INTEELT en dergelijke

°

INHOUD GLOS i /J

°

Zie ook    Archief document  

INTEELT    <— (klik )

met o.a.

—> Hyenawijfjes  verhinderen  inteelt  

—> Pisluchtje  bij muizen  

—> Vleermuizen doen het met de schoonfamilie ( maar dat is niet noodzakelijk  inteelt sensu strictu ) 

 

________________________________________________________________

 

 

Trefwoorden 

(zie ook archief document hierboven )

Inteelt   //   Kruising van verwanten. De nauwste vorm van inteelt is zelfbevruchting  // kruisingen  tussen zuster en broer, moeder en zoon, dochter en vader  —>   Neven en nichten   ( de (oude) vlaamse volksmond zei = “kozijns en nichte vrijen allichte “).

° Inteelt leidt tot het homozygoot worden van ( veel  ) eigenschappen.—> Daaronder zijn er vooral een hoop ongustige(–> zeg maar schadelijke )  die  hun  doorslaggevende  invloed laten gelden  in het  filtreringsproces dat de evolutie is  …. 

° Inteelt : verwantschapsteelt die behalve de goede ook de (eventuele) slechte eigenschappen in de bloedlijnen versterkt

°http://nl.wikipedia.org/wiki/Inteelt                                                                                                                                      Inteelt is een wetenschappelijk begrip dat inhoudt het kruisen binnen een soort, ondersoort of ras van nauw aan elkaar verwante individuen. De verwantschap tussen beide ouders is hierbij groter dan de gemiddeld vastgestelde inteeltcoëfficiënt van de totale populatie.

-Bij het fokken van gedomesticeerde dieren wordt inteelt gebruikt om gewenste uiterlijke of karaktereigenschappen te behouden en te versterken. Wanneer in een dier een eigenschap als wenselijk beschouwd wordt, wordt vaak een dier dat deze eigenschap toont met een naaste verwant (vader/moeder broer/zus) gekruist om in de nakomelingen deze eigenschap terug te zien

* maar dat soort  van “behouden  van gewenste eigenschappen “binnen een groep  zeer  nauwe verwanten ,  kan ook gepaard gaan met een boel  ongewenste  effecten die eveneens kunnen worden doorgegeven ….Op deze wijze verkregen  “rassen ” zijn dikwijls behept met allerlei verhoogde risico’s op ziekten  en verminderde robuustheid   … ze zullen derhalve meer zorg en veeartsenij  goed kunnen gebruiken   ….

°

 

°

zelfbevruchting  //Autogamie

-Samensmelting van een mannelijke gameet met een vrouwelijke gameet van hetzelfde individu . 

-tot bevruchting leidende bestuiving van een bloem door stuifmeel van hetzelfde plante-exemplaar (tegengestelde van kruisbestuiving)

 

Nota =

Zelfbevruchting mag men niet verwarren met  de  sexuele  capriolen  van  hermafrodieten  ( slakken bijvoorbeeld )

Hermafrodieten  bevruchten hun partner ( en soms veranderen ze  van “gender” gedurende hun levensloop ) …niet zichzelf ….

 

‘De wijngaardslak is zoals alle slakken hermafrodiet ofwel tweeslachtig en gedurende de voortplantingstijd rond mei tot juli vindt de paring plaats. Hierbij is één dier passief, en gedraagt zich als vrouwtje, de andere is actief en brengt zaadcellen in het lichaam van de partner. Voorafgaand aan de paring schiet de ene slak een kalk-achtige liefdespijl in de andere slak, hierbij worden hormonen afgegeven waardoor de ontvanger gestimuleerd wordt te paren. Er wordt vermoed dat het afschieten van deze uit calciumcarbonaat bestaande pijl ook nog andere doelen dient, zo kan het zijn dat de ‘vaderslak’ de aanstaande moeder wat extra calcium geeft voor de ontwikkeling van de eitjes. De eigenlijke paring gebeurt door de penis met de vagina te verbinden, waarna de spermatozoïden in een spermatofoor worden afgegeven. Nadat de ene slak bevrucht is, worden de rollen vaak omgedraaid en vindt dus wederzijdse bevruchting plaats. De eitjes worden in kleine holletjes afgezet en komen na enkele weken uit. Het duurt 3 tot 4 jaar eer de jongen volwassen zijn, de maximale levensduur is ongeveer 6 jaar.’ (Wikipedia )

http://www.kennislink.nl/publicaties/slakkenseks-geeft-nieuw-inzicht-in-evolutie

 

°

Beetje incest goed voor nageslacht  ?

Meer kleinkinderen met je achter-achter-achterneef

 7 februari 2008

Inteelt is taboe, en niet voor niets: kindertjes van een broer en zus hebben vaak genetische afwijkingen. Maar met familie die wat verder uit elkaar ligt, is het prima kinderen maken, blijkt uit oude IJslandse familiegegevens. Achter-achter-achterneven en -nichten krijgen de meeste kleinkinderen van iedereen

°

Niet met broer of zus, maar anders: waarom niet?

Niet met broer of zus … maar anders ?

°

Iedereen heeft hier en daar wel een paar zeldzame, zwakke genen, en dat hoeft helemaal niet erg te zijn                          –

Omdat je ieder gen dubbel hebt, eentje van je vader en eentje van je moeder, heb je meestal ook de compenserende normale versie in huis.Maar die reserve-genen-truc werkt niet meer als je ouders broer en zus zijn: er is een grote kans dat die beide hetzelfde zwakke gen geërfd hebben, en dat jij daardoor twee zwakke genen krijgt.
Inteelt leidt vaak tot erfelijke afwijkingen, zoals een tragere groei of onvruchtbaarheid.
Vrijwel alle culturen kennen dan ook een zwaar taboe op incest: seks tussen familieleden.
Toch moet je het ook weer niet overdrijven, blijkt uit een onderzoek van onderzoekers van de universiteit van IJsland en het genetica-instituut deCODE, beide in Reykjavik.
IJsland heeft een genetisch en cultureel zeer homogene bevolking van ongeveer 313 duizend mannen en vrouwen, die vrijwel allemaal afstammen van Noren die in de vroege middeleeuwen emigreerden.
Bovendien worden de familierelaties al eeuwen prima bijgehouden op het zeer geletterde eiland.
Het bedrijf deCODE is speciaal opgericht om deze twee voordelen te gebruiken bij genetisch onderzoek naar erfelijke afwijkingen en eigenschappen.
De onderzoekers onderzochten in hun database 160.811 huwelijken over de periode 1800 tot 1965, en gingen na in hoeverre bruid en bruidegom verwant waren.
IJsland, land van watervallen, gletschers, vikingen en keurig bijgehouden bevolkingsregisters
Ijsland , watervallen , geisers , vulkanisme , sneeuw en ijs …vikings 
°
In het niet al te dichtbevolkte IJsland ben je al gauw in de verte familie van elkaar.
Vervolgens turfden ze hoeveel kinderen en kleinkinderen er uit die huwelijken voortkwamen, en hoe oud die werden.
Het resultaat verbaasde.
Weliswaar bleek inteelt een probleem: stellen die achterneef en -nicht waren (dus verwant in de derde generatie), kregen kinderen die minder lang leefden dan gemiddeld. ok waren er vruchtbaarheidsproblemen, want ze kregen ook minder kleinkinderen dan stellen die verder verwant waren, in de vierde of vijfde generatie.
Maar toch leek er ook een voordeel te zitten aan trouwen binnen de familie.
Hoe sterker de ouders verwant waren, hoe meer kinderen ze hadden. En verwanten in de de vierde of vijfde generatie (achter-achterneven en nichten, of nog een ‘achter’ erbij) mogen dan meer kleinkinderen hebben dan de bijna-incestueuze achterneef-nicht-stellen, die laatsten waren nog altijd kleinkinderrijker dan partners die heel ver of helemaal niet verwant zijn.
Vikingen maakten Europa onveilig, maar stichtten ook de eerste Europese democratie sinds jaren op IJsland
Vikingen maakten ooit europa onveilig, maar stichten tevens de eerste democratie … op ijsland 
°
Het is mogelijk  dat sociale en culturele effecten een rol spelen.
Bij huwelijken binnen een uitgebreide familie hoeft het familiebezit niet opgedeeld te worden, wat een materiële voorsprong geeft. Maar de effecten blijven vergelijkbaar over zeven periodes van vijfentwintig jaar.
In die tijd veranderde de IJslandse maatschappij van een gesloten boerenmaatschappij naar een moderne, rijke westerse maatschappij, met heel andere gewoontes in het uitzoeken van partners en het krijgen van kinderen. Mogelijk telt het dubbele-zwakke-genen-effect toch niet zo zwaar zolang het niet om broers en zussen gaat, stellen de onderzoekers, en is er ook een genetisch voordeel aan verwantschap.
Het erfelijk materiaal van verwanten zou compatibeler kunnen zijn dan dat van vreemden, bijvoorbeeld doordat hele groepen van genen op elkaar afgestemd zijn. Als die gematcht worden met wildvreemde genen, gaat die afstemming verloren.
Als er inderdaad een biologische basis is voor het incestvoordeel, voorspellen de onderzoekers, zal de opkomst van de moderne maatschappij, waarin partners gemiddeld veel minder verwant zijn dan vroeger, alleen daarom al bijdragen aan het dalende kindertal.
°
Bruno van Wayenburg Agnar Helgason et al: ‘An Association Between the Kinship and Fertility of Human Couples’, Science, 8 februari 2008

°

 

 

Zeldzame hersenafwijking door mutatie

Inteelt zorgt 16 generaties later voor gezondheidsproblemen

24 april 2014

Huwelijken binnen families of kleine bevolkingsgroepen kunnen ernstige gevolgen hebben.

Zoom

Het gen dat een zeldzame hersenaandoening veroorzaakt is geïdentificeerd. De aandoening wordt veroorzaakt door één mutatie die ongeveer 16 generaties terug is ontstaan in een enkel individu ergens in Turkije. De aandoening uit zich in verkleinde hersengebieden zoals de hersenstam en het cerebellum. Dit is terug te zien in symptomen zoals geestelijke beperkingen, beroertes en vertraagde ontwikkeling van de motoriek.

Het erven van een schadelijke mutaties is op zich niet heel zeldzaam.

Maar omdat een mens van ieder gen twee varianten heeft, een van de vader en een van de moeder, leidt dit maar zelden tot aandoeningen(heterozygoot ) .

Wanneer er echter veel binnen een familie of kleine bevolkingsgroep wordt getrouwd, kan dit wel voor problemen zorgen. Dan is er een veel grotere kans dat een persoon het gemuteerde gen van zowel de vader als de moeder erft.(homozygoot )

Dat leidt tot zeldzame aandoeningen die zonder inteelt niet hadden bestaan.

Dit is ook de manier waarop deze aandoening, die door een mutatie in het CLP1 gen wordt veroorzaakt, is ontstaan.

16 Generaties geleden heeft de verandering in het gen zich spontaan voorgedaan in één persoon.

Amerikaans onderzoek aan de universiteit Yale heeft precies dezelfde mutatie teruggevonden in kinderen met de zeldzame aandoening in negen verschillende Turkse families.

Dit is een voorbeeld dat laat zien hoe belangrijk variatie in een populatie is en wat de gevolgen zijn van inteelt. De kans op gezonde kleinkinderen is een stukje groter als je je kinderen de wijde wereld in stuurt.

 

___________________________________________________________________________________

GESLACHTSGEBONDEN    DEFECTEN

die  bij   inteelt  ook grotere kansen krijgen  om op te duiken  in het nageslachts

voorbeeld  :   HEMOFILIE  (bij inteelt zijn zowel  de  vader als  de  moeder in het bezit van  minstens een  X chromosoom dat drager is van het defect // dit  defecte  allel   is  een recessief   allel  ) 

http://www.mijnhemofilie.be/nl/hemofilie/hemofilie-en-erfelijkheid/

Hemofilie en erfelijkheid | Mijn hemofilie

In de meeste gevallen worden mensen geen hemofiliepatiënt maar worden ze met hemofilie geboren. Hemofilie is een erfelijke ziekte die van ouder op kind wordt overdragen.

Ons lichaam bestaat uit minuscule cellen. Deze cellen bevatten elk 46 chromosomen gegroepeerd in 23 paren die talrijke kenmerken bepalen zoals de kleur van de ogen, de haarkleur, enz. Een van deze paren bepaalt het geslacht: meisje of jongen. Dit zijn de X- en Y-chromosomen.

Mannen hebben een X-chromosoom en een Y-chromosoom

Mannen hebben een X-chromosoom
en een Y-chromosoom

Femme avec un chromosome X porteur

Een vrouw heeft twee X-chromosomen.
Als een van deze chromosomen het hemofilie-gen draagt, kan het andere chromosoom dit compenseren. Deze vrouw zal dus “draagster” zijn maar geen hemofiliepatiënte.

Hemofilie is een ‘geslachtsgebonden’ stoornis. Het hemofilie-gen bevindt zich dus op één van de geslachtschromosomen, het X-chromosoom.

Vrouwen hebben twee X-chromosomen

Vrouwen hebben
twee X-chromosomen

Homme avec un chromosome X qui a le gêne

Een man heeft slechts één X-chromosoom.
Als dit chromosoom drager is van het hemofilie-gen, dan zal de man aan hemofilie lijden.

Wat gebeurt er met de volgende generatie?

Vader heeft hemofilie

Un père porteur fait deux filles conductrices sur deux

Moeder is draagster

Une mère conductrice fait un garçon sur deux hémophile et une fille sur deux conductriceZowel vader als moeder kan hemofilie overdragen. Een vader met hemofilie zal dochters krijgen die draagsters zijn; de overdracht zal dus niet direct ‘zichtbaar’ zijn (de dochters zullen geen klinische effecten vertonen). Een moeder die draagster is heeft één kans op twee om een gezonde dochter te krijgen, en ook één kans op twee om een zoon zonder hemofilie te krijgen.

Het type en de ernst van de hemofilie worden beide erfelijk bepaald. Als een moeder het hemofilie A gen heeft, zal haar zoon aan hemofilie A lijden en niet aan hemofilie B. Als er in de familie milde hemofilie voorkomt, dan kan dit type van milde hemofilie worden overgedragen op toekomstige generaties.

 

 

schematische voorstelling van de erfelijke overdracht van hemofilie

 

°

Ter overweging ; 

1)Wat gebeurt er als vader (hemofiliepatient ) en moeder ( draagster)   beiden   in het bezit  zijn  van  het  hemofilie allel ? ( =    bij inteelt neemt de kans op een dergelijk schema   dus toe   ?  )

Zonen van mannen met hemofilie erven hun X chromosoom van hun moeder ..  dergelijke  zonen zijn vrij van hemofilie , tenzij hun moeder draagster is want dan hebben ze  opnieuw  één kans op twee op hemofilie .

