, section of shell. Fig. 305. Belemnite restored: a, cephalic tentacles; b, siphon; e, ink-bag; d, e, section of shell. The outline exhibits the fin-like expansions of the integument. Read more: http://chestofbooks.com/animals/zoology/Anatomy/Cephalopoda-Cuvier-Part-18.html#.UtMDU3mA3cc#ixzz2qDjLuxe0

Belemnite: a Mesozoic to early Tertiary cephalopod mollusc with an internal cone-, bullet-, or cigar-shaped shell. In life a squid-like animal, along with their cousins the ammonites they were important members of the Mesozoic marine ecosystem.

_________________________________________________________________________________________________

°

Bellerophon.  Gastropode  uit het  Siluur – Trias.° Afbeeldingen van bellerophon fossil  <–

  • Bellerophon (geslacht), een geslacht van  uitgestorven  gastropoden                    http://en.wikipedia.org/wiki/Bellerophon_(genus)
  • Bellerophon sp. Breathitt Formation, Magoffin Member, Hazard, Kentucky
Bellerophon shell
Figure 1 – Fossil Bellerophon shell sample of the numerous types in Breedon Hill

http://louisvillefossils.blogspot.be/2010/08/bellerophon-percarinatus.html Fig. 53 Fig. 53.—Different views of Bellerophon Argo, Trenton Limestone, Canada. (After Billings.) http://www2.cddc.vt.edu/gutenberg/1/4/2/7/14279/14279-h/14279-h.htm

________________________________________________________________________________________________

°

  • benthic: term used to designate aquatic organisms that are bottom dwelling.                                                                                                                                                                                                          * Benthos: Those organisms that live on the surface or in the top few centimetres of the sea floor.
Marine Benthic Communities play an important role in nutrient recycling.

 pic
Interaction of nutrients and other gases between the benthos and other organisms in the water column

The conditions of benthic organisms, especially the burrowing forms (infauna), are sessile and therefore, indicative of time-integrated effects of various kinds of environmental stress. Since relatively sessile, the status of well being of Marine Benthic Communities can be used to reflect environmental conditions, e.g., eutrophication, or effects of man-made perturbations, e.g., dredging operations. Soft sediments support a wide range of community types and standing crops, and have long been recognized as valuable feeding areas as they are major food source for demersal fisheries. Some of the benthic species are unique and of particular conservation value. The cephalochordate Branchiostoma belcheri (Amphioxidae) found in sandy seabed in Hong Kong, for example, is regarded as a living fossil link in the evolution of marine invertebrates to vertebrates.

__________________________________________________________________________________________________

°

BEENVISSEN –>BONE FISHES 

  • Fish of the class Osteichthyes, characterized by a skeleton composed of bone in addition to cartilage, gill covers, and an air bladder.

°

Ruim 90% van alle  extante  soorten vissen behoort tot deze groep.

Veel beenvissen blijven klein, maar er zijn er die behoorlijke afmetingen kunnen bereiken.

°

Hun skelet is in ieder geval gedeeltelijk opgebouwd uit been en ze hebben een zwemblaas waarmee ze hun drijfvermogen kunnen regelen.

https://tsjok45.wordpress.com/2012/12/06/beenvissen-evolutie/

Afbeeldingen van Beenvissen

Anatomie van een beenvis (Lampanyctodes hectoris). 1. kieuwspleet, 2. zijlijn, 3. rugvin, 4. vetvin, 5. staartwortel (achterlichaam), 6. staartvin, 7. anaalvin, 8. lichtgevende cellen, 9. buikvin (zijvin), 10. borstvin. Niet aanwezig: baarddraad (langwerpig draad-achtig tastorgaan bij de bek)

Het skelet van de baars. Bij de baars en vele andere vissen zijn de buikvinnen naar voren verplaatst zodat ook de botten van de lendengordel vlak achter de kieuwdeksels te vinden zijn.

________________________________________________________________________________________________

  • bilateral symmetry: The condition, found in many organisms, where one half of the body or structure is the mirror image of the other.

Bilateral symmetry

(Science: biology) describes an organism which is divisible into equal mirror halves in one plane only.

http://www.math.brown.edu/~banchoff/Yale/project04/bio.html

______________________________________________________________________________________________

  • bilaterians: A clade of animals whode members share: bilateral symmetry, are triploblastic (three tissue layers: ectoderm, mesoderm, endoderm), and with HOX genes in one or more clusters with the genes within a cluster arranged in the same order as the body parts they affect.
  • De Bilateria vormen een onderdeel van het onderrijk Eumetazoa (minstens twee weefselstucturen  ) van de dieren, waar bijna alle dieren toe behoren. De bekendste groepen dieren die hier niet toe behoren zijn de sponzen en de neteldieren. Wikipedia

________________________________________________________________________________________________

  • biological species concept: The concept of species, according to which a species is a set of organisms that can interbreed among each other. Compare with cladistic species concept, ecological species concept, phenetic species concept, and recognition species concept.

________________________________________________________________________________________________

BioluminescenceThe production of light by living organisms

____________________________________________________________________________________________________

*

Bioclastic: Applicable to sediments composed of broken fragments of organic skeletal matter e.g.

Bioclastic Limestones

Bioclastic limestones are as diverse as the fossils and fossil pieces that make them up. Some are dominated by sand-sized grains of finely broken up fossil debris. Others preserve whole communities of ancient life forms in remarkable detail. Many include a substantial fraction of very fine-grained material (micrite).
This fossiliferous limestone is dominated by crinoids (which look like little buttons) and bryozoans (the branched pieces). There are also a few brachiopod shells in this nice sample.
The big fossils here are brachiopod shells. You can see other bioclastic debris elsewhere in this sample. The matrix that holds it all together is micrite. Thus, these fossils were preserved in carbonate mud.
Here again we see bioclastic debris preserved in ancient lime mud. Most of the dark fossils are brachiopods in various states of preservation. The pair of light gray fossils that taper to one end are snail fossils cut through the middle by erosion.
This bioclastic limestone preserves the remains of the world’s first attempts at reefs. The light gray fossils are archaeocyathids of Early Cambrian age (~540 Myr). They were probably similar to sponges, but they were only briefly successful in the history of life. They went extinct by the end of the Middle Cambrian.
This bioclastic limestone is packed with fusulinids. These single-celled creatures reached sizes of 1 to 2 cm in this rock .

Return to Image Archive Home Page

Belgische hardsteen   http://en.wikipedia.org/wiki/Bioclastic Bioclast Sediment bestaande uit gebroken fragmenten van organische exo- ,en /of endo -skeleten bijvoorbeeld : bioclaste steen ____________________________________________________________________________________________________ * Biocoenosis: A fossil assemblage that has been buried during conditions of low energy deposition i.e. in an environment with very weak currents. These assemblages contain fossils that were closely associated in life. E.g. the Wenlock Limestone. http://en.wikipedia.org/wiki/Much_Wenlock_Limestone_Formation http://www.wenlock.ukfossils.co.uk/Wenlock-Fossils-Geology/fossil-photos.htm

(Brachiopod – possibly Dolerorthis rustica)

(Bryzoan)

(Coral – Favosites gothlandicus)

(Coral – Favosites gothlandicus internal structure)

(Coral – Halysites catenularius)

(Coral – Halysites catenularius)

(Coral) (Fossiliferous limestone – crinoid pieces, coral pieces, bryz) (large gastropod – Poleumita discors)

(Many crinoid pieces in limestone – a common fossil)

http://www.birmingham.ac.uk/facilities/lapworth-museum/collections/palaeontology/wenlock-reef.aspx

Wenlock Limestone 420 million years ago England and Wales were part of a large land mass located about 25 degrees south of the Equataor. Tropical reefs occurred in the warm shallow seas off the coastline and the remains of many organisms living in and around the reef eventually created the rock formation known today as Wenlock Limestone. This limestone is found today in some regions of Central England and the Welsh Borders especially around Wenlock Edge, Shropshire and Dudley, West Midlands. Below is a photo of Wenlock Limestone which contains various species of brachiopod – Atrypa sp, Sphaervnchia sp, Dolerorthis sp, Gypidula sp together with a species of coral called Favosites. The rock also contains Bryozoa (sea-mats), Polyzoa and crinoid (sea-lily) fragments. Bryozoans first appeared in the Ordovician and are still found today. All species are aquatic and many live in shallow seas although a few can be found in freshwater. The tiny animals with calcium carbonate skeletons are colonial, filter feeding animals.  Wenlock Limestone :  formed 420 million years: it demonstrates some of the different organisms living  TOGETHER  at one particular moment in time.  http://www.ukfossils.co.uk/shropshire.htm

____________________________________________________________________________________________

°

Biofacies: A unit of rock that contains a fossil assemblage indicative of one particular environment.                                  —> PALEO(BIO)GEOGRAPHY

Devoon periode http://www.trilobites.info/trilopaleogeo.htm

(Krijt periode ) http://www.scielo.org.ar/scielo.php?script=sci_arttext&pid=S0002-70142007000100004

____________________________________________________________________________________________________

° Biozone: Rocks deposited during the life-span of one particular species. http://nl.wikipedia.org/wiki/Biozone zie ook

  • biostratigrafie   —> Stratigraphic colum .Biostratigraphy  //  The branch of geology concerned with the separation and differentiation of rock units by means of the study of the fossils they contain

Figure 2. Stratigraphic column,   species ranges, and biozones of the Gualcamayo Formation at Corridita Creek.

http://insugeo.org.ar/libros/cg_18/9.htm

______________________________________________________________________________________________

  • bioturbation: disturbance of sediment layers due to biological activity. This is a significant process in the marine environment where many animals such as worms exist by consuming organic matter trapped between sediment grains. Animals like clams burrow through sediment to hide from predators swimming or crawling above the ocean floor. The activity of the animals sedimentary features.

____________________________________________________________________________________________

BIVALVIA

Bivalvia

De klasse Bivalvia behoort tot het phylum van de weekdieren (Mollusca). De Nederlandse naam voor Bivalven is Tweekleppigen. De kleppen van de schelp zelf zijn asymmetrisch, maar de linker en rechterklep zijn in veel gevallen ruwweg elkaars spiegelbeeld. Sommige schelpen bestonden uit aragoniet (snel oplosbare kalk) en fossiliseren matig. Vaak blijft dan alleen de steenkern bewaard. Andere bivalven bestaan uit calciet en fossiliseren goed. Fossiele bivalven komen zeer algemeen voor. Bivalven kwamen reeds vroeg in de evolutionaire geschiedenis voor, en worden in het fossielenbestand aangetroffen vanaf het vroege Cambrium tot heden. Hun diversiteit heeft gedurende het Mesozoïcum een toename gekend.

Voorbeeld van een bivalve. De schelp zelf is niet symmetrisch.

Voorbeeld van een bivalve die als steenkern bewaard is.

Een opmerkelijke groep van inmiddels uitgestorven, rifbouwende bivalven zijn de Rudista (rudisten).

