MNOPQR woordenlijst
5 EVODISKU ZOEKMACHINES
http://www.bloggen.be/tsjokfoto/archief.php?ID=458587
5 sites
De studie van weekdieren (dat wil zeggen, schelpen, slakken eninktvissen).
Grootschalige evolutie.
Het ontstaan van nieuwe klassen van dieren ofplanten; bijvoorbeeld de evolutie van de vogels of van bloemdragende planten.
Soortvorming wordt soms beschouwd als macro-evolutie, maar gewoonlijk niet.
De tak van de biologie die zich met microben bezighoudt (gewoonlijk worden hiermee alle organismen bedoeld die te klein zijn om met het blote oog te zien
– bacterien, virussen, gist).
Kleinschalige evolutie.
Evolutionaire veranderingen binnen een soort;
bijvoorbeeld, de evolutie van zwarte pigmentatie bij vlindertjes in een industrieel gebied.
Soortvorming wordt meestal beschouwd als micro-evolutie, maar soms niet.
Kleine korreltjes in de cellen van planten en dieren die voor de energiehuishouding van de eel zorgen.
Doordat mitochondrien uit bacterien geevolueerd zijn, bevatten ze nog steeds hun eigen DNA.
De biologische revolutie die plaatsvond in de jaren 30 en 40 van de twintigste eeuw.
Omdat het taxonomie, paleontologie, genetica en Darwinisme combineerde, maakte het de weg vrij voor een meer geintegreerd soort biologie.
Ook bekend als de Nieuwe Synthese.
De specialisatie van een dier op het eten van slechts een soort voedselplant.
Dieren zijn monogaam wanneer ze maar met een enkele partner paren in hun hele leven.
Zo niet, dan zijn ze polygaam. Het onderscheid is natuurlijk niet zo strikt.
Er zijn monogame soorten polygamie en polygame soorten monogamie.
De mens wordt gewoonlijk beschouwd als een erg monogame diersoort, maar als dat echt zo zou zijn, zouden we geen Zevende Gebod hebben.
De studie van de vorm van dieren ofplanten; voorbeeld: morfologisch gezien zijn mannelijke en vrouwelijke vliegende herten heel verschillend,
maar genetisch zijn ze vrijwel identiek.
Een individu dat een mutatie draagt.
Het proces of het resultaat van een genetisch foutje; dit kan uiteenlopen van een verandering van een enkele letter in de DNA-code van een gen
tot het dupliceren van het complete genoom.
Mutaties kunnen nadelig, voordelig, en alles ertussenin zijn:
als ze voordelig zijn, zal natuuriijke selectie ervoor zorgen dat ze zich verspreiden.
Het proces dat werd ontdekt door Charles Darwin en Alfred Russel Wallace.
Het is het proces waarmee evolutie werkt.
De individuen die genetisch het meest geschikt zijn voor de omgeving waarin ze zich bevinden zullen overleven en zullen dus de meeste nakomelingen
krijgen. Het gevolg is dat hun genen in de volgende generatie in de populatie aanwezig zullen zijn in grotere aantallen.
Het ‘beroep’ van een soort; haar plaats in het ecologische systeem.
De zienswijze, gebaseerd op fossielen, dat evolutie schoksgewijs plaatsvindt – lange perioden van stabiliteit worden ineens onderbroken door grote
veranderingen.
Hetzelfde als soort, maar nog kruisend met een andere ondersoort.
Een dier zonder ruggengraat.
Insecten, slakken, wormen en de meeste andere ‘lagere’ dieren zijn ongewervelden;
zoogdieren, vogels, amfibieen, reptielen en vissen daarentegen zijn vertebraten.
Fisheriaanse seksuele selectie (zie boven).
Het bestuderen van vogels.
Eileg.
Dit is het eitje van een zaadplant, dat wordt bevrucht door stuifmeel.
Het bestuderen van fossielen.
Maagdelijke voortplanting; het produceren van nakomelingen zonder bevruchting.
Kleine populaties aan de rand van het verspreidingsgebied van een soort.
De term wordt ook gebruikt voor Ernst Mayrs soortvormingstheorie, waarbij zulke kleine populaties van groot belang worden geacht
Het effect dat uit een kleine pionierkolonie een grotere populatie kan ontstaan die genetisch verschilt van de populatie waar de pioniers uit
afkomstig zijn, doordat de pioniers een niet-representatief monster van de oorspronkelijke genetische variatie vertegenwoordigen.
Hampton Carsons theorie dat nieuwe soorten kunnen evolueren dankzij het pioniereffect gevolgd door een snelle populatiebloei.
Wanneer een enkel gen meer dan een effect heeft; een verandering in een ‘klokgen’ kan bijvoorbeeld meerdere biologische ritmen ver-
zetten.
Het hebben van meer dan een seksuele partner. Zie monogamie.
Dit kan gebeuren wanneer een van de geslachtscelen waaruit het individu is ontstaan ‘vergeten’ is om zijn genoom te halveren.
Alle individuen van een dier- of plantensoort die op een bepaalde plaats leven.
De wetenschap die zich bezighoudt met veranderingen van allelfrequenties in populaties.
Genetische drift, natuurlijke selectie en genenstroom vallen allemaal binnen dit vakgebied. Veel wetenschappers (met uitzondering van paleontologen)
beschouwen populatiegenetica als synoniem met evolutiebiologie.
Een meer dat is gevormd na de laatste ijstijd, waarmee het dus minder dan 10.000 jaar oud is.
De genetische husseling die plaatsvindt wanneer geslachtscellen worden gevormd.
Wanneer twee individuen (of soorten) niet met elkaar kunnen kruisen, vanwege problemen voor, tijdens en/of na de copulatie.
Pingback: IJSTIJDEN « Tsjok's blog