 

°

* Merk op    :  

Naast deze overgeerfde  familiale vormen  kan hemofilie in ongeveer 30 procent van de gevallen voorkomen door een nieuwe toevallige genetische mutatie in het FVIII gen, die er dan verder voor zorgt dat hemofilie overerfbaar is binnen de familie.

 http://www.levenmethemofilie.be/nl/hemofilie/oorzaak-van-hemofilie/een-kwestie-van-erfelijkheid

http://www.ahvh.be/nl/informatie/draagsters-van-hemofilie/erfelijkheid/122-hemofilie-erfelijkheid-overdracht

https://www.uzleuven.be/hemofiliecentrum/hemofilie-a

 

°

Aap houdt foute sekspartner op afstand met zijn ‘looks’

apenkop

De apen op de afbeelding hierboven behoren tot hetzelfde geslacht. Toch zien hun gezichten er heel anders uit. Waarom? Zo voorkomen de apen dat ze ‘per abuis’ seks hebben met een aap die niet tot hun soort behoort.

 

“Evolutie leidt tot aanpassingen die dieren in staat stellen om in een bepaalde omgeving te gedijen,” vertelt onderzoeker James Higham. “En na verloop van tijd leiden die aanpassingen tot de evolutie van een nieuwe soort.” Zo ontstonden ook de verschillende soorten die passen binnen het geslacht van de echte meerkatten. Het geslacht telt maar liefst 26 soorten. Die soorten zijn niet alleen nauw aan elkaar verwant. Maar wonen ook nog eens vrij dicht bij elkaar in de buurt. Sterker nog: ze lopen elkaar vaak tegen het lijf en reizen, eten en slapen zelfs samen. “Een belangrijke vraag is: welk mechanisme zorgt ervoor dat nauw aan elkaar verwante soorten wiens leefgebieden overlappen geen seks met elkaar hebben en dus aparte soorten blijven?”

FOUTE SEKSPARTNER
Het is evolutionair gezien bijzonder onhandig als een echte meerkat paart met een echte meerkat die tot een andere soort behoort. Het kan namelijk resulteren in nageslacht dat onvruchtbaar is.

De gezichten
In de jaren tachtig suggereerde een zoöloog dat de totaal verschillende gezichten van de verschillende soorten apen voorkwamen dat ze ‘per abuis’ paarden met een aap die niet tot hun eigen soort behoorde. Hij kon dat echter niet bewijzen. Onderzoekers pakten de hypothese van de zoöloog nu weer uit de kast en keken of ze er met behulp van moderne technologieën misschien wel bewijs voor konden vinden.

Foto’s

Ze fotografeerden verschillende soorten echte meerkatten in verschillende gebieden en over een periode van achttien maanden. Vervolgens gebruikten ze speciale computerprogramma’s om de overeenkomsten en verschillen tussen de gezichten op te sporen. Ze ontdekten dat de gezichten van de verschillende soorten echt sterk verschilden. De verschillen waren het grootst tussen soorten die hetzelfde leefgebied deelden en dus de grootste kans hadden om ‘per abuis’ met de verkeerde soort te paren.

“Deze resultaten suggereren sterk dat het bijzondere uiterlijk van deze apen te wijten is aan selectie van visuele signalen die seks met andere soorten ontmoedigen,” stelt onderzoeker William Allen. “Dit is misschien wel het sterkste bewijs dat visuele signalen een rol spelen in het belangrijke evolutionaire proces dat leidt tot de vorming en totstandkoming van soorten en het is met name opwindend dat we dit ontdekt hebben in een deel van onze eigen geslachtslijn.”

°

Bronmateriaal:
To Avoid ” 
De foto’s bovenaan dit artikel zijn gemaakt door William Allen / Nature Communications.

 

°

Inteelt , SOORTVORMING  en GENETISCHE  VARIATIE 

 

—> Inteelt geeft wel variaties, maar  eigenlijk zijn het vaak negatieve mutaties, die versterkt worden doorgegeven  , waardoor de populatie waarin ze voorkomen  uiteindelijk ook uitsterft.

Het probleem met (vruchtbare ) inteelt  is namelijk dat niet alleen de goede eigenschappen worden doorgegeven maar de invloed  van  slechte eigenschappen ook gaat worden uitvergroot.
Op langere termijn is er dan geen genetische diversiteit meer en sterft de soort dus uit.
Het is daarom een must dat verschillende groepen van het zelfde geslacht aan genetische uitwisseling doen, waarbij de ene groep (populatie) dus gaat paren met de andere groep(populatie ) .

Daarom zien we ook vaak, dat bv mannetjes de groep verlaten om dan een andere groep over te nemen, op die manier is die genetische diversiteit gegarandeerd.

Maar, en dat is iets wat velen ook vergeten, als twee groepen van de zelfde soort uiterlijk verschillen gaan vertonen door evolutie  -of zelfs  ( meestal neutrale)  mutaties,(wat dus de mogelijkheid geeft duplicaties te gaan  gebruiken als nieuw genetisch  evolutie materiaal )  zoals in het geval van de meerkatten mogelijk is gebeurd  , dan spreken we over subgroepen( subspecies / rassen )  binnen  dezelfde soorten   en uiteindelijk ook  binnen  hetzelfde geslacht.

°
Maar,-en nu komt het- verschillende subgroepen kunnen en zullen trouwens ook, omdat ze genetisch niet zo verschillend zijn, met elkaar paren en dan spreken we over hybriden binnen het zelfde geslacht. ( = eigenlijk  zijn dat  soortbastaarden  want beide partners behoren tot twee verschillende soorten  binnen weliswaar hetzelfde geslacht  ) waarvan sommigen in de F1  toch vruchtbaar blijken en/of  minstens een paar genen kunnen uitwisselen  die in de oorspronkelijke twee populaties niet voorkwamen ( Heidelberger /  neanderthaler / Denisova / archaic homo sapiens  binnen het geslacht homo )

soortbastaarden  <–Doc archief

Op die manier word die genetische diversiteit nog groter ( en /of vergroot de kans  op  het verwerven van gunstige vreemde “subgroepvreemde “- genen  maar  vergroot de kans  op bepaalde genetische ziekten  of  genetische  voorbeschiktheid (1) )en is dus  een (water)kans(dus hoe klein ook niettemin groter  dan zonder hybridisatie )  op nieuwe subgroepen binnen hetzelfde taxon

Na verloop van tijd-verschillende (vele) generaties worden de verschillen tussen de eerste en de laatste subgroep zo groot, dat we uiteindelijk kunnen spreken van een geheel nieuwe soort binnen het taxon en uiteindelijk ook een   geslacht( genus )  ondanks het feit dat ze genetisch nog aan elkaar verwant zijn.(= behorend tot hetzelfde taxon )

Om iets heel lang kort te houden, hybriden spelen  een rol in het evolutie proces.
Het evolutie proces gaat te traag om die verscheidenheid te verklaren, met de invoeging van hybriden gaat het veel sneller.

(1) zelf bij rasvermengingen binnen dezelfde soort loert dat gevaar sowieso al   :

http://www.ntvg.nl/artikelen/nieuws/sikkelcelanemie-onder-blanke-mensen-met-verborgen-zwarte-voorouders

 

 

 

Heterosomen of geslachts chromosomen

°

 zie onder GENETICA     

°

BEPALING vh begrip    &  Geslachtsbepaling  SYSTEMEN http://nl.wikipedia.org/wiki/Geslachtschromosoom   Een geslachtschromosoom of heterosoom is een chromosoom dat voor de bepaling van de sekse zorgt. Hiervoor bestaan bij verschillende groepen organismen verschillende systemen.  :

________________________________________________________________________________________________ –> XY  systeem  

Genen die bepalen of u een jongetje of een meisje bent, ontstonden 180 miljoen jaar geleden

jongen

24 april 2014 Caroline Kraaijvanger

Wordt het een jongetje of een meisje? Vandaag de dag wordt het verschil tussen die twee bepaald door het Y-chromosoom. Maar dat was niet altijd zo. Nieuw onderzoek toont aan dat de geslachtsbepalende genen op het Y-chromosoom 180 miljoen jaar geleden ontstonden.

Het verschil tussen mannen en vrouwen wordt bepaald door één enkel element in ons genoom: het Y-chromosoom. Alleen mannen hebben het: zij beschikken over een Y- en X-chromosoom, terwijl vrouwen het met twee X-chromosomen moeten doen. Daarmee is het Y-chromosoom verantwoordelijk voor alle morfologische en fysiologische verschillen tussen mannen en vrouwen.

Identiek Vroeger was dat echter anders. Heel lang geleden waren het X- en Y-chromosoom identiek. Maar op een gegeven moment begon het Y-chromosoom te veranderen en te verschillen van het X-chromosoom. En tegenwoordig zijn de verschillen tussen de twee chromosomen groot. Zo telt het Y-chromosoom maar negentien genen, terwijl het X-chromosoom er meer dan duizend bezit.

Oorsprong Hoewel we een aardig beeld hebben van de geschiedenis van het Y-chromosoom, wisten we lang niet wanneer die geschiedenis precies begon. Wanneer ontstond het Y-chromosoom? Een nieuw onderzoek schept duidelijkheid. De eerste geslachtsbepalende genen ontstonden zo’n 180 miljoen jaar geleden in zoogdieren.

Het onderzoek De onderzoekers trekken die conclusie nadat ze weefsels van verschillende soorten zoogdieren bestudeerden. Ze richtten zich daarbij op placentadieren (apen, mensen, olifanten), buideldieren (kangoeroes) en eierleggende zoogdieren (mierenegel en vogelbekdier). De onderzoekers vergeleken de genetische sequentie van mannetjes en vrouwtjes om vervolgens alle sequenties die beide geslachten hadden, buiten beschouwing te laten. Wat zo overbleef waren de sequenties die bij het Y-chromosoom hoorden. Op basis van die informatie konden de onderzoekers vaststellen dat het geslachtsbepalende gen in placentadieren en buideldieren – SRY genoemd – zo’n 180 miljoen jaar geleden in een gezamenlijke voorouder ontstond. Het gen dat in eierleggende zoogdieren verantwoordelijk is voor het ontstaan van het Y-chromosoom – gen AMHY – ontstond zo’n 175 miljoen jaar geleden. Zowel SRY als AMHY – beiden betrokken bij de ontwikkeling van de testikels – ontstonden dus vrijwel tegelijkertijd, onafhankelijk van elkaar.

Het Y-chromosoom dat op genetisch niveau het verschil tussen mannen en vrouwen maakt, ontstond dus zo’n 180 miljoen jaar geleden. Maar welk mechanisme zorgde er voor die tijd voor dat een organisme als mannetje of vrouwtje ter wereld kwam? Waren er andere chromosomen die dat toen bepaalden? Het zou kunnen. Maar wellicht had het ook te maken met omgevingsfactoren, zoals de temperatuur in het leefgebied van organismen. Vandaag de dag bepaalt dat nog altijd of krokodillen als mannetje of vrouwtje ter wereld komen.

DNA

°
 zie onder Genetica 
°
DNA:    The molecule that encodes genetic information. DNA is a double-stranded molecule held together by weak bonds between base pairs of nucleotides. The four nucleotides in DNA contain the bases: adenine (A), guanine (G), cytosine (C), and thymine (T). In nature, base pairs form only between A and T and between G and C; thus the base sequence of each single strand can be deduced from that of its partner.      SOURCE: BioTech Dictionary Copyright 1995-98
°
DNA , RNA EN PROTEÏNEN
°
De cel heeft te kampen met een probleem van plaats voor de eiwitsynthese. Terwijl de proteïnen worden aangemaakt in het cytoplasma van de cel, is de informatie – het DNA – gelegen in de kern.
°
Het probleem wordt opgelost door een intermediaire molecule, ribonucleïnezuur (RNA) genoemd, meer in het bijzonder een type van RNA genoemd messenger RNA (mRNA). RNA heeft een structuur die zeer sterk vergelijkbaar is met DNA, maar met drie grote verschillen: het suiker is ribose, de base uracil (U) vervangt thymine (T), en in de meeste gevallen heeft RNA slechts één streng.
°
Het mRNA wordt gevormd in een proces de transcriptie genoemd waarbij er gebruik wordt gemaakt van slechts één streng (genoemd de “sense” streng) van het DNA als template. Het mRNA wordt dan getransporteerd naar het cytoplasma waar het afgelezen, of “vertaald” wordt in een eiwit. Het proces van translatie vereist complexe organellen in de cel. ________________________________________________________
°
DNA  STRUCTUUR Proteïnen worden gecodeerd door genen. Genen zijn op hun beurt samengesteld uit deoxyribonucleïnezuur of DNA. Deze naam verwijst zowel naar de chemische samenstelling van de molecule als naar het feit dat ze voorkomt in de kern. De kracht van de DNA molecule ligt in haar vermogen om te coderen voor alle genen die nodig zijn om de volledige diversiteit van het leven dat voorkomt op aarde, te verzekeren. De sleutel voor dit vermogen houdt verband met de fameuze dubbele helix die in 1952 werd ontwikkeld door James Watson en Francis Crick. De dubbele helix verwijst naar de vorm van DNA die kan vergeleken worden met een spiraalvormige trap of een gedraaide ladder. Als we de analogie met de ladder gebruiken, bestaan de buitenste staven uit suiker- en fosfaat moleculen, terwijl de sporten bestaan uit moleculen die “basen” worden genoemd. Een individuele unit die bestaat uit één suiker, één fosfaat en één base wordt een nucleotide genoemd. Op elke sport is een basepaar onderling verbonden door een chemische verbinding. DNA bevat enkel vier specifieke basen: adenine (A), thymine (T), guanine (G) en cytosine (C). De vier basen kunnen enkel op twee manieren met elkaar gepaard worden: A met T, enG met C. Als men de sequentie van de basen kent aan één zijde (streng) van de molecule kunnen de wetenschappers de sequentie aan de andere zijde bepalen. Zoals eerst werd waargenomen eens de DNA structuur was bepaald, heeft DNA het inherente vermogen om gekopieerd te worden. Omdat adenine steeds paart met thymine, en guanine met cytosine, kan elke streng dienen als een template om identieke kopieën van de molecule te maken. Wat toen nog niet duidelijk was, was hoe een molecule met beperkte diversiteit – slechts vier basen – informatie kan bevatten die vereist is om zeer diverse moleculen zoals proteïnen aan te maken. Illustration of the double helical structure of the DNA molecule. The structure of DNA is illustrated by a right handed double helix, with about 10 nucleotide pairs per helical turn. Each spiral strand, composed of a sugar phosphate backbone and attached bases, is connected to a complementary strand by hydrogen bonding (non- covalent) between paired bases, adenine (A) with thymine (T) and guanine (G) with cytosine (C).  Adenine and thymine are connected by two hydrogen bonds (non-covalent) while guanine and cytosine are connected by three. This structure was first described by James Watson and Francis Crick in 1953. DNA Molecule Biochemistry:

The double helix of the DNA is shown along with details of how the bases, sugars and phosphates connect to form the structure of the molecule. DNA is a double-stranded molecule twisted into a helix (think of a spiral staircase). Each spiraling strand, comprised of a sugar-phosphate backbone and attached bases, is connected to a complementary strand by non-covalent hydrogen bonding between paired bases. The bases are adenine (A), thymine (T), cytosine (C) and guanine (G).  A and T are connected by two hydrogen bonds. G and C are connected by three hydrogen bonds.  DNA_orbit_animated

The four nucleotide bases in DNA. http://www.magrinscience.com/11-2-nucleic-acids-store-information-in-their-sequences-of-chemical-units/

  • The similarity of DNA, blood proteins, and other organic molecules among organisms must be related to organisms that share a common ancestor.
  • The similarity of DNA among organisms is considered by many as the strongest line of evidence in favor of evolution.