Foto’s en locaties voor rudisten bekijken

Foto’s of locaties voor bivalven bekijken

°

  • A mollusk having two shells hinged together, as the oyster, clam, or mussel; or any animal with two halves to its shell such as an ostracode or brachiopod

Bivalve: names any a mollusc that is a member of Class Bivalvia, a clade characterised by having two shells hinged together, as the oyster, clam, scallop, or mussel. The term is sometimes also used to refer to any animal with two halves to its shell such as an ostracod or brachiopod. Here Bivalve is used to refer specifically to the molluscan class. In contrast to brachiopods, the plane of symmetry is primitively between the valves (the two shells), although many types, for example oysters, developed different sized valves. The second largest class of mollusc, after gastropods. Common as fossils, especially during the Mesozoic and Cenozoic, and these animals remain an important element in marine ecologies, especially in the littoral region. (MAK)

Graphic A variety of bivalve fossil, After C. L. Fenton and M. A. Fenton, The Fossil Book, Doubleday, 1958., original url)

Bivalves - from Fention & Fenton

 

° Bivalven 2    Bivalvia 2   Bivalvia =Bivalven = Lamellibranchiata Tweekleppigen –> Plaatkieuwigen = Pelecypoda     De klasse  telt 20.000 soorten, waarvan een enkele tot 1.30 m lang. Ze omvatten globaal kokkels, mantelschelpenmesheften, oesters en mossels. De twee kleppen zijn meestal symmetrisch. O.a. oesters vormen hierop een uitzondering, ze zijn ongelijkkleppig. De kleppen scharnieren om de slotlijn. Aan de randen zijn soms tanden aanwezig. Binnen in de schelp is meestal een spieraanhechting te zien Fig.54. a: Nucula strigilata GOLDFUSS, Trias, Tirol Gezien het grote aantal soorten noemen we weer slechts enkele zeer bekende voorbeelden: Nucula. Devoon – recent. Behoort tot de orde der Paleotaxodonta.Klein, ovaal. Massaal in Oligocene klei in Limburg, de Nuculaklei, o.a. ontsloten bij Kleine-Spauwen bij Tongeren in België. Ook in de Septariënklei uit het Oligoceen van Twente en de Achterhoek.

  • Nucula is een geslacht van weekdieren, dat fossiel bekend is vanaf het Siluur. Tegenwoordig bestaan er nog tal van soorten van dit geslacht, die in de loop der tijden vrijwel geen verandering hebben ondergaan. Wikipedia

http://naturalhistory.museumwales.ac.uk/britishbivalves/Browserecord.php?-recid=283

Nucula lunulata Fossiel Balegem
Nucula placentina Fossiel Hatzokli Kefalonia
Nucula mixta Fossiel Damery
Nucula nitidosa Driehoekige parelmoerneut Recent Playa de Cabopino Costa del Sol
Nucula nitidosa Driehoekige parelmoerneut Fossiel Den Briel Kalkoven (Westerschelde)
Nucula nucleus Parelmoerneut Fossiel Den Briel Kalkoven (Westerschelde)
Nuculana deshayesiana Fossiel Steendorp
Nuculana westendorpi Fossiel Dingden
Nuculana westendorpi Fossiel Winterswijk Miste
Nuculoma laevigata Fossiel Den Briel Kalkoven (Westerschelde)
Nuculoma laevigata     Antwerpen Fordfabrieken

Afbeeldingen van nucula

___________________________________________________________________________________________________

°

Blastoidea

De familie Blastoidea is een uitgestorven groep binnen de stekelhuidigen (Echinodermata). Blastoïden zijn ontstaan in het Ordovicium tijdperk en uitgestorven aan eind van het Perm tijdperk. De meeste soortenrijkdom was er in het Carboon tijdperk. Waarschijnlijk stammen de blastoïden af van de cystoïdeën.

Net zoals andere echinodermen bestaat het skelet van de blastoïden uit kalkplaatjes en heeft het lichaam een vijfstralige symetrie. Net zoals crinoïden bestaat het uit een lichaam die verbonden is met een steel aan een hard oppervlak op de zeebodem. Het dier zeefde zijn voedsel uit het zeewater. Het verschil met de crinoïden zit hem in de andere opbouw van het skelet.

°

BLASTOIDEA 

° — Blastoidea= Knopstralers.

Het zijn bloemknopvormige fossielen, hebben een bolle vorm met langwerpige groeven. Ze leven aangehecht in ondiepe zeeën en ze zijn maar klein.

Vb. Pentremites uit het Carboon. Ze komen voor in verkiezende kalkstenen in Noord-Nederland.

http://en.wikipedia.org/wiki/Pentremites

http://museumvictoria.com.au/melbournemuseum/discoverycentre/600-million-years/timeline/carboniferous/pentremites/

Illustration and fossil of <i>Pentremites godoni</i>

Carboniferous

______________________________________________________________________________________________

°

BLAUWWIEREN 

De Prokaryoten van het rijk Monera staan aan de basis van de ontwikkeling van alle levende organismen. Ze zijn fossiel aangetoond in gesteenten in West-Australië van ca. 3.5 miljard jaar oud. Dus in het Precambrium. De voedingswijze was autotroof. We moeten dus denken aan bacterieachtige organismen. Hieruit zijn ca. 2.3 miljard jaar geleden de cyanobacteriën = blauwwieren ontstaan als pioniers van de zuurstofrevolutie.

°

We verdelen het Rijk Monera in twee divisies: — Schizophyta, waartoe de virussen en de bacteriën worden gerekend. — Cyanophyta = cyanobacteria = blauwgroene algen = blauwgroene wieren = blauwwieren.

__________________________________________________________________________________________________

°

° * Bone bed:

°

A rock that has a relatively high quantity of bone pieces, teeth, scales etc. in its composition. Columbus Limestone/ Devonian Bone Bed This piece is small but loaded! It has countless teeth and countless bone fragments, all identified by their orange color. Of note are a couple larger pieces of bone, and several needle like teeth, one is 9 mm in length. The Devonian Columbus Limestone has several bone bed layers, however this one is the most impressive. The bone bed layers are thought to be formed along a marine shoreline, with pieces of freshwater, brackish, and marine fish all broken up by wave action, then deposited all together. Identification is difficult, many of these are ancient fish, described by Newberry, but are only known by these fragments

_____________________________________________________________________________________________

°

Bone breccia:

A mass of bones, teeth etc, usually encountered in terrestrial caves. The organic material is cemented by calcium carbonate and does not contain bedding. 20 Bone breccia (coarse-grained sedimentary rock with bone fragments embedded) Phosphate Mine – Wellington, NEW SOUTH WALES

°

Cast of "Little Foot" Australopithecus within breccia matrix

°

cast of “Little Foot” Australopithecus within breccia matrix 

________________________________________________________________________________________________

°

Bony Fishes / (BEENVISSEN  ) Fish of the class Osteichthyes, characterized by a skeleton composed of bone in addition to cartilage, gill covers, and an air bladder.

_________________________________________________________________________________________________

°

BOORGATEN  

Boorgaten in de bodem,  sporen van borende organismen  (–>  ichnofossielen -) . Ze worden o.a. gemaakt door sponsen, bryozoën, slakken, mossels, zeeëgels, zeepokken, borstelwormen en ringwormen. De borende organismen kunnen ook plantaardig zijn, b.v. algen. Recente en fossiele voorbeelden: Lithophaga lithophaga =Zeedadel = de ‘steeneter‘. Pholadidae Pholas dactylus. Teredinidae: Teredo navalis = Paalworm.  NB. Is géén worm! Rogerella, een zeepok.  Cliona, een spons. Polydora een worm, die lusvormige buisjes boort in o.a. kalkzwerfstenen aan het zeestrand. Zeer algemeen langs de gehele Oostzeekust.  Arenicola, een borstelworm. Borende algen in schelpen uit het Siluur vormen een voorbeeld van plantaardige borende organismen

__________________________________________________________________________________________________

°

BOORMOSSELS   Een belangrijke groep boorders zijn de Boormossels. Wat verwantschap betreft vormt deze groep geen eenheid.

Petricolidea: Petricola pholadiformis = Amerikaanse boormossel.

Ruwe boormossel

De Amerikaanse boormossel is  een exoot die de lokale soort grotendeels heeft weten te verdringen. Pas sinds 1906 komt de soort voor in de Waddenzee en de oorspronkelijke witte boormossel is sindsdien met sprongen achteruit gegaan in aantallen. De Amerikaanse boormossel is een niet geheel sluitende schelp, tweekleppig en bevindt zich vaak in hout of turfafzettingen. Het vermoeden bestaat dat de soort is meegekomen met de Amerikaanse oester die in Zuid-Engeland werd uitgezet voor consumptie. Sindsdien heeft de soort zich over de Noordzeekusten verspreid.  http://nl.wikipedia.org/wiki/Witte_boormossel

°

Barnea candida : Vindplaats : Duinbergen. Tot 7,5cm Witte boormossel: Dunwandige schelp,de kleppen sluiten niet helemaal op elkaar (ze gapen) komt ook fossiel voor 

°

Zirfaea Crispata ; ruwe boormossel tot 9cm groot vindplaats Belgische kust. Het gaat hier meestal om  fossiele schelpen uit het (pleistoceen) Pholas Dactylus (Linnaeus, 1758) grote boormossel  tot 12cm groot Vindplaats : Zeebrugge Fossiele boormossel ; deze specie leefde in een warmere periode, tussen de laatste twee ijstijden in de Eemientijd ongeveer 100.000 jaar geleden, deze boormossel is 10,5cm groot en is zeldzaam als strandvondst.

________________________________________________________________________________________________

° ° Boulder: *A rock that is over 256mm in size. *a large “wandering” rock that was made and transported by some (now melted down ) ice-time gletcher shield = an ” ice time “and/ or former gletcher-shield indicator

°

Boulder clay:

Material left behind by glacial and fluvio-glacial conditions. It has a clayey matrix which contains rocks varying in size from the sub-millimetre to boulder size. zie ook Gletcher Morene

°

Boulder clay (moraine): a mixture of clay, pebbles and large rocks left by a glacier

Glacial beds at Happisburgh Box-stones: Hollow concretions.

________________________________________________________________________________________________

BRACHIOPODS 

  • A group of clam-like marine invertebrates separated into the Articulata and the Inarticulata based on shell morphology. (Cambrian to Recent)

Brachiopod: meaning “arm foot”, names any member of a major phylum of marine organisms with bivalved shell, in contrast to molluscan bivalves the plane of symmetry is through the mid-line of the shell, not between the valves. Filter feeding by means of a specialised organ called a lophophore. Abundant during the Paleozoic (most especially from the Ordovician to the Devonian), where, along with corals, they make up the majority of invertebrate fossils. Less common in the Mesozoic, and even less frequent in the Cenozoic. Cambrian-Recent. (MAK)

Brachiopoda

Tweekleppige schelp waarvan de afzonderlijke kleppen bilateraal symmetrisch zijn. De twee kleppen zijn verschillend van elkaar. Een van de kleppen bevat een opening of gleuf (foramen) waarlangs een voet naar buiten stak, waarmee het dier zich aan het substraat hechtte. Ze leefden op die manier vastgehecht aan de zeebodem (soms ingegraven, vb. Linguloidea), waar ze voedsel uit het zeewater filterden. Ze komen voor in afzettingen vanaf het Cambrium tijdperk tot recent, maar waren het meest talrijk in het Paleozoicum.

Voorbeeld van een brachiopode uit het boven-Krijt van België. De schelp is symetrisch, maar de twee schelphelften niet.

Atrypide brachiopode uit het midden-Devoon van België met goed bewaarde schaal.

Stukje zeebodem uit het onder-Devoon van België met verschillende soorten brachiopoden die als steenkern bewaard zijn gebleven.