Verdraaid DNA

09 03  2009 Tomaso
De moleculaire structuur van DNA wordt veel gebruikt in (populair) wetenschappelijke illustraties op boeken, logo’s en posters om wetenschap te promoten. Op de 1 of andere manier heeft is er iets aan de structuur die esthetische lekker overkomt.In een ingezonden brief, vorige week in de Universiteits Krant (UK) van de Rijks Universiteit Groningen (RUG) schrijft Maarten Linskens, Univeritair Hoofd Docent Biologie aan de RUG (aanleiding was een poster die de Universiteit Groningen voor haar Lustrumactiviteiten gebruikt) over het fenomeen dat er op veel illustraties de verkeerde, namelijk gespiegelde, structuur staat.
De echte natuurlijke structuur is de ‘rechtshandige’ variantterwijl in illustraties soms de gespiegelde ‘linkshandige’ variant wordt gebruikt.Ik heb regelmatig moeten vaststellen dat kunst het in sommige gevallen met de wetenschap niet erg nauw neemt. De linkshandige variant is een niet-bestaande ( theoretisch voor mogelijk gehouden ) fictieve structuur, die helaas door veel ontwerpers meteen wordt gebruikt, waarschijnlijk om grafische redenen. Dit gebeurt in ongeveer 25 procent van de gevallen, soms op zeer prominente plaatsen, zoals de omslag van het genoom-issue van het tijdschrift Science (23-10-1998)
Cover image expansion
right-handed double helix
This was the original 1953 photo of Francis Crick (pointing) and James Watson, as they contemplated a model of the 3D structure of DNA they figured out. All life forms on earth have DNA, which in normal conditions winds up in a right-handed double helix (called this way in analogy with a right-handed screw).
left-handed double helix
The DNA’s backbone is made of sugary molecules. Earth life forms use right-handed sugars; in principle, life forms could exist that use left handed sugars. DNA based on these molecules would wind around as a left-handed screw. If alien versions of Crick and Watson exist somewhere in the universe, they may have been wondering why the DNA they discovered was all left handed.
Het zit dus wel snor. Maar blijf opletten en hoed u voor namaak!
————————————————————————————————

ENHANCERS

°

°

http://nl.wikipedia.org/wiki/Enhancer                                                                                               http://en.wikipedia.org/wiki/Enhancer_(genetics)

 

De rol van enhancers in de evolutie van dieren

 27 november 2013 2

dna

Deze maand bracht het wetenschappelijke tijdschrift Philosophical Transactions of the Royal Society B een speciaal nummer uit over de rol van bijzondere stukjes DNA, enhancers, in de evolutie van dieren. Tijd om deze enhancers eens aan het brede publiek voor te stellen.

Het menselijk genoom bevat slechts 2 procent DNA dat codeert voor eiwitten. Deze coderende regio’s (exonen) liggen in een zee van niet-coderende sequenties die meestal ‘junk DNA’ genoemd worden. In dit deel van het genoom vinden we toch functionele regio’s terug, die de expressie van genen reguleren. Een bepaalde klasse van deze regio’s zijn zogenaamde enhancers, korte stukjes DNA die gebonden kunnen zijn aan eiwitten om de expressie van bepaalde genen te verhogen (vandaar de naam enhancer).

Ontstaan van enhancers
Enhancers kunnen op verschillende manieren ontstaan in het genoom:

(1) nieuwe mutaties,

(2) insertie van transposons, of

(3) tijdens chromosomale herindelingen.

De laatste twee manieren worden mooi geïllustreerd door recent onderzoek. Transposons zijn stukjes DNA die door het genoom kunnen springen en zichzelf op bepaalde plaatsen vestigen.

Een bepaald transposon sprong naar de zij-regio van een gen dat codeert voor het amylase-enzym. Dit zorgde ervoor dat primaten de mogelijkheid ontwikkelden om de zoete smaak van suikers te proeven tijdens de afbraak van zetmeel. Het transposon dat zich vestigde nabij het gen werkte dus als enhancer voor het amylase-gen.

Een grootschalige chromosomale herindeling bij Teleostei (een bepaalde groep vissen) zorgde ervoor dat enkele genen die hun functie verloren door andere genen ‘gebruikt’ werden als enhancers.

Rol in evolutie
In de evolutie kunnen enhancers een belangrijke rol spelen. Enkele recente studies tonen aan dat enhancers morfologische diversificatie van dieren kunnen sturen.

Sommige driestekelige stekelbaarzen verloren een specifieke enhancer van het Pitx1-gen dat zorgt voor de aanmaak van stekels in de heupregio. Door het verlies van deze enhancer ontwikkelden deze vissen geen stekels meer.

Mogelijk leidde het verlies vadn bepaalde enhancers in andere taxa tot grotere morfologische verschillen. Een belangrijke stap in de evolutie van vertebraten, e overgang van vin naar poot, werd waarschijnlijk bepaald door een (of meerdere) enhancers. Zo zorgt een over-expressie van het Hoxd13-gen bij zebravissen voor een extra aanmaak van weefsel in de vinnen, waardoor deze anatomisch en moleculair op voorpoten lijken.

Door de activiteit van enhancers tussen mensen en chimpansees te vergelijken, kunnen we inzicht krijgen in de evolutionaire geschiedenis van de mens. Een voorbeeld is de enhancer HACNS1, die een versnelde evolutie vertoont in de mens in vergelijking met de chimpansee en de makaak. Het gen dat verbonden is met deze enhancer bepaalt de ontwikkeling van de hand. In een ander voorbeeld ontdekten onderzoekers dat enhancer 2xHAR142 ook een snellere evolutie vertoonde. Deze enhancer reguleert de expressie van het gen NPAS3 dat een belangrijke rol speelt in de ontwikkeling van de hersenen. Zulke studies kunnen belangrijke inzichten bieden in het ontstaan van onze soort.

Jente Ottenburghs

dna

Bronmateriaal:
Rubinstein, M., de Souza, F.S.J. Evolution of transcriptional enhancers and animal diversity (2013) Philosophical Transactions of the Royal Society B: Biological Sciences, 368 (1632).
De afbeelding bovenaan dit artikel is gemaakt door Mushii (via Wikimedia Commons).

 

MICROBIEELE ZWARTE MATERIE

°

 zie onder GENETICA     

°

LUCA  ;  °LUCA voorlopig nog denkbaar  <—doc archief  

Deel microbiële zwarte materie in kaart gebracht

Wetenschappers hebben het DNA van 201 niet eerder bestudeerde eencelligen in kaart gebracht. Deze resultaten werpen een nieuw licht op de stamboom van het leven.

Een beschrijving van deze micro-organismen verschijnt zondag in Nature.

In totaal leverden de DNA-analyse van de cellen afkomstig van verschillende plekken op aarde 201 nieuwe soorten op. Alle 201 geanalyseerde cellen maakten deel uit van niet eerder beschreven takken van de stamboom van het leven.

Die stamboom beschrijft de relaties tussen alle soorten organismen die in de loop der evolutie ontstonden.

Enzym

De onderzoekers analyseerden bacteriën en archaea,  Opmerkelijk was dat de bacteriën over eigenschappen beschikten die tot nu toe alleen aan archaea werden toegedicht en vice versa.

Zo bleken de archaea een enzym te hebben om inkepingen in de eigen celwand te kunnen maken zodat celdeling makkelijker wordt. Mogelijk hebben ze  deze eigenschappen verkregen door uitwisseling van genetisch materiaal.

Zwarte materie

Naar schatting leven er miljoenen soorten micro-organismen op aarde, waarvan de overgrote meerderheid nog nooit bestudeerd is, vandaar dat ze ook wel de microbiële zwarte materie genoemd worden. De meeste micro-organismen laten zich niet gemakkelijk kweken in een lab en bestuderen in het wild is onmogelijk.

Sinds een paar jaar gebruiken wetenschappers DNA-technieken om toch meer te weten te komen over al deze micro-organismen. Een veelgebruikte methode is het lukraak in kaart brengen van DNA uit bijvoorbeeld een klein beetje slootwater en daaruit herleiden wat voor soorten organismen er in dat water rondzwommen. Nadeel van die methode is dat je het genetisch materiaal nooit tot op de individuele soort kunt herleiden.

Lasers

Het Amerikaanse onderzoeksteam gebruikte een methode waarbij het bestuderen van één aparte soort wel kan: met behulp van lasers selecteerden ze steeds één cel vanuit een bepaalde populatie en haalden er vervolgens het DNA uit. Op deze manier verzamelden ze 9000 cellen van bacteriën en archaea uit onder meer de Stille Oceaan, een mijn in South Dakota en van de noordoostkust van Hawaii.

De 201 soorten vormen puzzelstukjes om de genetische stamboom des levens verder in te vullen. Het invullen daarvan staat nog aan het prille begin, benadrukt onderzoeksleider Tanja Woyke.

“Om de helft van de nu bekende diversiteit in kaart te brengen moeten we nog van 20.000 soorten het DNA in kaart brengen. En dan heb ik het nog niet eens over de diversiteit waarvan we nog geen weet hebben”, stelt Woyke.

Door: NU.nl/Jop de Vrieze

COMMENTS 

° 1
Uiteindelijk toont dit artikeltje aan dat huidige wetenschappers zich niet meer druk bezig houden met het ” theoretische en materieel bewijzen van de evolutie”?
( gevonden en opduikende fossiele bewijsstukken voor de evolutie en genetische sporen * ervan blijven overigens wel erg belangrijke vakgebieden )
Dat is een gepasseerd station … alleen creationisten zitten daar nog op gefocust en vastgeroest
Waar wetenschappers nu mee bezig zijn is uitvogelen *hoe* evolutie precies werkt, en ” hoe het leven op Aarde”is geëvolueerd. en dat is een enorme puzzel

*Moderne(ge- update ) Evolutie-theorie is eigenlijk een onderdeel van de genetica (= o.m. fylogenetica , de zoektocht naar genetische fossielen in genomen en vergelijkingeen van genomen ….. etc …etc …. )

°2
In deze studie: werden nieuwe en diepe vertakkingen (phyla en superphyla) in de lijnen van de Archaea en Bacteria en onverwachte overeenkomsten tussen groepen, die aan lateral gene transfer worden toegeschreven. , gevonden
Maar geen nieuwe soorten dus die een nieuw domein (naast Archaea, Bacteria en Eukaryota) van het leven zouden moeten vertegenwoordigen  …

( —> Misschien 201 nieuwe soorten  maar wel ( tot nu toe )  behorend tot de klassieke  “oude “rijken   ?

( *)Volgens  Craig Venter  behoren zeer veel  extante   “nieuw-ontdekte  “( en te ontdekken )  micro -organismen mogelijk  tot autonome en verschillende  takken van de ongekende  levende oermaterie ( waarvan we niet eens weten  of ze al dan niet onafhankelijk  ” de novo” /abiogenetisch  zijn onstaan

 

°°°—> Comments op deze  video  waarvan vooral de titel ( creationisten ? ) misleidend is ….

.Craig Venter ontkent de  ” one tree of live  “helemaal  niet ( en al helemaal niet  wanneer men die beschouwd als de stamboom van alle  “hogere organismen” )…. maar  hij vecht wél de(verouderde ) visie aan  die  haar   wortels heeft   in een enkele  (theoretische )LUCA  oorsprong ……De ( onzichtbare en microbieele ) wortels zijn volgens hem misschien  = netwerken = a bush of life  … die niet noodzakelijk  een  enkele gemeenschappelijke  afstamming kennen  ……

In elk geval bestaan er  verschillende  genetische codes  ( of variaties op de  genetische codes )  en zijn er in alle geval in de oceanen ( door Venter  en co   )   organismen ontdekt  die de  sequenties van hun genomen  baseren  op een ander  biochemisch ” alfabet”( zie ook —> synthetische biologie en  de   verwarring scheppende discussies  met IDC-ers  en ” fine Tuners ”  rond de “optimale ” of beste code,( hier op onzer planeet )  die noodzakelijk  moet geschapen zijn door een Intelligent Designer)     dan het gebruikelijke  ….

Of de  verschillende   microbieele  “de novo”  stamlijnen  die het  wortel-netwerk vormen , in staat zijn( of waren )tot  Laterale gen transfert  bespreekt Venter  NIET   in dit korte video  fragment 

http://sandwalk.blogspot.be/2013/02/craig-ventor-discusses-tree-of-life.html

° 3
We zijn nog lang niet toe aan het “vinden  door eliminatie  van een of ander(theoretisch) LUCA -genoom ; het was /is überhaupt nog een groot raadsel….en deze studie maakt het “vinden van de luca essenties( als die al bestaan ) ” weer verder weg dan ooit

De eukaryoten, zoals we die nu kennen, worden wel verondersteld een symbiose te zijn tussen
1) een “oer-eukaryoot”, mogelijk een uitsluitend op RNA gebaseerde levensvorm, een
2) bacterie
3) en archeon.
Een consequentie daarvan is dat we ook zouden moeten veronderstellen dat het leven (replicerende cellen onderhevig aan mutatie en natuurlijke selectie) meer dan één keer zouden zijn ontstaan (op aarde of daarbuiten).

° 4

 

 

°(Roots of ) the tree of life

http://sandwalk.blogspot.be/2013/07/what-should-we-teach-about-tree-of-life.html
http://sandwalk.blogspot.ca/2007/03/web-of-life.html

 

Theme
The Three Domain Hypothesis
http://sandwalk.blogspot.be/2007/05/theme-three-domain-hypothesis.html

_http://sandwalk.blogspot.be/2013/07/the-largest-prokaryotic-genomes.html

– Contradictory Phylogenies for Cyanobacteria
http://sandwalk.blogspot.be/2013/07/contradictory-phylogenies-for.html

HOX GENEN

GENETICA  

HOX GENEN LINKS  <–archief document

De Hox-genen zijn een groep regulatorgenen , die betrokken zijn bij de allereerste ontwikkeling van een individu, in het stadium van enkele cellen. Op verschillende plekken langs de lichaamsas komen verschillende combinaties van Hox-genen tot expressie, die de ontwikkeling van die plek tot een bepaald lichaamsdeel – bijvoorbeeld een kop, een achterlijf, een borstsegment – starten.

Bijzondere transcriptiefactoren

De eiwitten die door de Hox-genen geproduceerd worden, zijn bijzondere transcriptiefactoren. Ze zijn onder meer bijzonder omdat ze, in tegenstelling tot andere transcriptiefactoren, niet specifiek zijn voor een bepaald gen. Producten van Hox-genen beinvloeden de genexpressie van hele groepen regulatorgenen, die weer zorgen voor de specialisatie van (groepen) cellen tot een bepaald celtype en weefsel.

We vinden (nagenoeg) exact dezelfde Hox-genen in alle dieren terug; een aanwijzing dat het zeer essentiele genen zijn, die bovendien vroeg in de evolutie zijn ontstaan. Planten hebben een andere groep regulatorgenen die een vergelijkbare functie vervullen.

°

http://evolution.berkeley.edu/evosite/evo101/IIIC6cComplexity2.shtml

http://www.nature.com/scitable/topicpage/hox-genes-in-development-the-hox-code-4140

°

2004

HOX  GENEN    DINO  & VOGEL  VINGERS 

Een wetenschappelijk artikel waarin wordt beweerd dat vogels in tegenstelling tot wat ornithologen en embryologen beweren de vingers I,II en III hebben (Birds Have Dinosaur Wings: The Molecular Evidence, is het tegencommentaar ook al gepubliceerd. En ook in het wetenschappelijk tijdschrift: JOURNAL OF EXPERIMENTAL ZOOLOGY. De schrijvers zijn Frietson Galis, Martin Kundrát en Johan A.J. Metz.

De theorie van Vargas en Fallon in het kort
Introductie
Hox genen en vingeridentiteit
Twee scenario’s
De reactie van Frietson Galis et al.
Analyse van gemuteerde kippen en muizen
Phalanx nummer, vingeridentiteit en Hox genen
Analyse van andere gemuteerde ledematen van kippen
Prepollex in vleugels van vogels?
Discussie
Oplossing voor dit probleem?
Frame shift hypothese
Theropoden met vingers II,III en IV?
Aannemelijkheid van evolutionaire overgangen

Introductie

Vargas en Fallon beweren dat de gecombineerde expressie van Hoxd12 en Hoxd13 genen een betrouwbare marker zijn voor zowel de condensatie waaruit de vinger nummer I zich ontwikkelt bij amnioten (vinger I ontstaat uit condensatie I) als wel de condensatie waaruit een vinger met vingeridentiteit I zich ontwikkelt (dwz met dezelfde identiteit als een volgroeide vinger I) ongeacht de condensatie waaruit deze zich ontwikkelt.
Het tweede deel van het voorstel van Vargas en Fallon is moeilijk te testen door de grote verscheidenheid in identiteiten van vingers I onder amnioten wat tot uitdrukking komt in een grote verscheidenheid in vorm, aantal vingerkootjes en afmeting. Frietson Galis et al. gaan ervan uit dat de vingeridentiteit kan worden vastgesteld aan de hand van het aantal vingerkootjes, de grootte, vorm en structuur van de volgroeide vinger.

Hox genen en vingeridentiteit

Tijdens de ontwikkeling van ledematen spelen Hox genen een belangrijke rol in het anterio-posterior (A-P (van voor naar achter)) patroon van de ledematen, waaronder de vingers. Er is de laatste jeren veel vooruitgang geboekt in het herkennen van vingeridentiteiten maar de precieze rol van het Hox gen daarin is nog steeds onduidelijk. Het is moeilijk om de rol van Hox genen in de A-P patroonvorming te ontsluieren omdat signalering van deze genen onderdeel is van een gecompliceerde en dynamisch veranderende “feedback-loop” waarbij vele andere genen betrokken zijn. Alleen als de Hox genen al eerste tot uitdrukking komen en op een duidelijke gedifferentieerde manier correlerend met de vingeridentiteit, kan worden aangenomen dat zij het lokale netwerk sturen dat leidt tot de vorm van de vinger.

Vargas en Fallon wijzen op interessante overeenkomsten van de Hoxd12 en Hoxd13 expressiepatronen in de zich ontwikkelende vingers/tenen van muizen en kippen. Hoxd13 is in alle condensaties van de groeiende vingers aanwezig terwijl Hoxd12 niet aanwezig is in de voorste condensatie van de overgebleven vingers. Dit is de tweede condensatie in een kippenvleugel, de eerste is maar zeer kortstondig aanwezig en verdwijnt. Bij de handen en voeten van muizen en de voet van kippen is het de eerste condensatie. Geel is Hoxd12 en hoxd13 en Rood is alleen Hoxd13.

Twee scenario’s

Vargas en Fallon stellen in hun eerste scenario voor dat bij vogels en zoogdieren de afwezigheid van het Hoxd12 gen, gecombineerd met de aanwezigheid van het Hoxd13 gen niet alleen een marker voorstelt van de verst naar voren gelegen condensatie van de overgebleven vingers/tenen maar specifiek van de condensatie van vinger I. D.w.z. Het lokale Hox expressiepatroon wijst op condensatie van vinger I bij amnioten, ongeacht de verschillen in identiteit van de volgroeide vinger I tussen taxa en tussen voor- en achterbenen. Logische gevolgtrekking hiervan is (volgens Vargas en Fallon) dat de tweede condensatie van de groeiende vogel de condensatie van vinger I moet zijn en de eerste condensatie de prepollex. In dit scenario zouden vogels de vingers I,II en III hebben en niet zoals aangenomen door ornithologen en embryologen de vingers II,III en IV. Dit zou een langslepend conflict oplossen hoe vogels met vingers II,III en IV zouden hebben kunnen evolueren uit theropode dinosaurussen met vingers I,II en III. Dit probleem komt door het verschil tussen een homologe interpretatie van vingers bij vogels dat is gebaseerd op een vroege amniote ontwikkeling, en een dat is gebaseerd op de volgroeide homologie van vingers van vogels en theropode dinosaurussen, waarbij de vingers I,II en III schijnen te zijn overgebleven terwijl vinger IV en V zijn gereduceerd.
In een alternatieve scenario stellen Vargas en Fallon dat de data van gemuteerde dieren ook de Frameshift hypothese ondersteunt van Wagner en Gauthier (’99). Deze hypothese stelt dat de vingers van vogelvleugels een homeotische verandering ondergaan van identiteit zodat een volgroeide vinger I zich ontwikkelt uit de condensatie waaruit vroeger vinger II groeide, en vinger II uit condensatie III enz. Deze hypothese was specifiek ontwikkeld om het hierboven beschreven probleem van de vingeridentiteit bij vogels en theropode dinosaurussen op te lossen. Vargas en Fallon hypothetiseren nu dat bij amnioten de afwezigheid van Hoxd12 gecombineerd met de aanwezigheid van Hoxd13 een indicatie is voor de condensatie waaruit een vinger/teen zich ontwikkeld met de identiteit van vinger I, en niet van vingers/tenen II,III,IV en V, ongeacht de positie van de vingercondensatie. Zij hebben hun hypothese getest op veelvingerige gemuteerde kippen, Silkie an Talpid.

Analyse van gemuteerde kippen en muizen

Ondersteunt de data van polydactyle kippen de hypothese?

De meest voorkomende variant in Silkie kippen (mutanten) heeft een extra teen met drie kootjes nog voor teen nummer I. De extra teen is morfologisch bijna gelijk aan teen II,III en IV van een normale voet. De meeste wetenschappers interpreteren de Silkie polydactyl als een gedeeltelijk spiegelbeeld van de voet met teen II vóór teen I (teen: 2-1-2-3-4). Zij baseren dit op de mate van diversiteit van tenen onder homozygous (met stabiele erfelijke eigenschappen) silkie kippen en hybride (kruising) rassen met normale tenen. Zo komen Hoxd12 en Hoxd13 patronen inderdaad gespiegeld voor in de condensatie van het duplicaat van teen II.
Als de polydactyl variant van Silkie kippen inderdaad als een gedeeltelijk gespiegeld duplicaat moet worden geïnterpreteerd, ondersteunen de Hoxd12 en Hoxd13 patronen in de zich ontwikkelende extra teen de hypothese van Vargas en Fallon niet omdat het waarschijnlijk upstream de Hox expressie wordt geïnduceerd voor dag 8 van het embryo, waardoor de mogelijkheid bestaat dat ook de vingeridentiteit door dezelfde upstream stimulanten wordt beïnvloed en dus ten minste gedeeltelijk onafhankelijk is van de Hox expressie. Dus is het belangrijk om eerst te onderzoeken of de Silkie polydactyl als spiegelbeeld moet worden gezien en wat tot deze duplicatie aanzet voordat Silkie kippen ten gunste van de hypothese van Vargas en Fallon kan worden gebruikt.

In Talpid mutante kippen hebben de ledematen veel vingers/tenen die de morfologie van in het wild voorkomende kippen hebben verloren en zijn samengegroeid. De A-P polariteit is gestoord en verzwakt, dat algemeen wordt aangenomen verband houdt met het verlies van de wild-type identiteit. In de voet hebben de tenen voornamelijk drie teenkootjes, hoewel sommige kootjes (en sommige tenen) tijdens de ontwikkeling verdwijnen door apoptosis (voorgeprogrammeerd afsterven van een cel na bereiken van een bepaalde ouderdom). Vargas en Fallon nemen aan dat de eerste teen naar achteren is geplaatst in voeten van Talpid mutanten, omdat in alle tenen het aantal teenkootjes hetzelfde is (drie) net zoals de laatste tenen van wildtype (normale, in het de natuur voorkomende) tenen. Hoxd12 en Hoxd13 zijn aantoonbaar in alle tenen vanaf dag 7 en dit is in overeenstemming met de hypothese van Vargas en Fallon, als het ten minste waar is dat de eerste teen de identiteit van de andere, meer naar achteren gelegen tenen heeft aangenomen. Frietson Galis et al. vinden dat alleen het aantal teenkootjes niet genoeg is om tot deze conclusie te komen gezien het feit dat alle tenen hun wildtype morfologie hebben verloren, waaronder de eerste teen. De aanname van de verplaatsing van identiteit van de eerste teen naar achteren, wordt niet ondersteund door de meerderheid van anatomische karakteristieken die de identiteit van een teen bepalen.


Van links naar rechts; Talpid vleugel, wildtype vleugel, Talpid voet en wildtype voet.

Phalanx nummer, vingeridentiteit en Hox genen

Voor wat betreft de relatie tussen phalanx nummer en de identiteit van een vinger is het belangrijk op te merken dat in kippenvleugels, het aantal vingerkootjes is verminderd ten opzichte van Archaeopteryx. Toch is de evolutionaire vermindering die in de middelste vinger plaats vond van vogels van drie naar twee kootjes nooit reden geweest te concluderen dat de identiteit van de vinger is veranderd naar de meest vooraan gelegen vinger, door de verschillen in andere anatomische karakters. Daar komt nog bij dat ook de Hox12 en Hox13 expressies dit niet ondersteunen, omdat in de vleugel van de kip Hox12 en Hox13 alle twee voorkomen in de condensatie van de tweede en derde overgebleven vinger. Dus houd de combinatie van Hoxd12 en Hoxd13 in kippenvleugels verband met de ontwikkeling van vingers met een, twee en drie vingerkootjes. Daarom is er geen nauwe correlatie tussen het nummer van de vinger en Hoxd12 en Hoxd13 genenexpressies in de ledematen van kippen.

Analyse van andere gemuteerde ledematen van kippen

Analyses van andere kippen- en muizenmutanten levert het bewijs dat identiteit van vinger/teen I (waaronder een phalanx nummer van twee) ogenschijnlijk tot ontwikkeling kan komen met Hox12d en, daarbij nog, dat de identiteiten van vingers II,III en IV (waaronder een phalanx nummer van drie) zich kan ontwikkelen zonder Hoxd12. Daarom is er onder gemuteerde ledematen geen nauwe correlatie tussen Hoxd12 en Hoxd13 genenexpressies en de identiteit van ledematen (waaronder het aantal kootjes). Zo is er nagenoeg geen enkele verandering in identiteit van vingers bij gemuteerden waarin Hoxd12 geheel afwezig is.

Handen in dorsaal aanzicht van wildtype muis en drie mutanten. Het verlies van Hoxd11 en Hoxd12 bij de gemuteerden is nauwelijks van invloed op het phenotypus (alle uiterlijke eigenschappen) van de vingers, een functionele overvloedigheid suggererend in de achterste Hox genen. Het phenotypus van de ledemaat met Hoxd13-/- is wat meer vervormd. De resultaten verminderen de betrouwbaarheid van Hoxd12 en Hoxd13 patronen als enige indicatoren van de identiteit van vingers onder mutanten.
Analyse van deze en andere gemuteerde ledematen laten zien dat Hoxd12 en Hoxd13 een belangrijke rol spelen in het stramien van de A-P identiteit van vingers/tenen. Maar zij ondersteunen niet de conclusie dat de aanwezigheid van Hoxd13, samen met de afwezigheid van Hoxd12 bij vingers/tenen van gemuteerde muizen en kippen moleculair bewijs leveren voor de ontwikkeling van een vinger met identiteit I die een meer naar achteren gelegen vingeridentiteit uitsluit.

vijf initiële condensaties in de vleugel van een vogel

Prepollex in vleugels van vogels?