________________________________________________________________________________________________

° Breccia:

A rock composed of varyingly sized, angular fragments, which have been cemented together

  • Rock  formed similarly to conglomerate, except that breccia’s rock fragments are very sharp and angular. These irregular rock fragments have not been transported by water, wind, or glaciers long enough to be rounded and smoothed as in conglomerate. The cementing agents silica, calcite (CaCO3), and iron oxides are the same as in conglomerate

Breccia Conglomeraat van brokjes gesteente in natuurlijk cement.
°
” ……De meeste sedimentaire gesteenten worden gevormd wanneer erosie-producten worden afgezet in lagen, en uiteindelijk verhard tot gesteente. Erosie-producten is het materiaal wat vrijkomt door afslijting van gesteenten door water, ijs, wind en dergelijke. Zo ontstaan bijvoorbeeld conglomeraat (grindsteen), zandsteen en schalie (klei steen)….. ….Een conglomeraat is een ‘grindsteen’ met afgerond grind in een fijnere matrix. Het grind is volgens de definitie van 2 millimeter tot 4 meter groot!  …. ….Een Breccie is in principe hetzelfde als een conglomeraat, maar in een breccie zijn de componenten hoekig in plaats van afgerond( rolkeien )in een conglomeraat  ….
breccia
Other specimens – Click the thumbnails to enlarge   
      Angular grains – the rock name is breccia
CONGLOMERATE
Conglomerate is made up of rounded pebbles embedded fine-grained rock. It is formed when shingle is buried by other sediments.

Round Grains – the rock name is conglomerate

° BRECCIE 4-5breccie
Breccie : Uit hoekig materiaal samengesteld sediment gesteente/Puinlaag 
(v. Ligurisch woord dat ‘gebroken steen’ betekent), sedimentgesteente bestaande uit grofkorrelige, hoekige fragmenten, die door een bindmiddel zijn samengeklit …
————————————————————————————————————————————————————–

°

Brickearth: Loess material that has been reworked by fluvial action. °

_________________________________________________________________________________________

BRYOPHYTES     Bryophytes comprise the mosses (Class Musci), as well as liverworts (Class Hepaticae) and hornworts (Class Anthocerotae).

http://en.wikipedia.org/wiki/Bryophyte

They are believed to have been the first true plants, evolving from charophytes almost 500 million years ago.

Unlike other plants, bryophytes do not have true organs, such as leaves, stems, or roots. In place of roots, most bryophytes have thin, hairy tubes called rhizoids that provide anchorage and nutrient uptake from the soil. The bryophyte life cycle is unique in having a dominant gametophyte generation. The actual green plant in mosses and worts is the gametophyte plant, while the sporophyte consists of simply an enclosed sporangium, typically atop a stalk.

Fig. 2. Simplified phylogeny of the land plants, showing the reconstruction of presence of vegetative desiccation tolerance (in at least some members of indicated clade) in black, non-tolerance in white, and equivocal reconstruction by hatching. The arrow marks where the ancestral condition can unequivocally be reconstructed as non-tolerant. Branching topology based on Shaw and Renzaglia, 2004; Pryer et al., 2004; Kelch et al., 2004; distribution of desiccation-tolerance based on Wood and Peng (2005) and Proctor and Pence, 2002

FOSSIL RECORD 

The first evidence marking the emergence of bryophytes appears in rocks collected from Argentina that date to the early part of the Ordovician Period (488 million to 444 million years ago). More specifically, this evidence, which occurs as fossils of liverwort cryptospores (sporelike structures) that span several genera, was found in rocks laid down between 473 million and 471 million years ago. The cryptospores are considered to be the first known terrestrial plants, and some scientists contend that the diversity of fossil cryptospores found in the rocks suggests that plants invaded the land perhaps as early as the late Cambrian Period (some 499 million to 488 million years ago).

Other bryophyte fossils are contemporaneous with the earliest vascular plants of the Late Devonian Epoch (about 385 million to 359 million years ago). These fossils structurally resemble gametophores of the liverwort order Metzgeriales. Indeed, fossil material of the Carboniferous Period (359 million to 299 million years ago) also is structurally similar to genera of Metzgeriales. The specimens are surprisingly well preserved and show considerable cellular detail.

The most elegantly preserved bryophyte fossils are those in amber of the Eocene Epoch (55.8 million to 33.9 million years ago).

liverworth russia ACBPL901c
Liverwort (Bryophyte ): Eocene Formation: : Baltic Coast, Russia
  1. More fossil bryophytes from Baltic amber – Jan-Peter Frahm

    Bryophytes from Baltic amber. ARCHIVE FOR BRYOLOGY 159 (2013). 1. More fossil bryophytes from Baltic amber. Jan-Peter Frahm & Carsten Gröhn. Abstract: 

The detailed cellular structure and morphology of the gametophore make the determination of the genus reasonably secure. The genera are still extant, although not where the fossil material was found, and even the species relationships can be suggested.

For mosses, the earliest material that appears unambiguous is from the Permian Period (299 million to 251 million years ago), and the detailed relationships are not clear. The subclass Bryidae is most likely, but more precise attribution is difficult.

Well-preserved material of mosses and liverworts appears in the Paleogene and Neogene periods (65.5 million to 2.6 million years ago), and most of the main evolutionary lines are represented. Fossils of the Neogene (23 million to 2.6 million years ago) are relatively numerous, and subfossil material of the Quaternary Period (2.6 million years ago to the present) can be determined with confidence as modern species. Mosses are most richly represented in this material, and species of wetland habitats predominate in the record.

________________________________________________________________________________________________

° 

Bryozoa: meaning “moss animal”, is a phylum of exclusively aquatic and mostly marine colonial organisms. At one time thought to be related to brachiopods because of the common possession of a lophophore, this is now considered the result of convergence. Ordovician-Recent. (MAK)

____________________________________________________________________________________________________

°

Burgess Shale: Konservat-Lagerstätten from the Middle Cambrian of British Columbia, preserves carbonised films which give a unique preservation of soft-bodied organisms and soft parts of hard-shelled organisms, provides an important window on the Cambrian explosion. The inspiration for Stephen Jay Gould’s book Wonderful Life.

wonderfull life

VERKLARENDE WOORDENLIJST PALEONTOLOGIE A

 zie onder Geologie /PALEONTOLOGIE 

zie ook    

°

EXTERNE  LINKS  & bronnen  

In het Nederlands–> Nederlands 

http://www.fossiel.net/information/article.php WOORDENLIJST 

°

In English Please–> English 

http://palaeos.com/paleontology/glossary.html

A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z

 

Paleontological glossary Choose the first letter of the the term you’re interested in:A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z |

 

_________________________________________________________________________________________________

Verklarende woordenlijst Paleontologie

DINOSAURICON A             

°

A

°

In het Nederlands

*Aanhechtingssporen (holdfast trace-fossil  ) 

Aanhechtingssporen van organismen zijn b.v. bekend van oesters, die zich vasthechten aan gesteenten en vancrinoïden in Silurische kalkstenen.
Verder van zeepokken en ook oesters, gehecht aan andere organismen.
Veel organismen hechten zich aan schelpen of skeletten van andere organismen, die dood of levend kunnen zijn.
Epibiont = levend op een ander levend wezen.
Epizoair = een organisme, levend op een dier.
Epifyt = een plant, levend op een plant.
Epilithe = een organisme, levend op een gesteente.

In English PleaseCrinoid Holdfast in Waldron Shale    

 

Unidentified crinoid holdfast embedded in Waldron Shale of Clark County, Indiana.  Fossil dates to Middle Silurian Period.

Crinoid holdfasts and bryozoans on a cobble from the Ordovician of northern Kentucky.
In English PleaseEdiacaran  holdfasts

In English PleaseAspidella is the holdfast of a sea pen-like organism, which had a large bulbous holdfast buried in the sediment, with a stalk and frond rising up into the water column. So the organism has some elements (the holdfast) below the bacterial mat, and some (the frond) above the mat.In this configuration, the frond will be subject to water currents. What is though to have happened is that strong currents carrying the sand that will eventually overlay the organisms has hit the frond and basically dragged the whole organism including the holdfast, in the direction of the palaeocurrent. As the holdfast is under the mats, this dragging has uprooted the holdfast and dragged it through the microbially bound mat layer. The parallel lines represent torn-up bits of mat which were attached to the top of the holdfast. Lumpy margins of the ‘mops’ are probably caused by small lumps of sediment trapped next to the holdfast.

Formation of “mops”. A: Normal conditions. B: Current drag. C: Current induced structures.
D: Sand deposition. E: Preservation. (Tarhan et al. 2010)

This explanation can explain a number of structures seen in Ediacaran rocks.

____________________________________________________________________________________________________
ABAXIAAL
abaxiaal  / bijv.naamw. [plantkunde]
…..aan de zijde die van de as is afgekeerd
…..Van de as afgekeerd ….van de hoofdas weggekeerd (cf. adaxiaal)
¨¨¨Aan de kant die van de hoofdas afgekeerd is. Alternatieven: abaxiale
*Spelling’abaxiaal‘ komt NIET voor in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie en de spellingwoordenlijst van OpenTaal. Dit wil niet zeggen dat het fout gespeld is. …

In English PleaseAbaxial … A term used to describe the lower surface of an organ/organism; more specifically for plants it describes the side away from the axis of the plant (especially denoting the lower surface of a leaf).

__________________________________________________________________________________________________

ABYSSAAL  …..heeft betrekking op alles wat voorkomt in de diepzee, dieper dan 1000 meter. De  Diepzee betreffende / Meer dan 1000 meter diepgaand in zee  /  Uit de diepe aardkorst / Uit de diepste zee / Zeer diepgaand

ABYSSALE ZONE   —>  De Abyssale zone of abyssopelagische zone is dat deel van de oceaan dat tussen 4000 en 6000 meter diep is. De abyssale zone ligt hiermee dieper dan bathyale dieptes, maar minder diep dan diepzeetroggen. Het woord “abyssaal” is afgeleid van ἄβυσσος, Grieks voor “bodemloos”. = Op deze diepte dringt geen licht van het oppervlak door  … http://nl.wikipedia.org/wiki/Abyssale_zone

°In English PleaseAbyssal Zone ….The abyssal zone is a very deep part of the ocean (6000–8000 m water depth).

__________________________________________________________________________________________________

In English PleaseACANTHODIANS

A primitive group of Silurian to Permian jawed bony fishes, bearing bony spines in front of all but their caudal fins.

http://www.bloggen.be/evodisku/archief.php?ID=2447359

In het Nederlands*Acanthodii

De Acanthodii zijn de oudst bekende vertebraten, die zowel kaken met tanden als vinnen bezaten. Er wordt verondersteld, dat deze kaken zijn ontstaan uit de eerste kieuwbogen van hun voorouders, die bestonden uit scharnierende stukjes kraakbeen. Wikipedia ….Voor de  vinnen ( behalve de staartvinnen )  staan gewoonlijk  beenderige stekelachtige structuren

Climatius https://i0.wp.com/s45.radikal.ru/i108/0810/79/9cf483d2260f.jpg 

°
In English Please
Abbreviated Dendrogram
Gnathostomata
|--Placodermi
`--o Eugnathostomata (=Acanthodii)
   |--Ptomacanthus
   |--+--Climatiiformes
   |  `--Chondrichthyes
   `--Teleostomi
      |--+--Ischnacanthiformes
      |  `--Acanthodiformes
      `--Osteichthyes
         |--Actinopterygii
         |  |--Cladistia
         |  `--Actinopteri
         |     |--Chondrostei
         |     `--Neopterygii
         `--Sarcopterygii

Acanthodii: Acanthodus. 

reconstructions of three acanthodians

Range: Ordovician to Early PermianPhylogeny: TeleostomiOsteichthyes + *: Climatiiformes + (Ischnacanthiformes + Acanthodiformes).http://palaeos.com/vertebrates/acanthodii/acanthodii.html

Climatius (top left; Lower Devonian), Diplacanthus (top right; Middle Devonian) and Acanthodes (center; Lower Permian) ©
acanthodii logo
  _________________________________________________________________________________________________
In het Nederlands
Acervularia. Siluur.  Gotland.  —> zie ook   anthozoa 
In English PleaseAcervularia ananas, a colonial rugose coral from the Silurian of Wenlock
__________________________________________________________________________________________________

In het NederlandsActinopterygii 

Afbeeldingen van actinopterygii

http://nl.wikipedia.org/wiki/Straalvinnigen

http://www.fossiel.net/id_system/fossil_id_search.php?cat=54

De Actinopterygii of straalvinnige vissen vormen een klasse binnen de beenvissen (Osteichthyes). Beenvissen bezitten, in tegenstelling tot kraakbeenvissen, een skelet dat volledig verbeend is. Binnen de beenvissen worden naast de straalvinnige vissen ook de kwastvinnige vissen (Sarcopterygii) ondergebracht.

Diplomystus, een zeer goed bewaarde straalvinnige vis uit het Eoceen van Wyoming, VS

     

Foto’s of locaties voor Actinopterygii bekijken

___________________________________________________________________________________________________
 
ACNIDARIA —>  RIBKWALLEN   —>    CTENOPHORA 
In het Nederlands
–> De ribkwallen vormen een stam van het dierenrijk. Tot deze stam rekent men zeedieren die gelijkenis hebben met neteldieren, maar geen netelcellen bezitten. De naam “ribkwal” slaat op de gekamde ribben op het lichaamWikipedia
In English Please

In English PleaseORDOVICIAN  CTENOPHORE 

Phylum Ctenophora  /Geological Time: Lower Ordovician/Size (25.4 mm = 1 inch): Fossil is 20 mm diameter on a 120 mm by 30 mm matrix / Fossil Site: Fezouata Formation, Zagora, Morocco



In English PleaseComb jellies derive their name from the groups of cilia that allow them to move through the water column. They are known as far back in time as the Cambrian of
Chengjiang, the Burgess Shale of Canada, and the Wheeler Shale of Utah. Due to the fact that they are wholly soft-bodied, they are rarely seen as fossils, even from those well-known largerstatte, making this example most unusual as it comes from the younger Ordovician deposits of Morocco. Note the smaller second example in the background
.

  

Bathocyroe fosteri a common but fragile deep-sea lobate, oriented mouth down  Light diffracting along the comb rows of a Mertensia ovum. The right lower portion of the body is regenerating from previous damage.

http://www.fossilmall.com/EDCOPE_Enterprises/invertebrates/invert92/Invfossil92.htm

In English PleaseANCESTORS ?  

“CREATIONISTS, please note,” says Simon Conway Morris of the University of Cambridge. Beautifully preserved fossils of soft-bodied animals found in China show that the origin of phyla, the broadest category in the classification of animal life, is less mysterious than was thought.

Gaps in the fossil record mean that animal groups sometimes seem to pop up without having obvious ancestors. One example is the comb jellies or ctenophores, soft-bodied animals that live throughout the world’s oceans.

Now, with the discovery of eight fossils, (reported  2006) palaeontologists think its ancestors came from the Ediacaran biota, the planet’s first large complex creatures.

The animal has been named Stromatoveris , for “mattress spring” – it lived attached to the seabed by a stalk. The fossils were found in deposits in Chengjiang in Yunnan province, and are about 515 million years old. This means the animal lived in the midst of the Cambrian explosion …

http://scienceblogs.com/pharyngula/2006/05/08/stromatoveris/

_________________________________________________________________________________________________
ACROSALENIA  (orde Salenoida), Jura. Heeft een afgeplatte schaal met grote knobbels. ZEE- EGEL

In English PleaseAcrosalenia L. Agassiz, 1840, p. 38

[= Plesiosalenia Valette, 1906, p. 275 (subjective); = Perisalenia Valette, 1906, p. 276 (subjective).

See also Acrosalenia (Milnia) Haime, 1849]

Diagnostic Features
  • Apical disc not raised above the corona; smooth; hemicyclic (the posterior two oculars reaching the periproct).
  • Periproct displaced towards posterior along anterior-posterior axis. One or more suranal plates incorporated into the disc.
  • Ambulacral plating trigeminate adorally and usually throughout; granulation developed between the two columns of primary tubercles.
  • Single primary tubercle to each interambulacral plate; all tubercles perforate and crenulate. In type species primary tubercles decrease in size adapically.
  • Primary spines relatively stout and fusiform, with cortex.
Distribution

Lower Jurassic (Hettangian-Sinemurian) to Lower Cretaceous (Valanginian); Europe, Former Soviet Republic, North Africa; Middle East.

Name gender feminine
Type

 Acrosalenia spinosa L. Agassiz, 1840, by original designation.

Species Included
Classification and/or Status

CalycinaSalenioida (stem group).

Presumed paraphyletic.

Remarks

This genus, as redefined here, is presumed to represent the earliest stem group members of the SalenioidaMilnia is separated here as a monophyletic subclade distinguished by having a very slender, strongly U-shaped posterior genital plate (genital plate 5). Metacrosalenia differs in having simple ambulacral plating from the ambitus adapically. Eodiadema has a similar tuberculation, and a hemicyclic apical disc, but the disc has a smoothly rounded periproctal opening and there is no evidence for there having been suranal plates.

A. chartroni has a hemicyclic apical disc and integrated suranal plates that give the inner edge of the apical disc an angular appearance.

A. lycetti Wright, 1851 differs from true Acrosalenia in having a monocyclic rather than hemicyclic apical disc. It deserves separation at generic level.

Agassiz, L. 1840. Description des Échinodermes fossiles de la Suisse. Partie 2, Cidarides.Mémoires de la Société helvétique des Sciences naturelles, 4, 107 pp., 11 pls

Vadet, A. 1985. Oursins fossiles du Boulonnais. Memoires de la Societe academique du Boulonnais 1, 60 pp.

Acrosalenia (Milnia) Haime, 1849, p. 217

[=Thylosalenia Pomel, 1883, type species Hemicidaris patella Agassiz, 1840, by original designation]

Diagnostic Features
  • Periproct displaced towards posterior along anterior-posterior axis.
  • Apical disc not raised above the corona; smooth.
  • One large suranal plate plus smaller ones.
  • Posterior genital plate strongly U-shaped; bounded by posterior ocular plates, genital plate 5 and suranal plates.
  • Ambulacral plating trigeminate throughout; granulation developed between the two columns of primary tubercles.
  • All tubercles perforate and crenulate.
Distribution

MiddleJurassic (Callovian) to Lower Cretaceous (Valanginian); Europe.

Name gender feminine
Type

 Milnia decorata Haime, 1849 [=Acrosalenia angularis Agassiz, in Agassiz & Desor,1847], by original designation.

Species Included
  • M. angularis (Agassiz, in Agassiz & Desor, 1847); Oxfordian-Kimmeridgian, Europe.
  • M. guittoni Vadet, Nicolleau & Pineau, 1996; Callovian, France.
  • M. patella (Agassiz, 1846); Valanginian, Europe.
Classification and/or Status

CalycinaSalenioida (stem group)

Presumed monophyletic.

Remarks

Differs from Acrosalenia in having a slightly stronger posterior elongation of the apical disc opening and a more slender and much more strongly U-shaped posterior genital plate. Haime established this genus on the specimen illustrated here. As Wright (1856) documented, this was very quickly treatred as a synonym of Acrosalenia.

Haime, J. 1849. Observations sur le Milnia decorata. Annales des Sciences naturelles, (3) 12, 217-240.

Wright, T. 1857-1878.  Monograph of the British fossil Echinodermata of the Oolitic Formations: Volume 1. The Echinoidea.  Palaeontographical Society Monographs, London. i-xviii + 1-371, pls 1-80. 1-154, pls 1-10 (1857); 155-302, pls 11-22 (1858); 303-390, pls 23-36 (1859); 391-468, pls 37-43 (1861); 469-481 (1878).

_

Afbeeldingen van acrosalenia  <–

________________________________________________________________________________________________

In English PleaseACROTRETIDA    Cambrium tot recent.    Brachiopoda    ( Nota :   Isocrania bekend uit het Krijt van Zuid-Limburg.)

http://en.wikipedia.org/wiki/Acrotretida

Afbeeldingen van acrotretida

.

Acrotretida: Oval or round shaped.

Below: Example of Order Acrotretida

For more information:

http://www.ucmp.berkeley.edu/brachiopoda/lingulata.html

http://palaeo.gly.bris.ac.uk/Palaeofiles/Fossilgroups/Inarticulate/index.html

http://www.palaeos.com/Invertebrates/Lophotrochozoa/Brachiopoda/Linguliformea/Lingulida.html

_________________________________________________________________________________________

°

In het NederlandsAREAAL  ; verspreidingsgebied  (  som van verschillende   leefgebieden en niches     van een (meestal opportunistische )  soort  )

°

In English Please°Aerial  Living above the surface of the ground or water (as in aerial roots).

*  Structuren ( van planten ) die leven  boven het wateroppervlak(waterplanten –>  bloemen )   of bovengronds (luchtwortels)

LUCHTWORTELS 

Waringinboom met veel luchtwortels.Volgens de gids een Tarzanboom.

Indonesische Waringinboom met veel luchtwortels.
Volgens de gids een Tarzanboom.

obligate epiphyte  orchideen met luchtwortels

______________________________________________________________________________________________

AEROBES  Organisms that require free oxygen (O2). See Aerobic.

In het NederlandsAEROOB (microbiologie )    –>   Rotting heeft plaats, als het milieu aëroobis = als er voldoende zuurstof aanwezig is. Als dit niet het geval is, dan kan er door anaërobe bacteriën (= geen zuurstof nodig hebbende bacteriën, )stinkend H2S=zwavelwaterstof worden gevormd.

 °Aerobic  …..Requiring free oxygen (O2).

http://en.wikipedia.org/wiki/Aerobic_organism

(Microbiology )

aerobes-anaerobes

_________________________________________________________________________________________

°

In het Nederlandsaff.

De uitdrukking aff. wordt gebruikt in de wetenschappelijke naamgeving om te duiden op het mogelijk taxonomisch verband tussen een nieuwe soort en een gekende soort. Het kan met andere woorden gelezen worden als ‘gelijkend op’.