De samengroeiende vingers van een vleugel ontwikkelen zich, net zoals in de voeten, uit de middelste drie van de vijf initiële mesenchymale condensaties. Vargas en Fallon stellen dat de voorste condensatie, die maar zeer kortstondig aanwezig is, de prepollex voorstelt in plaats van vinger I zoals algemeen aangenomen. Dit is hoogst onwaarschijnlijk, omdat dit zou betekenen dat er condensaties zijn waaruit vingers groeien voor de prepollex (0) en vingers I,II,III en IV maar niet voor vinger V. Er is een algemeen consensus dat de prepollex veel eerder verloren is gegaan dan vinger V in de voorouderlijke lijn van vogels en reptielen. Daar komt nog bij dat een evolutionaire vermindering van vingers normaal gesproken erg langzaam en geleidelijk in zijn werk gaat. Deze twee factoren bij elkaar suggereren dat er nog altijd een condensatie aanwezig zou moeten zijn van de als laatste verdwenen vinger V in plaats van de prepollex. De interpretatie van een prepollex condensatie stemt ook niet overeen met het vertakkingspatroon van teencondensaties in de voeten van kippen en vleugels en van andere amniote ledematen die ook suggereren dat de overgebleven vingers van een vleugel van een vogel zich ontwikkelen uit condensaties II,III en IV (zie Fig-3). Dit ondersteunt het concept dat vogelvingers de nummers II,III en IV hebben in een fylogenetische homologische manier.

Discussie

De data van Hoxd12 en Hoxd13 expressies in ledematen van mutanten laten helaas geen onderscheid toe tussen de hypothese dat de meest vooraan gelegen vinger in de vleugel van een vogel homoloog is aan vinger I van andere amniote dieren en het alternatief dat het homoloog is aan vinger II, zowel in een fylogenetische als in een ontwikkelings zienswijze. De verstoorde aard van het vingerpatroon in de meeste behandelde mutanten maken een goede evaluatie van de stelling van Vargas en Fallon moeilijk. Een directe test van de hypothese zou zijn om Hoxd12 en Hoxd13 gen-expressiepatronen te testen in andere amnioten dan kippen en muizen. In het bijzonder van species die onafhankelijk vinger I in de armen of benen hebben verloren in de evolutie (Struisvogels, Honden en veel reptielsoorten). Het zou verder ook handig zijn om Hox gen-patronen in een nog vroeger stadium te onderzoeken, waaronder ook het Hoxd11 gen, als de vingeridentiteit nog niet vastgelegd is, hoewel het is aangetoond dat in latere stadia een deel van de specificatie nog niet onherroepelijk is. Helaas kan de latere Hox activiteit niet meer causaal in verband worden gebracht met de initiële specificatie van de vingeridentiteit, hoewel het natuurlijk mogelijk is dat het ermee correleert.

Omdat de data van gemuteerde ledematen geen bedreiging vormt voor de hypothese die is gebaseerd op embryologische data, dat de vingers van vogels homoloog zijn met II,III en IV van andere amnioten, blijft het probleem bestaan van hoe vogels met vingers II,III en IV kunnen zijn geevolueerd uit theropoden die naar aangenomen wordt vingers I,II en III hebben. Dit schijnbaar conflict tussen embryologische ontwikkeling en paleontologische data betekent niet dat we de afkomst van vogels uit theropode dinosaurussen in twijfel moeten trekken. Al in 2003 hebben Frietson Galis et al. twee mogelijke theorieen besproken, a) de al genoemde Frame shift hypothese, en B) de mogelijkheid dat ook dinosaurussen vingers II,III en IV hebben gehad.

De Frame shift hypothese

Ook de Frameshift hypothese heeft verscheidene problemen. De homeotische verwisseling van identiteit alleen (Frameshift) kan niet direct door identiteitsveranderingen in vier opeenvolgende vingers worden bereikt. Voor een Frameshift is ook nodig; a)het terugdraaien van de evolutionaire reductie van vinger IV in een volledig functionele vinger (een polydactilische verandering) en b)het voortbrengen van vingerreductie in vinger I (een oligodactilische verandering). Beide, polydactilische- en oligodactilische veranderingen worden sterk begrenst als een enkele stap in een mutatie en zijn nog nooit gedocumenteerd bij amnioten op een species level, ondanks dat ze algemeen voorkomen binnen species (hoge intraspecific -komt voor binnen een soort-, en geen interspecific -meerdere soorten- variatie). Daar komt nog bij dat een homeotische identiteitsverandering van vingers I,II en III in vingers II,III en IV bij theropoden zonder verdere anatomische veranderingen schijnbaar niet tot een adaptief voordeel leidt. Daarom lijkt het waarschijnlijk dat niet één maar meerdere, sterk onnatuurlijke mutaties nodig zijn om de Frameshift te bewerkstelligen, zonder dat er tot nu toe aanwijzingen zijn voor een selectief voordeel dat deze veranderingen zou begunstigen.

Theropoden met vingers II,III en IV ?

Het scenario waarin theropoden vingers II,III en IV zouden hebben is óók problematisch. Analyse van fossiele data wijst sterk op een reductie van de vingers IV enV bij vijfvingerige theropoden. De reductie van vinger IV is echter nog niet helemaal zeker en gezien de gaten in de fossiele theropode vondsten uit het Jura kan een bilaterale reductie van vingers I en V niet worden uitgesloten. Daarom denken Frietson Galis et al. dat de hypothese dat theropoden vingers II,III en IV hebben gehad beter onderzocht moet worden.

Aannemelijkheid van evolutionaire overgangen

Larsson en Wagner (2003) zijn het niet met Frietson Galis et al. eens en stellen dat de veronderstelde lage mechanistische aannemelijkheid van de Frameshift hypothese niet zo relevant is en mogelijk komt doordat onze wetenschappelijke kennis nog te kort schiet. Hier stellen Frietson Galis et al. weer tegenover dat de aannemelijkheid van evolutionaire transities op basis van morphogenetische- of selectieve gronden een essentieel bestanddeel moet zijn van iedere poging om zulke transities in een fylogenetische context te reconstrueren. Ook wijzen zij erop dat Wagner en Gauthier (’99) de Frameshift theorie naar voren hebben gebracht om de evolutionaire overgang van theropode handen met vingers I,II en III naar handen van vogels met vingers II,III en IV op mechanistische wijze aannemelijk te maken. Daar komt nog bij dat rekening houden met de aannemelijkheid van evolutionaire transities eigenlijk een routinehandeling is (hoewel meestal niet als zodanig erkent) in het construeren van cladogrammen als keuzes moeten worden gemaakt tussen meervoudig verlies of meervoudig verkrijgen van complexe karaktertrekken. Beide scenario’s hebben op het ogenblik nog te weinig overtuigend bewijs. Hopelijk zal nieuw paleontologische data een overtuigende adaptieve scenario voor de Frameshift opleveren, of voor een bilaterale reductie in de handen van theropode voorouders van vogels (vingers (II,III en IV) of voor een geheel andere hypothese. Daarbij zal het verder testen van de hypothese van Vargas en Fallon bij amniote species waarbij onafhankelijk het aantal vingers verminderd is, nieuwe informatie over de moleculaire basis van evolutionaire vinger vermindering opleveren, en dus, over de overgang van theropode vingers naar vingers van vogels. Op dit moment echter blijft het enigma bestaan.

Hox genes, digit identities end the theropod/bird transition
Frietson Galis1, Martin Kundrát2 and Johan A.J. Metz1,3

1. Institute of Biology, Leiden University, The Netherlands
2. Department of Zoology, Natural Science Faculty, Charles University, Prague, Czech Republic
3. Adaptive Dynamics Network, Institute for Applied Systems Analysis, Laxenburg, Austria

http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/15515040

Klik om toegang te krijgen tot vargasfallon2005b.pdf

http://www.cell.com/current-biology/abstract/S0960-9822(13)00512-5

Figure 1 Diagram of components of tetrapod forelimb.

Box 1 Identification of manual (hand) digits of major theropod clades.

Birds and crocodiles are two living lineages of the Archosauria, which includes the extinct Dinosauria and several extinct lineages (Figure 2). It is widely accepted that birds are a subgroup of the Dinosauria. More specifically, birds are nested within tetanuran theropods, which include such famous dinosaurs as Tyrannosaurus rex and Velociraptor mongoliensis. Birds are, therefore, tetanurans.

Tetanuran theropods have three fingers, but the three fingers of non-bird tetanurans are clawed and differ considerably from those of most birds. The four-fingered ceratosaurian theropods are the sister-group to the three-fingered tetanuran theropods. The first finger of ceratosaurians is reduced [8] and has no phalanges in some taxa such as Aucasaurus[9], and is completely vestigial in Limusaurus[10]. More basal theropods such as coelophysids have five fingers with a reduced fourth digit, and at least in Coelophysis bauri[5] a vestigial metacarpal V.

Theropod manual digits are also identified based on anatomical position, morphology, and gene expression patterns. Although position is arguably the most definitive criterion for identifying and comparing homologous digits in different species, it is based on the assumption that the position of adult structures is unperturbed relative to early embryonic progenitors. In fact, when a central digit is removed genetically in the mouse embryo, the remaining digits come closer together in the mature skeleton, showing that positional identification can be difficult [11,12]. Given the variation in normal digit number and morphology of homologous digits between various classes of amniotes, universal criteria for comparing digit homologies are hard to define. Expression domains of developmental genes are another way to distinguish the identity of digits that look similar morphologically, as gene expression domains tend to be conserved during development of homologous structures. However, these comparisons also have limitations; unless there are genes that are essential to specify individual digit identities, expression profiles of genes used as markers are necessarily only correlative, and cannot define digit identity.

Frameshift hypothesis and lateral shift …Frameshift hypothesis and lateral shift hypothesis.Red shading refers to fully formed digits, green shading refers to highly reduced digits, and dashed lines indicate vestigial digits that are absent in the adult. Note that both the frameshift hypothesis (A) and lateral shift hypothesis (B) require re-emergence of a fully formed, functional digit at position 4. However, the lateral shift hypothesis suggests that the homeotic changes are piecemeal and incomplete, and thus digits II, III, and IV of the first three-fingered theropods are not identical to the digits I, II, and III of four-fingered theropods.

Figure 2 Hand evolution across theropod phylogeny.

Figure 3 Frameshift hypothesis and lateral shift hypothesis.

°

Hoe de vis handen en voeten kreeg  ?

11 december 2012  
De verschuiving van zeedier naar landdier is een belangrijke stap in de geschiedenis van het leven.

zie ook   acanthostega.docx (2.3 MB)          Ichtyostega  dockx

EVO DEVO  

In het decembernummer van Cell Press staat een artikel waaruit blijkt dat de ontwikkeling van handen en voeten is ontstaan door de toevoeging van nieuwe DNA elementen die bepaalde genen activeerden.

Uit de bevindingen leren we meer over de modificatie van genexpressie, aldus Dr. José Luis Gómez-Skarmeta of the CSIC-Universidad Pablo de Olavide-Junta de Andalucía, in Seville Spanje.

Vervolgens kun je zo een verklaring geven voor genetische aandoeningen die geassocieerd zijn met een verkeerde vorming van onze organen tijdens de ontwikkeling.

cell press

Overexpressie van het Hox13B gen, geeft meer vorming van cellen in de vinnen van zebravisjes.

Hoe vinnen uiteindelijk in handen en voeten zijn veranderd, komt deels door het zogenoemde ‘Hoxd13′ gen. Een gen dat een belangrijke rol speelt bij het onderscheiden van lichaamsdelen in het tipje van de vin van een zebravis embryo.

Het geeft namelijk nieuw bindweefsel en minder vinweefsel. Zo zijn handen en voeten mogelijk ontstaan.

download

Throwing a simple genetic switch was enough to turn one of this zebra fish embryo’s fins into a primitive limb with a bulge where a future hand or foot might have grown. Credit: Freitas et al/Developmental Cell 2012

Working with zebra fish, researchers in Spain added a genetic switch called an enhancer to turn up activity of a gene called Hoxd13 at the tips of developing fins. Fish usually lack these genetic switches, but adding them and making more Hoxd13 than usual produced rudimentary limbs that had more cartilage and less fin material(1)

Ancestors of four-legged creatures may have acquired these enhancers, leading to limb development. (2)

http://www.sciencenews.org/view/generic/id/346972/description/News_in_brief_Fins_to_limbs_with_flip_of_genetic_switch

Wanneer je de Hoxd13 genen van muizen in een zeebravis plaatst, zet de overexpressie van het gen aan tot het vormen van armpjes en beentjes. Dus dit is mogelijk het sleutelgen voor die vorming, aldus dr. Casares een collega van Gómez-Skarmeta.

Bron: Cell Press
Artikels:    Freitas et al.:

1.- Making limbs from fins 

http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S153458071200531X

Our limbs evolved from fish fins as vertebrates colonized aquatic shallows and land. If we understood the genetics underlying this transition, could we build a limb on a fish?

Freitas et al., 2012 show that boosting Hoxd13 expression can bring zebrafish one step closer to terra firma.

2.- “Hoxd13 contribution to the evolution of vertebrate appendages.” 

http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S1534580712004789

REACTIES : 

1.-Dit zijn (nog) geen “ledematen”, tenzij de natuurlijke selectie hen als voordelig voor die vissen zou herkennen, of op zijn minst kan  laten passeren als functioneel neutraal.Ik gok zelfs  dat deze zebravissen  ernstig worden  belemmerd in hun vermogen om zich te verplaatsen,alhoewel ik  graag zou zien dat die gok verkeerd is   . Ik denk ook  dat het paper niet  zegt dat     “ledematen onstaan door eventjes  een schakelaar om te draaien of  eraan toe te voegen    ”

2.- Ik vind dit een uitstekend voorbeeld van hoe zeer kleine veranderingen in een voldoende complex systeem kunnen leiden tot substantieel nieuwe functies. Het lijkt onwaarschijnlijk lijkt dat  het  deze specifieke manipulaties zijn wat leidde leidde tot ledematen, maar het is boeiend om zien hoeveel van dat “vermogen ” reeds impliciet in de bestaande genetische  uitrusting kunnen  aanwezig zijn   geweest. –

17 April 2013

http://www.livescience.com/28797-coelacanth-genome-sequenced.html

The fish, called a coelacanth, seems to carry snippets of DNA (= called an ” enhancer”  that was present in both coelacanths and four-legged creatures, but missing in other fish.)  that can turn on genes that code for forelimbs and hind limbs in mice. The new discovery could shed light on how four-legged creatures, called tetrapods, evolved.

Ontwikkeling ledematen 

LEDEM2B[1]  <– PDF (Neil Shubbin ) 

http://kops.ub.uni-konstanz.de/bitstream/handle/urn:nbn:de:bsz:352-opus-106697/the_evolution_and_maintenance.pdf?sequence=1

BACTERIOFAAG

bacteriofaag.docx (1 MB)  archief document 

phagedna 05Ion BACTERIA BACTERIEËN.docx (2.5 MB)  archief document  bacterieën en immuumsysteem.docx (807 KB)  archief document 

De morgen 2013 fagen 1883035[1]<— pdf

faag 1  demorgen

    Faag 2 demorgen

 

________________________

Virussen slepen darmflora door

antibioticakuur

Bacteriofagen, een soort virussen, helpen bacteriën in de darmen aan eigenschappen die hun overlevingskansen vergroten tijdens een antibioticabehandeling.