Bijvoorbeeld een trilobiet beschreven door Morzadec als ‘Heliopyge aff. helios’ geeft aan dat het om een soort gaat die sterk gelijkt op H. helios, maar desalniettemin eventueel ook nog een andere soort zou kunnen zijn

________________________________________________________________________________________

In het Nederlands*Afzettingen /sediments

– Fossielhoudende ( Afzettings)gesteenten zijn verreweg de belangrijkste Matrix-materialen voor een paleontoloog…

Sedimentaire fossielhoudende gesteenten kunnen de basis vormen van sommige morfogenetische gesteenten ( =bijvoorbeeld blauwe hardsteen ) deze kunnen ook ( meestal kleinere ) fossielen bevatten

    Oudste Sedimentair archief = oudste leven <–klik

°

In het Nederlands*Afzettings gesteenten /Sedimentary rock

http://skywalker.cochise.edu/wellerr/rocks/sdrocksL.htm

Weathering decomposes bedrock

Flowing water,wind,gravity,and glaciers then erode the rock,transport it downslope,and finally deposit
it on thesea coast or in lakes and river valleys.Finally,the loose sedi-ment is cemented to form hard sedimentary rock.
Sedimentary rocks make up only about 5 percent of the Earth’s crust.However,because they form on theEarth’s
surface,they are widely spread in a thin veneer over underlying igneous and metamorphic rocks.
As a result,sed-imentary rocks cover about 75 percent of continents.Many sedimentary rocks have high economic
value.Oiland gas form in certain sedimentary rocks.Coal,a major energy resource,is a sedimentary rock.Limestone
is an important building material,both as stone and as the primary ingredient in cement.Gypsum is the raw material
for plas-ter. Ores of copper,lead,zinc,iron,gold,and silver concen- trate in certain types of sedimentary rocks

____________________________________________________________________________________________________

°

Age of Mammals:

term found in popular books on evolutionary systematics for the Cenozoic era, beginning with the Paleocene Epoch when following the K-T (end Cretaceousmass extinctionmammals underwent a huge evolutionary radiation and thus replaced reptiles as the dominant life on Earth. Paleontologist Björn Kurtén wrote a popular intelligent layperson book with the same title. The Age of Mammals is also the name of a mural by Rudolph Zallinger for the Yale Peabody Museum (link), which follows his earlier and better known The Age of Reptiles. The Age of Mammals has in turn been replaced by the Anthropocene or Age of Man, (Holocene) when humans dominate every conceivable environment and most other life forms (apart from weedy species) are suffering a mass extinction (Yes I know humans are also mammals, so technically speaking this is still the age of mammals, but I tend to think of age of mammals as a period of flourishing biodiversity). (MAK)

Tijdperk der zoogdieren  —>  quartair  

°

Age of Reptiles: term found in popular books on evolutionary systematics for the Permian through to Cretaceous periods (but obviously originating with Victorian discoveries of “antediluvian monsters”), when reptiles(first mammal-like reptiles, then archosaurs and marine reptiles) were the dominant life on Earth. Paleontologist Edwin Colbert wrote a popular intelligent layperson book with the same title. The Age of Reptiles was followed by the Age of Mammals(MAK).

murals  ager of reptiles


The Age of Reptiles is also the title of a 110-foot (30 meter) mural painted by Rudolph Zallinger depicting the time from the Devonian to the Cretaceous and featuring dinosaurs and other prehistoric animals (His The Age of Mammals mural is similar and covers the Cenozoic). The fresco sits in the Yale Peabody Museum in New Haven, Connecticut, and was completed in 1947 after three years of work. The Age of Reptiles was at one time the largest painting in the world, and depicts a span of nearly 350 million years in Earth’s history. Painted in the Renaissance fresco secco technique, The Age of Reptiles was an important cultural influence during the 1950s-60s, images of which are often found in earlier books on paleontology, and was also the model for dinosaur toys. Despite its somewhat outdated view of dinosaurs (presenting them as slow, sluggish creatures), The Age of Reptiles is still notable for its historical and artistic merit and as the largest natural history painting in the world. It has been an inspiration to many visitors including both Robert Bakker and Peter Dodson, who credit it with influencing them to become paleontologists. Dodson was nearly moved to tears upon first seeing it as a college senior. (Wikipedia).

Editors note: In my own case, a photo of this mural in a book (I no longer remember which one) when I was still a young child (maybe 10 or so) exerted a huge influence on me, like a revelation, and for the first time gave me a visual appreciation of deep time in terms of succession and transformation of various forms of plant and animal life. To this day, this mural, along with a spindle diagram of vertebrate evolution in G.G. Well’sScience of Life, have been the two central influences that determined the way I think about deep time and the evolution of life on Earth. I think of Palaeos com as in many ways simply an extension, update (in keeping with more recent discoveries) and commentary on this magnificent work.

(MAK)

Link – Age of Reptiles at the Yale Peabody Museum

Tijdperk der reptielen  –> Mesozoicum

°

Age of the fishes 

Tijdperk der vissen  —>  devoon  

°

Aglaspids

A group of arthropods which are of uncertain affinities, but look superficially like horseshoe crabs.

Beckwithia typa
Weeks Formation
Millard County, Utah

Beckwithia

Aglaspids

Aglaspida

Aglaspid - Beckwithia

Aglaspid – Beckwithia   Late Cambrian, Utah, USA

Cambrian aglaspid arthropod. Despite a superficial resemblance, aglaspids are NOT trilobites. This 0.5″ creature is actually related to eurypterids and horseshoe crabs. They are primarily found in the Late Cambrian, but are very rare anywhere they are found.

the Aglaspids remain enigmatic arthropods. Once placed with chelicerates, most workers now consider them incertae sedis, as the early arthropod phylogeny remains a highly confounded arena. The enigmatic group of early arthropods are possibly closely related to trilobites, and possibly link the trilobites with the Chelicerata. Hoxie (2005) has proposed aglaspids as among the key candidates for Protichnites trackmakers. Aglaspid fossils are found in many Cambrian and Ordovician fossil sites throughout the world. These arthropds had eight to twelve pairs of appendages, and a wide range of sizes from an inch long to nearly a foot. It is almost certain that the aglaspids did not live on land, but perhaps came ashore to mate and lay eggs, as horseshoe crabs do today. Or they may have been escaping 
predators that by the late Cambrian consisted of some scary creatures such as anomolacaris. Or, perhaps microbial mats along the shoreline provided an abundant and easy food source. Regardless, it was a paramount event for life on earth when thethe first attempts at land colonization were made. Morphologically, aglaspids appear similar to the modern-day pill bug (or rolly polly), except, like some trilobites, often had a prominent cephalon and tail appendage or telson. Their legs, designed for strolling the seafloor, probably would not have enabled 
much speed during land locomotion.

http://en.wikipedia.org/wiki/Aglaspidida

http://www.fossilmuseum.net/fossils/aglaspida.htm

The Aglaspida (Aglaspids) are an unranked (incertae sedis) clade of early arthropods that due to their resemblance to horseshoe crabs were once believed to ancestral horseshoe crabs, and were included with the chelicerata. Most recently, aglaspids are held to be distinct group, possibly closely related trilobites, and possibly linking the trilobites with the Chelicerata. Although aglaspid fossils are distributed worldwide, they are relatively uncommon in the fossil record. They are, in fact, one of the largest non-trilobite arthropod groups in the fossil record.

Aglaspids had 8 to 12 pairs of appendages and a prominent telson. These morphological characteristics have caused considerable support for Aglaspids being the maker of Protichnites ichnofossils. Protichnites of the Upper Cambrian Mount Simon Sandstone in Wisconsin have been suggested as the first footprints on land in the fossil record, possibly marking the transition to terrestrial life that took tens of millions years more to complete.

Unknown Aglaspid Arthropod
Weeks Formation
Millard County, Utah

Hesselbo S.P. (1989) The Aglaspidid Arthropod Beckwithia from the Cambrian of Utah and Wisconsin, Journal of Paleontology, 63(5) 636-642
Hesselbo S.P. (1992) Aglaspidida (Arthropoda) from the Upper Cambrian of Wisconsin. Journal of Paleontology, 66:885-923.

http://www.indiana9fossils.com/Arthropods/Aglaspids.htm

Leptoglaspis schmidti: Ordovician : Fezouata Formation / Mecisri – Zabora Area, Morocco N. Africa

A new aglaspidid arthropod, Chlupacaris dubia gen. et sp. nov., is described from the Pusgillian (lower Ashgill, Upper Ordovician) Upper Tiouririne Formation near Erfoud, southeastern Morocco. Although disarticulated, careful documenting of the tergites allows a reconstruction of the exoskeleton to be made. Although somewhat trilobite-like in appearance, the lack of facial sutures, a well-defined axis with articulating half-rings and a pygidium clearly prove Chlupacaris gen. nov. is not a trilobite. An interesting feature is the presence of a hypostome in this non-trilobite arthropod. In contrast to other aglaspidids usually considered to be carnivorous, a filter-feeding mode of life is proposed for Chlupacaris gen. nov., based on the strongly vaulted cephalon, subvertical orientation of the hypostome and less strongly vaulted trunk. Chlupacaris gen. nov. is probably most closely related to the atypical aglaspidid Tremaglaspis unite from the Tremadoc (Lower Ordovician) of the U.K., but it can also be tentatively linked to the problematic Lower Cambrian arthropods Kodymirus vagans and Kockurus grandis from the Czech Republic. The relevance and validity of previous definitions and of possibly significant characters used for identifying aglaspidids are evaluated, and as a result, a new combination of characters diagnosing Aglaspidida is proposed. Contrary to previous reports, it is suggested that aglaspidids are probably more closely related to trilobites than they are to chelicerates. This notion may be supported by the shared possession of a mineralised cuticle, a possibly similar number of cephalic appendages, and the presence of a hypostome in some forms, although this last character may alternatively be homoplastic.

Chlupacaris dubia: Ordovicianl: Tiouririne Formation: Oued Draa  Valley, Morocco N. Africa

http://www.paleodirect.com/pgset3/crus026.htm

Leptaglaspis sp.

____________________________________________________________________________________________________
In het NederlandsKaaklozen  
Tot de klasse Agnatha behoren ca. 45 soorten, waarvan de meeste uitgestorven. Een voorbeeld is de recente Lamprei. De uitgestorven pantservissen kwamen voor in Siluur en Devoon.
De kaakloze vissen vormen een parafyletische groep binnen de Chordata. Ze worden vaak onderscheiden van de andere, ‘echte’ vissen, die dan behoren tot de Gnathostomata. Wikipedia

…….De agnatha of kaakloze vissen vormen een superklasse binnen het phylum Chordata. Recente vertegenwoordigers zijn onder meer de Prikken  (vb. de Beekprik Lampetra planeri). De vroegste fossiele vertegenwoordigers zijn gekend van het Cambrium, waarmee dit één van de eerste groepen binnen de Chordata is in het fossielenbestand.

Binnen de Benelux kunnen kaakloze vissen onder meer aangetroffen worden in het Devoon van zuid-België, waar het erg zeldzame verschijningen zijn. Zo is onder meer Pteraspis rostrata  beschreven uit het Devoon van de omgeving van Bergen (Mons).File:Pteraspis rostrata.jpg

Agnatha: name given to what was previously considered a class of jawless fish, including both Paleozoic ostracoderms and extant lampreys and hagfish. With the cladistic revolution, the term has been replaced by more phylogenetically accurate terms such as “basal vertebrate” (MAK)
°

Afbeeldingen van fossil agnatha

The Agnatha are the jawless fish, and the extant varieties are the last survivors of the world’s first vertebrate animals. Jawless fishes diverged from other fish during the Cambrian some 500 million years ago, and lack scales, paired fins, and jaws. They instead have a circular toothed outgrowth used to latch on to the side of another fish in order to feed on its blood. Agnatha were prominent among primitive fishes of the early Paleozoic. Haikouichthys and Myllokunmingia are notable agnathans from the Chengjiang biota of China.

Another putative agnathid from Chengjiang is Haikouella. The Agnatha larvae are filter feeders, a characteristic that betrays their evolutionary kinship with invertebrate chordates. Many Ordovician, Silurian, and Devonian agnathans were heavily armored with bony, spiked plates. The Ostracoderms were the first armored agnathans, ancesctors of the bony fishes and thus to tetrapods, including humans, beings) that are are known from the middle Ordovician. Agnathans never recovered from a decline during the Devonian.

Haikouella fossil from Chengjiang biota The Agnatha are the jawless fish, and the extant varieties are the last survivors of the world’s first vertebrate

 

__________________________________________________________________________________________________
ALGAE
In het Nederlands

Algen of wieren zijn een verzamelnaam van een diverse groep relatief eenvoudige organismen die plantaardig zijn en dus aan fotosynthese doen. Zowel eencellige algen in het water als meercellige zeewieren behoren tot deze groep. Deze groep heeft geen wortels, bladeren en bloemen die de later ontstane hogere planten wel hebben. Fossiele algen zijn al bekend vanaf hetPrecambrium tijdperk.

Onder andere de stam Chlorophyta (Groenwieren) behoort tot de algen.

—> Photosynthetic, almost exclusively aquatic, nonvascular plants that range in size from simple unicellular forms to giant kelps several feet long. They have extremely varied life cycles and first appeared in the Precambrian.

What are Green Algae?   Green algae belong to the group Chlorophyta, named for the green pigment (chlorophyll) these protists use to photosynthesize. This is the same green pigment used by plants. Both unicellular and multicellular forms can be found in marine and freshwater environments.

The fossil record of green algae may extend back into the Precambrian, with fossils of freshwater chlorophytes from Australia. Dasycladacean green algae first appear in the Cambrian, while other types of green algae make their first appearances in the fossil record throughout the Phanerozoic.

First known fossil occurrence: Precambrian.

Last known fossil occurrence: Quaternary. This group has living relatives.

Cool Green Algae links:

Search for images of Green Algae on Google

Receptaculites
Receptaculites
From the Ordovician in Nevada

© 2003 P.J. Noble, University of Nevada, Reno (noblepj@unr.edu)

stromatolite
stromatolite
From the Precambrian in British Columbia

© 0 Ron Stanwood (kambaba@lottocheatah.com)

___________________________________________________________________________________________________

____________________________________________________________________________________________________

In het Nederlands*AMMONIETEN         Leefden in het Paleozoïcum en vooral in het Mesozoïcum. Ze zijn kenmerkend voor de periode van Devoon t/m Krijt. Ze hadden een wereldwijde verspreiding en ze zijn van groot belang voor datering binnen het Mesozoicum. Ze lijken op platte Gastropoden.

Typisch is de sifo = een buis, die langs de buikzijde van de winding door alle kamers, waaruit een ammoniet is opgebouwd, heenloopt.

Fig.56. Anarcestes (Anarcetes) lateseptatus plebeius (BARRANDE), Devoon, Böhmen. (naar Zittel, 1915)
Ammonieten kunnen worden ingedeeld naar hun voorkomen in geologische perioden of zelfs in tijdvakken

Voorbeelden:

Goniatites. Devoon – Perm. Bij ons in het Onder-Carboon, in zwerfstenen of los als zwerfsteen.
Reticuloceras. In schalie uit het Boven-Carboon o.a. bij Epen.
Gastrioceras. Boven-Carboon.
Ceratites. Trias.
Dactylioceras. Midden- en Onder-Jura. o.a. bekend uit Holzmaden in Duitsland.
Phylloceras. Onder-Jura – Boven-Krijt.
Asteroceras Jura.
Hamites. Krijt.
Rhyncolites, een bovenkaakdeel, misschien behorend tot Nautilus. Boven-Maastrichtiën.

ammonieten en aanverwanten.docx (3.3 MB)

Een ammoniet is een fossiele schelp uit het Paleozoïcum en Mesozoïcum. De diergroep is aan het eind van het Krijt uitgestorven. Slechts het spiraalgewijs gewonden uitwendige skelet is fossiel bewaard gebleven. Deze fossielgroep is van groot belang voor datering van Mesozoïsche laagpakketten.

Ammonitida

Een ammoniet is een gekamerde schelp van een uitgestorven inktvisachtige. De orde van Ammonitida behoort tot de klasse Inktvisachtigen (Cephalopoda) en het phylum Weekdieren (Mollusca). De naam is afkomstig van de Egyptische god Ammon. Sommige ammonieten lijken immers op de opgekrulde ramshorens waarmee Ammon werd voorgesteld.

De schelp was meestal van aragoniet, wat slecht fossiliseert en soms alleen de steenkern overlaat. Waar de schaal wel bewaard is, kunnen in sommige gevallen lagen parelmoer voor een spectaculair kleurenpalet zorgen. Wel worden kleinere ammonieten vaak gevonden in gepyritiseerde vorm. Ammonieten waren zwemmende dieren die hetzij traag zwemmen door bewegingen met hun tentakels, maar snel konden wegschieten door met kracht water uit een kanaal te persen, zoals huidige inktvissen dit doen. Verticale bewegingen door de waterkolom werden gedaan door stikstofgas in oude kamers te pompen. De kamers zijn onderling door een buis (sipho) verbonden zodat het gas vanuit de lichaamsvloeistof van het dier getransporteerd kon worden. Bij ammonieten loopt deze sipho of siphonaal kanaal langs de ventrale zijde (buitenzijde). De laatste, meest recente kamer omvat vaak meer dan de helft van een volledige winding, huisvest het lijf van het dier en wordt woonkamer genoemd.

Voorbeeld van een ammoniet (Pleuroceras)

De grootte van de ammonieten varieert van minder dan een centimeter tot meer dan 2,5 meter doorsnee. Er kwamen vele soortenen variëteiten ammonieten voor. De meeste soorten waren spiraalvormig opgerold, maar er kwamen ook ontrolde vormen voor (‘Heteromorf’). Ammonieten met bewaring van de weke delen zijn tot nu toe nog niet gevonden, waardoor reconstructies in zekere mate speculatief blijven.

Bij deze ammoniet uit het Toarciaan van de Rhône-alpes, Franktrijk, zijn de complexe sutuurlijnen goed zichtbaar

De tussenschotten van de kamers zijn voor ammonieten op een typische manier grillig geplooid, waardoor bij deze fossielen vaak repetitieve boomvormige lijntjes te zien zijn. Dit noemen we “sutuurlijnen”, en ze vormen een belangrijk determinatiekenmerk. De complexiteit van de sutuurlijnen is ook een handige manier om enkele grote groepen van cephalopden van elkaar te onderscheiden (zie afbeelding). Ammonieten leefden vanaf het boven Siluur tot ze, net als de niet-avische dinosauriërs, uitstierven aan het einde van het Krijt.

Impressie van een heteromorfe ammoniet (© F Lerouge)

Ammonieten zijn in de loop van de geschiedenis snel geëvolueerd. Samen met het feit dat ze goed fossiliseren, maakt het een zeer geschikt gidsfossiel. De stratigrafie van het Mesozoicum is grotendeels gebaseerd op het voorkomen van bepaalde soortenammonieten. Vooral in de Jura en het Krijt tijdperk waren ammonieten erg talrijk.

Sutuurlijnen bij nautiloidengoniatietenceratieten en ammonieten

Binnen de Benelux zijn ammonieten gekend uit onder meer het Krijt in de omgeving van Maastricht, en het Jura van het uiterste zuiden van België en Luxemburg.

     Globe.png

Foto’s of locaties voor Ammonitida bekijken

AMMONITES   // A coiled, chambered fossil shell of a cephalopod mollusc of the extinct subclass Ammonoidea. Traditionally divided into three types, according to suture: goniatites (Devonian to Permian) have simple lobes, ceratites (Triassic) have a saw-toothed pattern, and ammonites proper (Jurassic and Cretaceous) are the most complex, have fractal sutures with rounded lobes and saddles. Ammonoids appear in the Devonian and become very important as fossils from the Carboniferous through to the Cretaceous. There abundance, wide distribution, and short stratigraphic range make them excellent index fossils. (USGS Paleontology glossary)

Graphic: selected ammonites, from Phil Eyden, Ammonites: A General Overview

 .

Ammonite Fossils

a selection of ammonites fossils 

Much of what we know or presume about ammonites comes from the study of their only known living relative, thenautilus.

Ammonites are excellent index fossils

____________________________________________________________________________________

*AMFIBIA  

In het Nederlands      Amphibia 2   

amfibieen evolutie en geologie    <–DoCX

Amphibia

De Amphibia of Amfibieën vormen een klasse binnen de gewervelden (Vertebrata). Recente vertegenwoordigers zijn onder meer de kikkers, padden en salamaders. Amfibieën behoren tot de eerste gewervelden die op het land voorkwamen, dit vanaf hetDevoon tijdperk. Ze evolueerden vanuit een groep kwastvinnige vissen.

Amfibieën hebben doorgaans een aquatische of semi-aquatische levenswijze en zijn gebonden aan water voor de reproductie.

Micromelerpeton, een amfibie uit het Perm van Duitsland.

Binnen de Benelux zijn fossielen van amfibieën gekend uit onder meer het Boven-Devoon van zuid-België, waar ze tot de absolute zeldzaamheden behoren.
________________________________________________________________________________________________

AMOEBA   A microscopic, one-celled animal consisting of a naked mass of protoplasm.

1. The oldest fossil Protozoa

Vase-shaped microfossils (VSMs) preserved by the billions in carbonate nodules from the ~742-770 Ma Chuar Group, Grand Canyon, Arizona. —>  exhibit morphological and behavioral characters strikingly similar to those found in modern testate amoebae, including both arcellid amoebae (part of the Amoebozoa clade together with slime molds) and euglyphid amoebae (part of the Rhizaria clade, together with foraminiferans and radiolarians).

Together with a fossil red, green, and xanthophyte algae preserved in other Proterozoic rocks, VSMs tell us that crown-group eukaryotes had appeared and were diversifying by early Neoproterozoic time, before the onset of worldwide glaciation, and possibly coincident with a rise in atmospheric oxygen.

The VSM species, Bonniea dacruchares, and a modern analog.

Here are some(eventually) side-by-side comparisons of VSMs (on the left) and modern testate amoebae (on the right). Images of modern testate amoebae are courtesy of Ralf Meisterfeld.

VSMs attached at their openings, similar in appearance to modern testate amoebae undergoing asexual reproduction.

<Palaeoarcella athanata,

The VSM species, Palaeoarcella athanata, and the modern analog, Arcella.

Melanocyrillium hexodiadema,

VMF  amoeba
1–9, 11, 13,Melanocyrillium hexodiadema
Melanocyrillium(a, d: M. horodyskii; b: M. fimbriatum; c & f: M. cf. hexodiadema; e: M. sp. A; g: M. sp B
(a, d: 0.041 mm; b-c, e-f: 0.041 mm; g: 0.035 mm)

I. Early Eukaryote Evolution

Fossil evidence suggests that eukaryotes had appeared by ~2700 million years ago, but that they only began diversifying in the Neoproterozoic Era, ~1000 to 542 million years ago (Ma).