9 juni 2013

Dit zorgt ervoor dat de darmflora gemakkelijker naar de oorspronkelijke toestand kan terugkeren. Deze opmerkelijk interactie beschrijven wetenschappers van de universiteiten van Boston en Harvard in de online editie van Nature die zondag verschijnt. In de darmen leven miljarden bacteriën die een deel van onze spijsvertering verzorgen en invloed uitoefenen op ons immuunsysteem. Een antibioticabehandeling, bijvoorbeeld voor een oor- of blaasontsteking, kan naast de boosdoeners ook onschuldige of nuttige bacteriën doden, zoals die in de darm. zie ook –> Bionoom 

Gereedschapskist

Toch, zo blijkt uit deze studie, zijn deze darmbacteriën ten tijde van een antibioticabehandeling niet helemaal vogelvrij. Ze krijgen namelijk hulp van bacteriofagen. Dat zijn virussen die bacteriën kunnen besmetten. Zo’n besmetting kan de bacterie het leven kosten, maar dat is niet altijd het geval. Integendeel: de bacteriofagen dragen namelijk een soort gereedschapskist bij zich met stukjes DNA, die ze kunnen afgeven aan bacteriën. *En dat kan voor de bacteriën gunstig uitpakken. *zie(gerelateerd) :     De onderzoekers deden hun ontdekking in experimenten met muizen, die ze acht weken lang water met of zonder antibioticum gaven. Uit de uitwerpselen van de muizen isoleerden ze de bacteriofagen en bestudeerden daarvan het DNA.

Overlevingskans

De bacteriofagen afkomstig uit de antibioticummuizen bleken over meer eigenschappen te beschikken die de overlevingskans van( de  muizendarm ) bacteriën verhogen. Het ging om enzymen die antibiotica afbreken, maar ook om eigenschappen die bacteriën in algemene zin vitaler maken. De bacteriofagen bleken deze eigenschappen in de antibioticummuizen ook gemakkelijker af te geven dan in de placebomuizen(= de controle groep zonder antibiotica ) . Dat er antibioticaresistentie ontstaat is op zich niet positief, maar zolang het de gunstige, onschadelijke bacteriën betreft hoeft dit niet problematisch te zijn.

Enthousiast

Willem van Schaik, assistent-hoogleraar medische microbiologie in het UMC Utrecht gespecialiseerd en in antibioticaresistentie, is enthousiast over de studie naar wat hij de ‘zwarte materie van de biologie’ noemt. ‘Het is bekend dat er heel veel bacteriofagen zijn, zeker tien keer meer dan bacteriën, maar wat ze precies doen is nog relatief onbekend.’ Van Schaik is nog niet volledig overtuigd van de rol die fagen spelen bij het ontstaan van antibioticaresistentie. ‘De effecten die gerapporteerd worden zijn relatief beperkt, dus hoe belangrijk de bijdrage van fagen is blijft moeilijk te bepalen. Het zou interessant zijn om vervolgonderzoek te doen met mensen die in het ziekenhuis antibiotica toegediend krijgen.’ (1)

Door: NU.nl/Jop de Vrieze phagenome 1 phagenome nature12212-f3.2 Figure 3: Investigation of bacterial functions encoded in phages. a, Bacterial enzymes from sugar metabolism to glycolysis (left) with corresponding Z scores in phages from drug-treated mice in comparison with control mice (right). Dashed line corresponds to a Z score of 1.65 (P = 0.05). b, Class-level taxonomic distribution of all sequences of bacterial origin identified in phage sequencing data (far left) and sequences annotated with enriched functions following drug perturbation. ‘Other’ constitutes taxa that contributed less than 1% to all distributions.

(1)

  1. Interessant onderzoek.  Benieuwd of deze bevindingen in vervolgonderzoek bevestigd kunnen worden en zo ja of deze kennis eventueel tot nieuwe toepassingen in de geneeskunde kan leiden..

JUNK DNA ; ENCODE

Note Junk DNA  doc, Notes J

JUNK DNA  Dockx archief  ….

nature12132[1] junk DNA

http://sandwalk.blogspot.be/2008/02/theme-genomes-junk-dna.html

 

,   evolutie, Wetenschap , , , , , , , ,

 

25 juli 2014

‘Ruim 90 procent van menselijk DNA heeft geen functie’

(1)

Grote stukken erfelijk materiaal lijken niet meer te zijn dan biologische bagage die over miljoenen jaren is verkregen.

Dat beweren Britse onderzoekers van de Universiteit van Oxford in PLoS Genetics.

“Wetenschappelijk gezien hebben we geen bewijs (1) dat 92% van ons genenbestand ook maar iets bijdraagt aan onze biologie”,(2) aldus onderzoeker Gerton Lunter tegenover the Guardian.

Al langer was bekend dat slechts 1 procent van het erfelijk materiaal in de mens is verpakt in genen die voor de productie van cruciale eiwitten zorgen om cellen – en daarmee het menselijk lichaam – in leven en gezond te houden.

Het nieuwe onderzoek suggereert dat nog eens 7 procent van het menselijk DNA eveneens belangrijk is in zijn rol om te bepalen waar, hoe en wanneer genen tot uiting komen.

Neushoorns

De onderzoekers kwamen tot hun conclusie na het vergelijken van het erfelijk materiaal van mensen met dat van diverse diersoorten in diverse takken van de evolutionaire stamboom, zoals muizen, honden, paarden en neushoorns.(3)

Wanneer DNA door diersoorten onderling wordt gedeeld en ook in verschillende afsplitsingen van de evolutionaire stamboom bewaard blijft, impliceert dat dat de genen een waardevolle rol spelen.

Volgens Lunter kan hieruit worden afgeleid dat slechts 8,2 procent van het menselijk DNA ‘functioneel’ is, en belangrijk genoeg was om bewaard te blijven tijdens de evolutie.

Tarwe

Toch waken de wetenschappers ervoor te laatdunkend te doen over de grote hoeveelheid ongebruikt genetisch materiaal. “Het is niet zo dat de natuur er per se naar streeft dat soorten een zo klein mogelijk genenbestand hebben. Tarwe heeft bijvoorbeeld een veel groter genenbestand dan wij”, aldus Lunter.

“Een mens is geen ontwerp.(5) We zijn geëvolueerd, en dat is nu eenmaal een rommelig proces. Het overige DNA is in feite gewoon opvulling. Maar het is geen afval, of een last. Op een dag zou het best wel eens van pas kunnen komen.”

Definitie

Overig is de definitie van wat ‘functioneel DNA’ precies is nogal arbitrair. In de nieuwe studie zijn genen functioneel als ze invloed hebben op ons vermogen tot gezonde reproductie.(1e)

Andere wetenschappers hanteren een bredere definitie en oordelen dat een groot deel van de overgebleven 92 procent van het DNA alsnog op een bepaalde manier actief is in het lichaam.(4)

Daarbij horen bijvoorbeeld niet-evolutionair overgeërfde genen die betrokken zijn bij het ontstaan van ziektes zoals laat beginnende Alzheimer.

(Door: NU.nl)

*

 

  •  (1) …..De titel  van dit stuk  is een onjuiste interpretatie van wat er door de wetenschappers beweerd wordt. ‘Geen wetenschappelijk bewijs’ is niet hetzelfde als ‘niet'(of in dit geval )  als ” GEEN “
  • …De kop vh artikel zegt hoogstwaarschijnlijk meer over de huidige stand van de DNA-wetenschap en de biologie  dan over ons lichaam?….                              Neuh, het zegt meer over de journalisten bij NU. ……
  • (1b) …..Klinkt als een harde schijf van een computer.Waarbij 8,2% van de inhoud bestaat uit bestanden om het systeem draaiende te houden, en de rest de gegevens (tekstbestanden, spreadsheets, muziek, films, foto’s, etc. ) zijn die de gebruiker heeft gemaakt/verzameld
  • Een sprekend rommelig persoon (= ook een gebruiker ) verpakt zijn code-woorden   in een hoop rommel. en soms is rommel ook gewoon maar  rommel ( die al dan niet een leven lang werd verzameld ).
  • (1c)Maar zoals altijd lopen vergelijkingen mank en kunnen ze  niet onbeperkt verder worden doorgetrokken om tot valabele conclusies te komen   ….  op moleculair niveau is  levende stof  een  geheel van  chemisch systemen en daartussen zit geen “klassieke  ” hardware …..Bovendien is er geen “gebruiker ” van de “levende stof  “… Er zit geen  homunculus aan een of ander stuur of toetsenbord   of een “besturende geest ” ….
  • (1b)…..Totdat het een functie krijgt!  –> Waar ik aan denk is de  mutatie of  ‘kopieerfout’ in ‘niet nodige’ DNA die bij het kopiëren kan ontstaan.
    Dan kan er namelijk wel een nieuwe functie ontstaan.
    Of die ‘fout’ positief of negatief voor ons is wil ik even buiten beschouwing laten.
    De evolutie kan op deze manier rustig verder gaan zonder heel veel rigoureuze stappen te moeten nemen.  
  • (1c)……Overigens  kan je onder de opgespaarde rommel in de kelder of op zolder , nog dingen vinden die een  inventief  knutselaar nog best kan gebruiken of een fervent  verzamelaar   kan herangschikken tot een  “beter bruikbare “collectie  … Overtollige(=redundante ?)  en  “gebroken “( maar te herstellen )  CHEMISCHE  “info-“dragers in het DNA   worden  vast gebruikt in de  moleculaire evolutie als bouwsteen voor een of andere  “aanpassing”?
  • (1d)…..Waar het bij dit soort discussies om gaat is het duidelijk definieren van functie. Als ik op zolder een heleboel troep heb liggen, kapot / gebroken / geen batterijen / whatever. Dan zou je kunnen zeggen dat die troep geen functie heeft. Maar wat als blijkt dat doordat ik op zolder zoveel troep heb liggen dat mijn huis beter geisoleerd is in de winter? Heeft die troep dan een functie? Of ben ik het die er een functie aan toekent?
  • = Zo ook met stukken troep in ons DNA. We weten dat veel stukken van oude virale infecties zijn. Deze virussen kunnen nooit meer wat doen, ze zijn stuk, het is troep. Stel dat deze stukken nu toevallig een invloed hebben op functionele genen eromheen. Kun je dan spreken van een functie?
  • (1e)Ook ik heb mijn vraagtekens bij de in dit onderzoek gehanteerde definities. Neemt niet weg dat we waarschijnlijk zullen vinden dat inderdaad een groot deel van ons DNA verwijderd of veranderd zou kunnen worden zonder dat dit levensvatbaarheid of voortplanting beinvloedt.

 

  • (2) ….Een paar jaar terug beweerde wetenschappers nog dat 98% van het DNA ‘junk’ was.
    Men is er ook achter gekomen dat (delen van wat vroeger  bij het ) junk’-DNA(hoorde )  in het lichaam een belangrijke rol speelt doordat het speciale vormen van RNA (ribonucleïnezuur) produceert die essentieel zijn voor het leven.
    Dus ‘nutteloos’ is nogal een boute stelling.(Maar niettemin is niet al het DNA  daarom perse “nuttig “)
  • (2b)Dat alles  neemt niet weg dat er een bepaald percentage van het DNA simpelweg geen andere rol speelt dan ruimte innemen op het chromosoom. Het is goed mogelijk dat dit percentage vrij groot is. Hoe groot precies, daar kunnen de meningen over verschillen, en daar zal toekomstig onderzoek ook nog het een en ander over te vertellen hebben.
  • (2c)van 93 % van het DNA weten we niet wat het doet, dus is het overbodig ?Goed, het is best mogelijk dat een deel van die 93 % alleen maar dient om de andere delen op voldoende afstand te houden, en dat dus de basenvolgorde niet van belang is, maar is het daarom overbodig?
    Als je dat vindt, moet je eens het bovenstaande copy-pasten en dan de spaties weghalen.
    Zal je zien dat het toch lastiger te begrijpen is.
  • Er moet niet iets “begrepen” worden door een individuele  gebruiker  … het zijn slechts  chemische opdrachten die  worden uitgevoerd en die het fertiele voortplanten niet in de weg staan ( en natuurlijk geeft het helemaal   niet als die opdrachten niet worden uitgevoerd bij  een  persoon die zich al heeft voortgeplant  )Het gaat in de evolutie namelijk  om populaties en doorlopende kluwens  van  stamlijnen  en  niet om “individuen “; dat zijn slechts voertuigen voor de  overlevende  populatie(s) genen-die zodoende  worden  doorgegeven  naar de genenpool  van de  opeenvolgende generatie(s )van de populaties  van veel  “individuen ” in de onmiddelijke toekomst … Een individu is een beperkt houdbare  (zichzelf hopelijk voortplantende )container  van de  potentieel  doorgeefbare genen die gebouwd werd door de genen van de (mogelijk al overleden ) directe  ouders en  voorouders

 

  • (3) ….als een mens en een neushoorn stukken identiek DNA hebben dan hebben die gelijke stukken  WEL een functie”.
  • Met andere woorden: wanneer twee organismen zoveel overeenkomsten hebben in hun ‘bouwplan’, dan zou hun beider DNA nog veel meer op elkaar moeten lijken wanneer alles een daadwerkelijke  functie heeft.
  • Overigens kun je functionaliteit van een stuk DNA niet bepalen alleen aan de hand van conservatie. Er zijn genoeg functionele genen die tussen deze soorten vrij sterk gedivergeerd zijn.
  • Bovendien vraag ik me af tot welke  groepvan het DNA  ,   LTRs, centromeren en telomeren worden gerekend.

 

  • (4)….Andere wetenschappers stellen, ook als dat de definitie van ‘functioneel’ wat ruimer moet worden genomen, en dat daarom het percentage van DNA dat op enigerlei wijze onze voortplanting en evolutie beinvloedt wellicht wat groter is.
    –> Maar dat neemt niet weg dat er zelfs dan nog steeds een substantieel deel is dat geen andere rol heeft dan ruimte innemen in chromosomen.                                            
  • (4b)—> De bevindingen in dit onderzoek suggereren  niet dat van  90% van het DNA de rol nog niet bekend was, maar dat het eenvoudigweg geen rol heeft, anders dan ruimte innemen op het chromosoom.
  • (4c)–> Dat wil  dus wederom  niet zeggen dat het noodzakelijk “waar” (4d)is, wat de wetenschappers hier stellen. Afhankelijk van de definitie zou men een groter of kleiner getal dan 90% kunnen opperen. Ook verder onderzoek zal dit getal nog beinvloeden.
  • (4d)—> Geen respect voor misplaatste twijfel over de wetenschappelijke methode.
  • Het gaat niet om waarheden. De enige plek die over “waarheden” gaat is de wiskunde….Het gaat erom in de rest van de wetenschappen  of iets werkt. De relativiteitstheorie ( een kombinatie van wiskunde en  waarnemingen ) werkt bijvoorbeeld. Niet alleen in het nu, maar ook in de toekomst. Het voorspelt metingen extreem nauwkeurig. Keer op keer. En deze prestatie van de wetenschap rechtvaardigt de term ‘waarheid’.
  • Waarheid is trouwens  niet een of andere religieuze en/of doctrinaire “absolute”   waarheid  want dat is  slechts  het produkt  van   wens – en/of  magisch denken   of  (kortom) een produkt van  onze psychologie en  ons aangeleerd (of aangeboren )  onvoorwaardelijk  respect voor  autoriteit en de traditie  
  • Ik zet overigens   het – vereren van bomen, ontvoeringen door aliens claimen of de islam of christendom  etc …etc …..    – op één lijn= Het zijn allemaal  ( door hun aanhangers ) niet -falsifeer gemaakte  (bij)geloven 
  • ….tenslotte  is er de  drogreden van  de   omgekeerde bewijslast. Niet ik hoef te bewijzen dat er geen God(en)is. Dat is onmogelijk, net als bewijzen dat er geen onzichtbare koffiepot om pluto draait. Degenen die stellen dat er een god(en) is, dienen dit te bewijzen. En zo lang dit niet lukt, moeten ze het  privé te houden.
  • Iedereen  heeft recht op zijn eigen mening   ….. Alle respect daarvoor…… en recht op zorg verstrekking   als  het een psychiatrische stoornis / cognitieve dissonantie   blijkt in het spel te zijn die erg  storend  de  dagelijkse werkelijkheid ontkent  , de verdere gezondheid bedreigd  en/of het  gewenste (of minstens degelijk geachte  ) maatschappelijke weefsel fundamenteel  bedreigd   .
  • Kritisch zijn is  prima; het is o.a.  de houding om niet klakkeloos iets voor waar aan te nemen en/of  zelf onderzoek te doen of minstens onderzoeken   na te lezen (4e) Als het het geloof betreft, is dat voor velen  zomaar “de waarheid. “Maar dat is dan niet dezelfde kritische houding . Geloof wordt dan klaarblijkelijk, min of meer, wel klakkeloos aangenomen.
  • De wetenschappelijke methode is overigens in zichzelf al extreem kritisch  Religie en wetenschap zijn GEEN  twee gelijkwaardige meningen (die tegenover elkaar staan. )De wetenschap is in haar aard gebaseerd op waarnemingen, onderzoek en is zelfkritisch. Ze stuurt zichzelf bij wanneer het de verkeerde kant op blijkt te gaan. Religie daarentegen is in haar aard gebaseerd op niets meer dan geloven (het woord zegt het al). Dat vind ik een groot verschil. 
  • (4e)Het enige wat jou ervan weerhoudt om alles zelf te onderzoeken is een gebrek aan tijd daarvoor. Maar je kunt wel degelijk een volledig vrije keuze maken in wat je gaat onderzoeken en daar vervolgens diep induiken. Sterker nog, dat gebeurt dagelijks in de wereld door vele duizenden mensen

 

  • (5) ‘De mens is geen ontwerp’ is een metafysische uitspraak, geen wetenschappelijke.
  • (5b) MAAR …..  Aangezien alles duidt op een ongeleid – of slechts door natuurlijke principes geleid – wordingsproces voor de mens en alle andere dieren en levende wezens is de uitspraak “de mens is geen ontwerp” niet meer dan een gezonde wetenschappelijke bevinding….Het is gewoon een wetenschappelijke uitspraak, gestaafd door decennia keurig onderzoek. En  waarom eigenlijk zou dat “metafysisch “moeten zijn? Als je ONTWERP duidelijk definieert valt daar heel goed een uitspraak over te doen. Zonder dat er geloof aan te pas komt.Dat is nou net het punt. Er is geen wetenschappelijke definitie van ‘ontwerp’. Als je die wel hebt hoor ik die graag …. inclusief wetenschappelijke referenties.

 

 

 

Slechts 8,2 procent van ons genoom is functioneel

dna

Slechts 8,2 procent van ons DNA is functioneel. Tot die conclusie komen Engelse onderzoekers.

Het zijn hele andere cijfers dan twee jaar geleden, toen onderzoekers nog beweerden dat 80 procent van ons DNA een belangrijke functie had.

In 2012 stelden onderzoekers dat ongeveer tachtig procent van ons genoom een biochemische functie had.(–> encode )  Maar het onderzoek is omstreden.

Zodra de onderzoekers activiteit op een stukje DNA zagen, concludeerden ze dat het stukje DNA een biochemische functie had. En daar zijn lang niet alle wetenschappers het mee eens: dat er activiteit is, wil nog niet zeggen dat het stukje DNA ook functioneel is. Daarvoor moet je aantonen dat de activiteit die het stukje DNA vertoont, ook belangrijk is.

Evolutie
Onderzoekers van de Oxford University hebben dat nu gedaan. Ze maakten daarvoor handig gebruik van de evolutie. Ze achterhaalden welk deel van ons genoom in een periode van 100 miljoen jaar verandering na verandering heeft weten te vermijden. Want, zo redeneerden de onderzoekers, als DNA niet verandert, wijst dat er immers op dat het één of andere belangrijke functie heeft en om die reden moet blijven zoals het is.

Natuurlijke selectie
De onderzoekers bestudeerden het genoom van verschillende zoogdieren: muizen, konijnen, honden, paarden, mensen, enzovoort. “Door de evolutie van deze soorten heen ontstaan mutaties in het DNA en natuurlijke selectie gaat die veranderingen tegen om nuttige DNA-sequenties intact te houden,” vertelt onderzoeker Gerton Lunter.

“WE ZIJN GENEIGD OM TE VERWACHTEN DAT AL ONS DNA IETS DOET. IN WERKELIJKHEID DOET SLECHTS EEN KLEIN DEEL IETS”

Klein beetje functioneel
Uit het onderzoek van de wetenschappers blijkt dat 8,2 procent van het menselijke genoom functioneel is. “We kunnen niet vertellen waar elk stukje van dit functionele DNA zich in ons genoom bevindt, maar onze aanpak is vrij van aannames en hypotheses,” stelt Lunter. “Zo is het niet afhankelijk van wat we van ons genoom weten of wat voor specifieke experimenten zijn gebruikt om de biologische functie te identificeren.” Als 8,2 procent van ons genoom functioneel is, wat is de rest dan? Dat is zogenoemd junk DNA. “We zijn geneigd om te verwachten dat al ons DNA iets doet,” stelt onderzoeker Chris Rands. “In werkelijkheid doet slechts een klein deel iets.”

Niet allemaal even belangrijk
De onderzoekers wijzen erop dat niet alle stukjes DNA die tot het functionele DNA behoren even belangrijk zijn. Iets meer dan één procent van het menselijk DNA is verantwoordelijk voor de eiwitten die bijna alle belangrijke biologische processen in het lichaam regelen. De overige zeven procent is betrokken bij het aan- en uitzetten van genen die eiwitten coderen. “Welke eiwitten waar en wanneer aangezet worden, moet gecontroleerd worden en de zeven procent gaat daarover,” legt Rands uit.

Zoals gezegd bestudeerden de onderzoekers niet alleen de functionaliteit van het menselijk genoom. Ze keken ook naar het genoom van onder meer muizen, paarden en honden. Uit het onderzoek blijkt dat zoogdieren die nauwer aan elkaar verwant zijn ook een groter deel van hun functionele DNA gemeen hebben. Wanneer we het genoom van muizen en mensen naast elkaar leggen, vallen de overeenkomsten echter mee. Slechts 2,2 procent van ons functionele DNA delen we met muizen. Dat komt doordat het regelgevende DNA (de zeven procent) in de tachtig miljoen jaren waarin muizen en mensen zich afzonderlijk ontwikkeld hebben, sterk veranderd is. “Regelgevend DNA is veel dynamischer dan we dachten,” stelt Lunter. “Het feit dat we slechts 2,2 procent van ons DNA gemeen hebben met muizen laat echter niet zien dat we heel anders zijn,” benadrukt onderzoeker Chris Ponting. “We zijn niet zo speciaal. Elk zoogdier heeft ongeveer dezelfde hoeveelheid functioneel DNA. En ongeveer dezelfde verdeling van functioneel DNA dat heel belangrijk en minder belangrijk is.”

 

 

°

2012

http://www.sciencepalooza.nl/2012/09/%e2%80%98junk%e2%80%99-dna-heeft-eindelijk-een-functie/#comments

30.09.2012

JUNK  DNA en FUNCTIES   
‘Junk’ DNA heeft eindelijk een functie

8 reacties

Jarenlang werden de stukken DNA tussen onze genen letterlijk weggezet als afval – junk DNA.  Deze term werd in 1972 door de Japanse wetenschapper Ohno geopperd; hij voorspelde dat er een bovengrens  was aan  het aantal genen in zoogdieren (30.000) en dat de rest van het DNA niks doet. Hij bleek met zijn voorspelling niet ver naast het correcte aantal te zitten.

Maar uit een grote publicatie begin september van 30 artikelen met veel nieuwe informatie over ons genoom, blijkt dat ons junk DNA niet langer zonder nut is, maar een zeer grote regulerende rol heeft over onze genen. Het lijkt erop dat we nu zelfs meer variatie hebben in deze regulerende DNA-elementen dan in onze genen. Verschillen tussen individuen kunnen we nu waarschijnlijk ook beter verklaren.

Human Genome Project
Na voltooiing van het Human Genome Project in 2003 bleek de mens twintig- tot vijfentwintigduizend genen te bezitten; slechts het dubbele van een ‘simpel’ organisme als de fruitvlieg. Genen worden gebruikt om alle eiwitten in ons lichaam te produceren (en noemen we daarom protein-coding DNA). Maar genen beslaan slechts 2% van ons genoom. Het overige non-coding DNA (en dus niet junk DNA), leidt niet tot de vorming van eiwitten. Er heerste veel onbegrip over de functie van non-coding DNA.

Wetenschappers begrepen maar niet waarom, na een evolutionair proces van miljarden jaren, er zoveel onnuttige informatie in ons DNA zou zitten.

  1. OPGELET  twee wijdverbreide misverstanden liggen ook hier op de loer    nml. dat

    1) we dachten dat er veel junk-DNA was alleen maar omdat we geen functie konden bedenken en

    1. ENCODE krijgt in dit stuk, net als in erg veel andere beschrijvingen die ik elders heb gezien, teveel toegeschreven: er was al langer vermoed dat delen van  het “junk” DNA wel degelijk een functie kunnen hebben (zie epigenetica ) . Als men dat niet had vermoed, zou het consortium helemaal niet zijn opgezet…..

    2) dat we nu de functie weten voor 80% van het menselijk genoom.

    ° de  uitspraken  van ENCODE over junk-DNA zijn   vreselijk overdreven.

    Het is niet zo dat we hele lappen van het genoom als “junk” hebben gelabeld omdat we niet wisten wat het deed. Er zijn een aantal argumenten die aantonen dat er wel degelijk veel junk in ons genoom zit:

    1) Ons genoom KAN niet helemaal functioneel zijn, omdat onze soort dan zou bezwijken aan mutatiedruk.

    2) Er bestaat een grote hoeveelheid variatie in genoomgrootte: Salamanders hebben een 10-maal groter genoom dan wij, longvissen 30-maal. Het is onwaarschijnlijk dat dat allemaal functioneel is (dit staat bekend als de C-value paradox)

    3) Een groot deel van het menselijk genoom (40-50%) bestaat uit defecte transposons, zoals Alu. Deze elementen hebben zich waarschijnlijk uit zelfzuchtige motieven vermenigvuldigd (parasitair DNA).

    De ENCODE-resultaten hebben daar niets aan veranderd. Ze hebben laten zien dat veel stukken DNA eiwitten binden, zoals transcriptiefactoren en histonen, zoals Sidhartha boven prima beschreven heeft, maar ze hebben niet aannemelijk gemaakt dat al die schakelaars ook daadwerkelijk een cellulaire functie hebben:

    Om de analogie met schakelaars door te trekken: het is net zoals oude huizen vaak lichtschakelaars hebben die niet meer aangesloten zijn.

ENCODE
Onderzoekers begonnen al gauw te speculeren dat de sleutel tot onze complexheid als organisme wel eens in het onbegrepen stuk DNA zou kunnen zitten.

Zo werd negen jaar geleden het ENCODE consortium opgericht, een samenwerking van ruim 400 wetenschappers uit 32 onderzoeksinstituten. ENCODE (Encyclopedia of DNA Elements) had zich ten doel gesteld alle functionele elementen van het genoom te achterhalen. Deze aanpak heeft een schat aan informatie opgeleverd over de functies van non-coding DNA. De belangrijkste conclusie uit het hoofdartikel:  

80% van ons DNA vervult een biochemische functie in onze cellen.

(Over dit getal bestaat overigens nog  enige discussie: sommige wetenschappers vinden dat ENCODE wel een erg ruime definitie van het woord ‘functie’ heeft genomen.)

  1. reactie   “....Over dit getal bestaat overigens nog wel enige discussie...”

    Dat is wat zacht uitgedrukt. Van wat ik heb gelezen in de blogosfeer, is deze uitspraak van encode  volledige nonsens. Veel wetenschappers zijn het erover eens dat hoe nuttig de ENCODE-resultaten ook zijn, het helemaal niets zegt over junk-DNA. De storm van artikelen over “het einde van junk-DNA” wordt algemeen beschouwd als een mislukte PR-stunt.

    T. Ryan Gregory van GenomicronS heeft een lijstje bijgehouden van alle hype en de kritiek.

DNA-schakelaars en DNA-vouwing

Een van de interessantste vindingen zijn de 4 miljoen schakelaars in ons DNA die de activiteit van genen aan en uit kunnen zetten. Deze schakelaars kunnen zowel vlakbij (promotors) als verder weg (enhancers) van het gen zitten (zie plaatje).

In verschillende lichaamsceltypen zijn andere combinaties van deze functionele DNA-elementen actief, waardoor in elk celtype andere genen aan of uit staan.

Elk lichaamsceltype heeft zo dus een eigen genetische identiteit. Dit is ook nodig want in bijvoorbeeld een levercel moeten hele andere processen plaatsvinden dan in een huidcel.

Met deze nieuwe kennis in het achterhoofd heeft één ENCODE onderzoeksteam de vouwing van DNA in de cel onderzocht.