Dramatic environmental changes form the backdrop to this diversification, including rising oxygen levels, extreme glaciations, supercontinent breakup and formation, reorganization of the carbon cycle, and, possibly, true polar wander. I am broadly interested in how the evolution of eukaryotes influenced and was influenced by these events.

Note : 

Also important is that VSMs represent the earliest body fossil evidence for predators. Some tests even have what appear to be ‘bite marks’—some other organism preying on them? I actually have no idea what these perfectly semi-circular holes are, but have ruled out the possibility that they are test characters or taphonomic artifacts.

If anyone has suggestions or have seem similar features elsewhere, please email me!

This work was funded by NSF.

Publications arising from this work:
Porter and Knoll (2000) Neoproterozoic testate amoebae: evidence from vase-shaped microfossils in the Chuar Group, Grand Canyon. Paleobiology 26(3): 360-385.

Porter et al. (2003). Vase-shaped microfossils from the Neoproterozoic Chuar Group, Grand Canyon: a classification guided by modern testate amoebae. Journal of Paleontology 77(3): 409-429.
Porter (2004). The fossil record of early eukaryotic diversification. Paleontological Society Papers 10: 35-50.
Porter (2006)
. The Proterozoic fossil record of heterotrophic protists. In Xiao, S., and Kaufman, A.J. (eds.), Neoproterozoic Geobiology. Geobiology Series.

2. The paleontology of the middle Neoproterozoic Chuar Group, Grand Canyon: Biotic turnover prior to Sturtian low-latitude glacation

For her master’s thesis, my former graduate student, Robin Nagy, studied the organic-walled microfossils (acritarchs) preserved in shale from Chuar Group. She uncovered an interesting pattern: diverse acritarch assemblages are present in the lower part of the Chuar Group, but disappear in the upper part, replaced by structures we interpret as Sphaerocongregus variabilis, thought to be the remains of bacterial blooms. Also at this level the first vase-shaped microfossils appear. This pattern does not appear to be controlled by changes in water depth or preservational conditions, and we interpret it to reflect biotic turnover ca. 750 Ma.Interestingly, this same pattern of turnover has been noted in global compilations of organic-walled microfossil diversity, and was thought to be associated with the beginning of low-latitude ‘snowball Earth’ glaciations.The fact that we see this drop in the >742 +/- 6 Ma Chuar Group, many millions of years before the Sturtian glaciation(s) (which occured sometime betweem 726 and 660 Ma [Hoffmand and Li, 2009, doi:10.1016/j.palaeo.2009.03.013]) suggests that the turnover had some other cause. In collaboration with Carol Dehler, and Yanan Shen, we propose that widespread eutrophication may have been the trigger. This work was funded by NSF.
Publications arising from this work:
Nagy et al. (2009). Biotic turnover driven by eutrophication before the Sturtian low-latitude glaciation. Nature Geoscience. doi:10.1038/ngeo525 Robin and I also studied microfossils from the co-eval Uinta Mountain Group, and found assembalges similar to those of the upper Chuar Group (vase-shaped microfossils, Sphaerocongregus variabilis (=Bavlinella faveolata), but no or few acritarchs).Publications arising from this work: Nagy and Porter (2005).Paleontology of the Neoproterozoic Uinta Mountain Group. In Dehler, C.M., Pederson, J.L., Sprinkel, D.A., and Kowallis, B.J. (eds.), Uinta Mountain Geology. Utah Geological Association Publication 33, p. 49-62.
Dehler, et al. 2005. Neoproterozoic Uinta Mountain Group of northeastern Utah: pre-Sturtian geographic, tectonic, and biologic evolution. In Pederson, J., and Dehler, C.M. (eds.), Interior Western United States. Geological Society of America Field Guide 6, p.1-26.
Dehler et al. (2007).The Neoproterozoic Uinta Mountain Group revisited: a synthesis of recent work on the Red Pine Shale and undivided clastic strata, northeastern Utah. Pp. 151-166 in Link, P.K., & Lewis, R. (eds.): Proterozoic Geology of Western North America and Siberia. SEPM Special Publication 86.

3. Rotting protists

Most of the early fossil record of eukaryotes consists of taxonomically problematic fossils – we know they are eukaryotes but that’s about it. It’s usually assumed these fossils are the cysts of green algae because of the assumed degradation-resistance of this group. Julie Bartley and I have decided to test this idea: are green algal cysts more resistant than structures of other protists? We plan to set up experiments to rot several different protists—red algal vegetative cells, green algal cysts and vegetative cells, protozoan cysts, fungal spores, and oomycete filaments—to compare the relative resistance of these structures.

< Hemisphaeriella ornata

Afbeeldingen van Hemisphaeriella ornata

_http://dash.harvard.edu/handle/1/3007648

________________________________________________________________________________________________

In het NederlandsAmphicoele wervel

Wervel die aan biconcaaf ofwel beide zijden concaaf (hol) is. Vissen bijvoorbeeld, hebben wervels van deze vorm.

Schematische doorsnede van een amphicoele wervel in vergelijking met andere werveltypen.

______________________________________________________________________________________

In het NederlandsAmniota

Taxonomische groep binnen de Chordata die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een vlies rond de eieren, waardoor ze geen water nodig hebben voor de voortplanting. De eerste amniota verschenen in het Carboon tijdperk en kwamen voort uit de Amfibiën.

°

Anaerobes

Organisms that can live in environments lacking free oxygen (O2). See Anaerobic.

Anaerobic

Occurring in the absence of free oxygen (O2).

Analogous

Structures with a similar function that do not have a common evolutionary history (i.e structures resulting from convergent evolution). The opposite is known as ‘homologous’.

____________________________________________________________________________________

In het NederlandsANAPSIDA 

File:Skull anapsida 1.png

Anapsid skull of Caretta caretta (Loggerhead sea turtle), a Testudine

De Anapsida zijn een uitgestorven groep reptielen die als kenmerk hebben dat de schedel geen openingen heeft achter de ogen. Het is een problematische groep, waarover veel discussie bestaat en de indeling en zelf validiteit onzeker is. Lang werd gedacht dat schildpadden, die anapside schedels hebben, van deze groep afstammen gezien ze anapside schedels hebben. Volgens de laatste onderzoeken zouden de schildpadden echter kunnen thuishoren bij de Diapsida. In deze indeling worden de schildpadden voorlopig nog bij de Anapsida geplaatst, maar dat is dus met een groot vraagteken.

De meeste Anapsida zijn uitgestorven aan het einde van het Perm tijdperk. Enkele van de oudste reptielen behoren tot deze groep zoals de genera Procolophon, Hypsognathus, Eudibamus en Arganacera.

     Globe.png

Foto’s en locaties voor Anapsida bekijken

Ancestral    :   preexisting condition or character state.

____________________________________________________________________________________________________

°

 ANGIOSPERMAE 

De Angiospermae of bedektzadigen is een groep landplanten binnen de Tracheophyta. Alle bloeiende planten behoren tot deze groep. Deze planten kunnen zich voortplanten door middel van vruchten die zaden bevatten.

     Globe.png

Foto’s of locaties voor Angiospermae bekijken

______________________________________________________________________________________

°

In het NederlandsANNELIDA  

De Annelida of ringwormen vormen een phylum binnen het koningkrijk Animalia. Recente anneliden zijn onder meer regenwormen en borstelwormen of Polychaeta. In deze laatste groep worden onder meer de serpuliden of kokerwormen ondergebracht, welke dank zij een verhard kalkskelet frequent als fossiel gevonden worden.

Fossielen van ‘zachte’ anneliden zijn gekend uit uiteenlopende Lägerstatten, waaruit blijkt dat deze groep reeds vertegenwoordigers had in het Cambrium.

     Globe.png

Foto’s of locaties voor Polychaeta bekijken

     Globe.png

Foto’s of locaties voor overige Annelida bekijken

Annelids

Annelids are a group of segmented worms that includes earthworms and leeches. Although annelid fossils are rare, the fossil record of the group extends back to the Cambrian period.

http://nl.wikipedia.org/wiki/Ringwormen

http://en.wikipedia.org/wiki/Annelid

Annelid Fossils

Because the annelids have soft bodies, fossilization is exceedingly rare. The best-preserved and oldest specimens come from Cambrian Lagerstätten such as the Burgess Shale of Canada, and the Middle Cambrian strata of the House Range in Utah. Putative Annelid ichnofossils are known from the Ediacara Hills of Australia and the White Sea Region of Russia. The Annelids are also well represented among the Pennsylvanian-age Mazon Creek fauna of Illinois.

Dickinsonia costata
Class Polychaeta (?)
Vendian (600 mya)
White Sea, Russia

Wiwaxia
Possible Annelid Ancestor
Marjum Formation, Utah

Rhaphidiophorus hystrix
Class Polycheate
Pennsylvanian
Mazon Creek, Illinois

Coprinoscolex ellongimus
Actually Phylum Echiura
“Oldest Known Leech”
Pennsylvanian
Mazon Creek, Illinois

Didontogaster cordylina
Class Polycheate
Pennsylvanian
Mazon Creek, Illinois
Astreptoscolex anasillosus
Class Polycheate
Pennsylvanian
Mazon Creek, Illinois

Pieckonia helenae
Class Polycheate
Pennsylvanian
Mazon Creek, Illinois

Esconites zelus
Class Polycheate
Pennsylvanian
Mazon Creek, Illinois
Fossundecima konecniorum
Polychaete Worm with Preserved Jaws
Phylum: Annelida; Class Polychaeta
CarboniferousMazon Creek, Illinois
Annelida; incertae sedis
Class Polychaeta (?)
Middle Cretaceous
Lebanese Lagerstatt

zie ook   ->

http://www.nhm.ac.uk/nature-online/species-of-the-day/evolution/platynereis-dumerilii/

 _________________________________________________________________________________________

 In het NederlandsANTHOZOA   = Bloemdieren worden onderverdeeld in de onderklassen:
1.  Rugosa.
2.  Octocorallia.
3.  Scleractinia.

<  Rugosa zijn te beschouwen als de voorlopers van de huidige rifbouwende koralen, de Scleractinia.
Rugose koralen kwamen voor in het Paleozoïcum.

Ze omvatten zowel solitaire als kolonievormende soorten.
Bekende vindplaatsen ervan liggen in de Eifel in het Midden-Devoon in de omgeving van Gerolstein.
Op het eiland Gotland in de Oostzee zijn langs de kust heel veel solitaire Rugosa te vinden. Kolonievormende soorten zijn daar in talrijke stromatoporenriffen te vinden.
Voorbeelden van Rugosa zijn:
Acervularia. Siluur.  Gotland.
Entelophyllum. Siluur. Gotland.
Cyathophyllum. Midden-Devoon. Eifel en Ardennen.
Hexagonaria. Midden-Devoon. Eifel en Ardennen.
Lithostrotion. Onder-Carboon. Kolenkalk. België.

De Anthozoa, met onder meer de koralen en zee-anemonen, vormen een klasse binnen het Phylum Cnidaria. Fossiele vertegenwoordigers zijn gekend van voor het Cambrium tijdperk. Vooral de koralen worden als fossiel zeer vaak aangetroffen in voormalig (sub)tropische mariene sedimenten. Koralen zijn kolonies van poliepachtige diertjes die voornamelijk in tropische zeeën voorkomen. Door ongeslachtelijke deling ontstaan uit één koraalkelkje gehele kolonies, welke hele riffen kunnen opbouwen. Ook in koudere wateren komen ze voor, maar ze bouwen daar geen riffen op.

Calceola sandalina, een herkenbaar solitair koraal uit het Devoon van België

De meeste fossiele koralen behoren tot de ordes van de Rugose, Tabulate en Scleractine koralen.Tabulate koralen zijn altijd kolonievormend, maar rugosekoralen komen vaak solitair voor. Het skelet bestaat uit calciet (kalk). Vanaf het Ordovicium tot het uitsterven aan het einde van het Perm tijdperk leefden de rugose en tabulate koralen.

De Scleractine koralen ontwikkelden zich vanaf het Midden-Trias en tot op heden zijn zij de voornaamste rifvormers. Hun skelet bestaat uit aragoniet (snel oplosbare kalk) dus vinden we meestal alleen steenkernen en afdrukken. In de fossielen zijn meestal de kamertjes waar de koraalpoliepjes hebben geleefd goed te zien.

 

Voorbeeld van een rugose koraal

Binnen de Benelux worden koralen in tal van fossielhoudende mariene afzettingen aangetroffen. Het meest prominent zijn de riffen in het Devoon en Carboon van België, welke vaak commercieel worden uitgebaat voor de productie van natuursteen.

     Globe.png

Foto’s of locaties voor Anthozoa bekijken

http://palaeo.gly.bris.ac.uk/palaeofiles/fossilgroups/anthozoa/record.html

___________________________________________________________________________________________________

 In het NederlandsANURA 

Binnen de groep van de Amfibieën (Amphibia) zijn de Anura, oftewel kikkers (en padden) de groep met de meeste soorten. Naast de kikkers omvat de groep van amfibieën ook nog de salamanders en wormsalamanders. Kikkers zijn te herkennen aan het platte lijf en de uitpuilende ogen.

De metamorfose van kikkers vanaf het larve stadium (kikkervisje) tot aan kikker is uniek in de groep van de gewervelde dieren. De oudste kikker stamt uit het onder Trias tijdperk en is zo’n 250 miljoen jaar oud.

De eerste Amfibie voorouders van de kikkers ontstond al in het boven Devoon tijdperk.

___________________________________________________________________________________

*APERTURE

A relatively large opening on the last-formed chamber of a foraminiferal shell

___________________________________________________________________________________________________

 In het NederlandsAPOMORFIE 

Een apomorfie is een eigenschap die in een bepaalde taxonomische eenheid (bijvoorbeeld OrdeFamilie of Genus) afwijkt van zijn voorouders. Het gaat dus om een nieuw geëvolueerde eigenschap die bij de directe voorouder nog niet voorkwam.

________________________________________________________________________________________

°

Apoxogenesis    …..A type of determinate plant growth that results in a continual decrease in the diameter of the primary xylem in distal parts of the plant, for example, in the Lepidodendrales. The opposite is known as ‘epidogenesis’.

Incomplete development   stages  in   regenerations  ( for example in  distal   leaves )

Plumeria rubra (Apocynaceae: Plumerioideae)

Decent-sized tree clearly showing the characteristic architecture of the species (Leuwenberg’s Model) and also the apoxogenetic leaf development.

___________________________________________________________________________________________________

Arachnids

are a group of invertebrate arthropods belonging to the subphylum Chelicerata. All arachnids are characterized by the possession of jointed appendages and eight legs. They include spiders, scorpions, ticks, mites and harvestmen, among other species.

In het NederlandsARACHNIDA   De Arachnida vormen een klasse van Arthropoda waar de volgende groepen onder vallen:

  • Spinnen
  • Mijten
  • Teken
  • Schorpioenen en Pseudoschorpioenen

Fossiele resten zijn bekend uit lägerstatten en lagen met een meer dan behoorlijke bewaring. Arachnida zijn een oude groep onder de geleedpotigen, met vertegenwoordigers die teruggaan tot het Siluur tijdperk.

Uit de Benelux zijn resten gekend uit onder meer Carboonstorten in Nederland.

     Globe.png

Foto’s of locaties voor Arachnida bekijken

____________________________________________________________________________________________________

Arborescent

A term describing “tree-like” structures/in plants & some animals .

Dendronotus arborescens* wax model of whole animal displayed on scallop shell.   Hunterian Museum & Art Gallery collections, catalogue number GLAHM 135832 

Sketch of 3 types of individuals in a colony of Bowerbankia, an arborescent type of bryozoan.  Individuals in arborescent colonies live attached to a common stolon and have chitinous body walls.  A.  Individual zooid with its lophophore extended for feeding.  B.  Retracted individual.  C.  A degrading individual that is brooding an embryo.  Redrawn from Barnes, 1980.

Arborescent shell ornamented by areoli: Homotrema rubra (Lamarck), arborescent habit, SEM graphs, Recent, Gulf of Aqaba.
A: overview of arborescent shell, B: detail of a single branch, Note the sponge spicules (ssp) glued into the tubular peristomal extension of the aperture to serve as fishing rods that support filiform pseudopodia extending into turbulent water for the capture of food.
a: aperture; ar: areoli.

__________________________________________________________________________________________________

°

In het NederlandsARCHAEABACTERIA   …De Archaebacteria of Archaea vormen een groep of koninkrijk van eencelligen. De aanwezigheid van Archaea in het fossielenbestand is voornamelijk gekend uit moleculaire analyse van gesteenten, en dateert vanuit het Precambrium tijdperk.

__________________________________________________________________________________

ARCHOSAURS 

archosaur:

_____________________________________________________________________________________________________

Arthropods

Arthropods are a group of animals united by a suite of features including a segmented body with specialised regions (tagmosis), an open circulatory system featuring with a dorsal heart, and an exoskeleton composed of articulated plates which is moulted as the animal grows (ecdysis). The five major groups which make up the phylum Arthropoda are the extinct trilobites, the hexapods (insects and a few smaller groups), the crustaceans (e.g. crabs, lobsters, shrimp, and many more, including woodlice), the myriapods (millipedes, centipedes, and relatives), and the chelicerates (arachnids and horseshoe crabs).

Afbeeldingen van fossil arthropods

Fossil Record of Arthropoda

Soft-bodied relatives of the arthropods, as well as trace fossils that were made by some arthropod-like organisms, appear in the Vendian. However, arthropods underwent rapid evolution in the Cambrian Period; Cambrian localities like the world-famous Burgess Shale in British Columbia are rich in unusual athropods, many of which are not obviously related to the traditional classes of living arthropods. Trilobites were a dominant marine group in the early Paleozoic. The earliest arachnids turn up in the Silurian, and move onto land shortly before the insects appeared in the middle Devonian Period, about 385 million years ago; over the next hundred or so million years both groups radiated into several diverse lineages.

The above image is the head and mouthparts of a fossilized larva of the water bug Schistomerus, found silicified in Miocene deposits (about 15 million years old) near Barstow, California. The actual size of the head is about one millimeter. This photograph was taken with UCMP’s own Environmental Scanning Electron Microscope.

In het NederlandsARTHROPODEN oftewel geleedpotigen is een phylum binnen de Animalia, die zich kenmerkt doordat de dieren een uitwendig chitinepantser hebben. Het lichaam is vaag onderverdeeld in segmenten en de poten hebben gewrichten. De meeste beschrevensoorten op aarde behoren tot de geleedpotigen.

De arthropoden omvatten onder meer de:

Alleen de trilobieten zijn als groep uitgestorven, de overige groepen zijn ook nu nog alom vertegenwoordigd. De oudste groepen arthropoden stammen al uit het Cambrium tijdperk.

Protocallianassa faujasi, een arthropode uit het boven-krijt van Limburg.

_______________________________________________________________________________________________

Artifact

A structure or material not normally present, not naturally occurring, for example, produced by a preparation techniques.

___________________________________________________________________________________________________

Assemblage Zone

In biostratigraphy, a biozone that is characterised by a particular group of organisms rather than a single organism.

__________________________________________________________________________________________________

In het NederlandsASTEROZOA  

De Asterozoa vormen een subphylum binnen de Echinodermata. De groep omvat onder meer de zeesterren en slangsterren. Fossiele vertegenwoordigers zijn bekend vanaf het vroege Ordovicium tijdperk.

     Globe.png

Foto’s of locaties voor Asterozoa bekijken

°

In het NederlandsATLAS  De atlas is de bovenste wervel van de wervelkolom. De bovenkant van de wervel zit met een gewricht vast aan de schedel.

Zie ook de lijst met soorten botten van gewervelden.

°

Autecology

Study of the relationship between an organism and its environment.

___________________________________________________________________________________________________

Authigenic Cementation

A type of preservation that involves soft sediment cementation by iron and carbonate compounds (e.g. FCO3 – siderite); resulting replicas of surface features including moulds and casts (e.g. Mazon Creek).

In exceptional circumstances three-dimensional preservation can occur (e.g. Crock Hey Pit, Coseley).

___________________________________________________________________________________________________

Autotroph

A form of metabolism in which the organism synthesizes its own food from inorganic compounds; photosynthetic and chemosynthetic organisms are examples of autotropy.

Afbeeldingen van Autotroph 

Photosynthesis and chemosynthesis are both processes by which organisms produce food; photosynthesis is powered by sunlight while chemosynthesis runs on chemical energy :  both are forms of autotrophy

Close up of a tubeworm “bush”, which mines for sulfide in the carbonate substrate with their roots. The sulfide is metabolized by bacteria living in the tubeworms, and the energy produced sustains both organisms. It is a classic symbiotic relationship. Lophelia II 2010 Expedition, NOAA-OER/BOEMRE.

Close up of a tubeworm “bush,” which mines for sulfide in the carbonate substrate with their roots. The sulfide is metabolized by bacteria living in the tubeworms and the chemosynthetic energy produced sustains both organisms. It is a classic symbiotic relationship. Lophelia II 2010 Expedition, NOAA-OER/BOEMRE.

See also white and black smokers  

___________________________________________________________________________________________________

  precambrium 

____________________________________________________________________________________________________

°

AVES  

In het Nederlands ……Binnen de Vertebrata omvat de klasse Aves alle vogels. Het zijn bipedale, warmbloedige, geverderde en vliegende dieren. Er zijn ook vogelsoorten, zowel recent als uitgestorven, die alleen kunnen lopen. Verder zijn vogels warmbloedig en leggen ze eieren. Vogels stammen af van een theropode groep Dinosauria, en verschijnen voor het eerst in het fossielenbestand in de loop van het Jura. Assymetrie in sommige veren wijst erop dat het vliegvermogen toen al behoorlijk was ontwikkeld, en recent onderzoek wijst uit dat ook verschillende groepen binnen de Dinosaurussen reeds geverderd waren, al lijkt het vliegvermogen zich wel exclusief bij de vogels ontwikkeld te hebben. In tegenstelling tot de niet-vogelachtige dinosauriërs hebben de vogels demassa-extinctie op de K-Pg grens overleefd.

Eén van de meest iconische vogelfossielen: Archaeopteryx lithographica uit het Jura van Beieren, Duitsland (Foto H. Raab)

Shenzhouraptor, letterlijk een vroege vogel uit het Krijt van China (reconstructie door Matt Martyniuk)

Fossiele vogelbotten zijn meestal te herkennen omdat ze hol zijn.

Binnen de Benelux kunnen we vogelfossielen aantreffen in onder meer het Neogeen van Noord-België en Zuid-Nederland.

     Globe.png

Foto’s of locaties voor Aves bekijken