Aan DNA-schakelaars moeten eerst speciale eiwitten (transcriptiefactoren) binden om genen te activeren. Daarvoor zal het DNA – normaal met hulp van zogenaamde histon-eiwitten strak opgevouwen in de kern (zie plaatje) – op die plekken eerst ontvouwen moeten zijn. Wanneer DNA ontvouwen  wordt, een teken dat het wordt gebruikt in de cel, is het ook gevoeliger voor een enzym (DNase) dat het DNA op die plek in stukken knipt. Door gebruik te maken van deze eigenschap kun je uitvinden welke stukken DNA actief zijn in een bepaalde cel. Er wordt eigenlijk een soort ‘vingerafdruk’ van de cel gemaakt, iets wat de onderzoekers van ENCODE ook hebben gedaan. Door cellen nu bloot te stellen aan gifstoffen en/of geneesmiddelen kan men bestuderen hoe de ‘vingerafdruk’ verandert en daarmee achterhalen welke genen betrokken zijn.

De resultaten van ENCODE kunnen ook gebruikt worden om met een frisse blik oude onderzoeken opnieuw te bekijken. Een goed voorbeeld zijn de DNA-onderzoeken die het afgelopen decennium zijn uitgevoerd om de genetica van ziekten beter te begrijpen, zogenaamde genome-wide association studies. Hierbij werd gezocht naar mutaties in het hele genoom die gecorreleerd waren aan het voorkomen van een bepaalde aandoening.

In deze studies werden veel zogenaamde SNP’s gevonden, een verandering van één enkele letter in het DNA.

Een ENCODE onderzoeksteam heeft data van deze studies gekoppeld aan hun eigen data en vond dat slechts 12 procent van de SNP’s in genen zat. Het merendeel ligt echter in het non-coding DNA, en waarschijnlijk op een plek waar DNA-schakelaars liggen.

Door ENCODE kan men nu onderzoeken welke genen hierdoor worden beinvloed.

ENCODE zal ons nieuwe aanwijzingen geven over de oorzaken van verschillende ziekten en het zal hierdoor het biomedische  onderzoek in een flinke stroomversnelling brengen.

( de auteur van het artikel )

  1. Laat ik beginnen met te zeggen dat jullie kritiek over hoe ENCODE te veel eer krijgt en/of een overdreven PR heeft gevoerd , een terechte is. Daarom heb ik ook toegevoegd dat er wel enige discussie is over hun uitspraak dat ze van 80% van het genoom hebben bepaald dat het een biochemische functie heeft. Ik had er ook een link bijgevoegd en ik heb ook bewust voor deze link gekozen omdat het een ‘graceful and measured’ stuk was zoals wetenschapsblogger Ed Yong hier schrijft.

    http://blogs.discovermagazine.com/notrocketscience/2012/09/08/ive-got-your-missing-links-right-here-09-september-2012/

    Ed Yong geeft nog een aantal andere links naar blogs met kritiek op ENCODE.

    En hier nog een andere link naar een artikel van de hand van Faye Flam.

     http://ksj.mit.edu/tracker/2012/09/skeptical-takes-elevation-junk-dna-and-o

    Het artikel van Ed Yong geeft nog iets anders aan: namelijk, hoe moeilijk het is om in een stuk alle nuances en voorbehouden te stoppen, zowel het enthousiasme als de scepsis over het project te vangen, en er een coherent geheel van te maken voor een algemeen publiek én een wetenschappelijk publiek.

    Vooral dit laatste kan ik beamen.

    ENCODE  ZELF

    ENCODE logo.png

    ENCODE (Encyclopedia of DNA Elements)

    http://en.wikipedia.org/wiki/ENCODE

    Junk-DNA

    De belangrijkste vondst van het  ENCODE PROJEKT  is dat in het menselijk ‘junk-DNA’ maar liefst vier miljoen genetische schakelaars liggen besloten. Deze schakelaars bepalen of een gen meer of minder actief wordt, zoals de dimmer op een schemerlamp.

    Het systeem van genetische schakelaars blijkt extreem complex. De computerberekeningen om de data te analyseren duurden bij elkaar opgeteld meer dan 300 jaar.

    ENCODE geeft een voorbeeld  van een   niet -coderende sequenties  met   biochemische functie

    http://eoswetenschap.eu/artikel/junk-dna-krijgt-eerherstel

    7 september, 2012

    …….. Een voorbeeld van één ‘verborgen’ functioneel element is een stukje RNA (een vorm van DNA die een boodschap kan overbrengen) dat voorlopig nog ‘incRNA’ wordt genoemd, en dat als een kleine schakelaar functioneert voor de genen die in de buurt liggen. ‘

    De incRNA’s werken als minuscule schakelaars in een gigantisch complex elektronisch netwerk. Zij bepalen welke proteïnen er door de genen worden aangemaakt, waar ze worden gemaakt (in welke soort cellen) en op welk tijdstip’, legt de Amerikaanse hoofdonderzoeker John Stamatoyannopoulos van de University of Washington in Seattle tijdens een telefonische persconferentie uit.

    ‘We kenden de incRNA’s al langer, maar het is dankzij ENCODE dat we ze voor het volledige menselijke genoom en voor verschillende biologische contexten beter hebben leren kennen. Ze treden nu echt op de voorgrond.

    En dat geldt ook voor de andere functionele elementen die we hebben kunnen identificeren in het junk-DNA.

    Ik zou zelfs durven zeggen dat we op termijn de status van het gen als kleinste eenheid van erfelijke informatie moeten gaan herzien, want deze elementen spelen zeker ook een niet te onderschatten rol in de overerfbaarheid van fysieke eigenschappen.’ 

ENCODE  en de  wereld van DNA

03 maart 2013

Het is oorlog in de wereld van de genetica. Het Encode-project, dat vorig jaar wereldwijd het DNA-onderzoek op zijn kop zette door te zeggen dat er meer DNA functioneel is dan men eerder dacht, ligt onder vuur bij collega-genetici. 

“Dit is geen werk van wetenschappers. Dit is het werk van een groep slecht opgeleide laboranten”.

Met deze woorden gaat Dr. Dan Graur van Houston University (Texas) de onderzoekers van het Encode-consortium te lijf in het vakblad Genome Biology and Evolution.

“Alles was Encode beweert is fout. Om te beginnen zijn hun statistieken vreselijk”, verkondigde de wetenschapper in de Britse krant The Guardian.

http://gbe.oxfordjournals.org/content/early/2013/02/20/gbe.evt028.full.pdf+html

http://blogs.scientificamerican.com/the-curious-wavefunction/2013/02/21/encode-applemaps-and-function-why-definitions-matter/

http://www.guardian.co.uk/science/2013/feb/24/scientists-attacked-over-junk-dna-claim

Encode (Encyclopedia Of DNA Elements, red.) is een project waarbij negen jaar lang meer dan vierduizend vorsers hebben gewerkt aan het ontrafelen van het menselijk DNA.

Tot voor kort was men ervan overtuigd dat slechts drie procent van het DNA functioneel is, .

De overige zevenennegentig procent werd bestempeld als ‘junk-DNA’. De onderzoekers van Encode verstomden echter in september 2012 de wetenschappelijke wereld. Zij concludeerden dat tachtig procent van het menselijke DNA een cruciale functie heeft in het lichaam.

Toch niet zo nutteloos

Encode verklaarde dat achttien procent van die nutteloos geachte DNA werkt als een soort schakelbord dat genen aan- en uitschakelt. Dit bepaalt of een cel een darmcel, spiercel dan wel niercel zal worden. Ook regelt het junk-DNA de hoeveelheid proteïnen die een bepaald gen moet produceren.

Die resultaten liggen nu onder vuur.

Graur en enkele onderzoekers van Johns Hopkins University (Baltimore) noemen de cijfers van Encode absurd.

“Omdat een stuk DNA biochemische activiteit vertoont, heeft het nog geen noemenswaardige functie in de cel”, aldus Graur.

Encode zou veel te snel concluderen dat DNA functioneel is.

Graur argumenteert dat de data van Encode niet betrouwbaar zijn en dat het project vooral slaagde op vlak van marketing en het creëren van een massahype.

Onderzoeksbudget is doorn in het oog

Dr. Ewan Birney van het Europees Instituut voor Bio-informatica is een van de onderzoekers achter Encode. Hij noemt de kritieken onterecht.

“De manier waarop men ons aanvalt, is oneerlijk en ongemotiveerd. Dr. Birney benadrukt dat de focus op de bijeengesprokkelde data moet liggen en niet op de hypotheses.

Volgens hem legt de discussie een te grote nadruk op het begrip ‘functioneel’.

De overvloedige data die zijn team heeft verzameld is bruikbaar voor geneeskundige en wetenschappelijke toepassingen in de toekomst. Volgens Birney is het grote budget waarover het Encode-consortium kon beschikken een doorn in het oog van Graur en andere critici.

Dr. Kevin Verstrepen, verbonden aan de KU Leuven en de VUB, zegt dat de waarheid ergens in het midden ligt.

“Graur haalt goede argumenten aan. De drie procent van ons DNA dat de genen bepaalt, is vrij resistent voor veranderingen. Fouten in ons DNA hebben meestal een negatief effect. In de functionele drie procent komen die fouten zelden voor. In het junk-DNA komen wel veel veranderingen voor. Dat ze zo vatbaar zijn voor veranderingen, is een indicatie dat ze geen sterke functie hebben.”

Evolutionaire speeltuin

Dr. Verstrepen haalt aan dat junk DNA, een term van Francis Crick, een te negatieve betekenis heeft gekregen.

Verstrepen beklemtoont dat ze misschien geen grote functie hebben, maar kunnen gezien worden als een evolutionaire speeltuin: ze bieden basismateriaal om verder te evolueren.

Verstrepen zegt dat de Encode-onderzoekers correct werk hebben geleverd.

“Heel veel erfelijke ziektes kunnen we niet plaatsen op het functionele DNA, maar op wat we junk DNA noemen. Dat DNA is misschien niet cruciaal, zoals het Encode-consortium beweert, maar heeft vaak wel een functie.”

Volgens hem is het in zekere zin waar dat Encode te sterke conclusies heeft getrokken en deze nogal krachtig geformuleerd heeft. Aan de andere kant stelt hij dat het niet eenvoudig is nuances aan te brengen wanneer je heel ingewikkelde genetische materie naar een breed publiek wil brengen.

Dr. Graur moet ook in eigen borst kijken wanneer hij Encode beschuldigt. “Met de stijl waarin hij Encode aanvalt maakt hij zich schuldig aan dezelfde praktijken die hij Encode verwijt”, aldus Verstrepen. V

Volgens hem heeft het consortium genoeg kanalen om zich te verdedigen. Deze discussie kan dan ook zelf nog tot interessante bevindingen leiden. (JB) 

Cryptogenomicon

http://selab.janelia.org/people/eddys/blog/?p=683

1.- Onderzoekers in de biologie weten al vijftig jaar dat genen worden gecontroleerd door regulerende elementen in niet-coderende DNA.
2.- Het is duidelijk dat in ieder geval de belangrijkste ENCODE papers niet zoiets beweren als wat de kranten publiceren
3.- Het menselijk genoom bezit veel junk-DNA

Maar genoomgrootte varieert nogal veel tussen verschillende soorten ….
Je zou kunnen denken dat blijkbaar meer complexe organismen, zoals de mens , meer DNA zouden moeten bezitten dan eenvoudiger organismen zoals eencellige amoeben, maar dat blijkt niet waar te zijn.
Salamanders hebben 10 X meer DNA dan wij; LONGVISSEN ongeveer 30 X meer.
____Misschien weten we niet echt weten hoe “complexiteit” te definiëren of te meten: misschien zijn we gewoon te antropocentrisch wanneer we denken dat we zelf een voorbeeld van ” grote (indien al niet de beste )
complexiteit ” zijn . Wie zegt dat amoeben minder complex zijn dan de mens? Ooit gekeken naar een amoebe? ____

De belangrijkste constatering is niet alleen dat heel verschillende wezens zeer verschillende genoom -maten bezitten maar vooral dat zelfs “hierarchisch geneste “soorten zeer verschillend genoom -maten kunnen hebben.

Dit feit, verrassend destijds, smeekte om een goede uitleg.
Als er twee soorten onderling vergelijkbaar zijn , maar waarbij hun genoom tot 10x kan verschillen in grootte, wat is al dat extra DNA dan voor nodig ?

Deze observatie over genoom maten (genaamd de ‘C-waarde’ paradox, om technische redenen) ondersteunde het idee dat een genoom misschien snel kon uitbreiden (en/of krimpen) (op een evolutionaire tijdschaal)
als gevolg van een aantal neutrale (niet-adaptieve) processen – Ofwel :
dat misschien vele organismen DNA zonder directe functionele effecten op het organisme zelf , moesten dulden ….. DNA dat evolutionair werd gecreëerd , in stand gehouden(en replicerend doorgegeven ) ;
in het bijzonder door ingebouwd geraakte neutrale mutaties en/ of zelfs parasitaire mechanismen in het(gastheer) genoom

Iemand noemde dat allemaal “junk” DNA, en dat was waarschijnlijk een ongelukkige term, want dat heeft veel mensen van bij het begin woest gemaakt ; het is immers nogal beledigend om iemand te vertellen dat zijn
prachtige huis vol staat vol met troep.

Een belangrijke ontdekking die een bevredigende verklaring van de C-waarde paradox leverde , was de ontdekking dat genomen, vooral die van dieren en planten , grote aantallen transposons (mobiele) elementen
bevatten .

Die Mobiele genetische elementen repliceren zich op de (meestal lichte) kosten van hun gastheer -genoom-replicatie mechanismen .

Zo bezit ongeveer 10% van het menselijke genoom ongeveer
een miljoen kopieën van het kleine beweegbare element genaamd Alu.

Een ander groot deel van het genoom bestaat uit een mobiele element L1.
Transposons zijn gelieerd aan virus-achtige taktieken , en we denken dat ze voor het grootste deel parasitair van aard zijn . Ze infecteren een genoom, repliceren zich , verspreiden en vermenigvuldigen zich ,
en uiteindelijk zullen ze sterven, muteren, en vervallen een/of , hun DNA-sequenties verliezen .

Soms zal een zich replicerend en hoppend Alu element aankomen op een andere plaats(locatie) in  het gastheer  genoom
waarbij het iets in dat genoom  om zeep helpt . Maar meestal zal een nieuwe Alu sprong gewoon ergens in de junk belanden zonder merkbaar effekt ( omdat het geen   echte of noodakelijke  functie binnen het gastheer genoom , vervult )

Het leek erop dat als we kijken naar al de verschillende genoom -maten, bijna alles van die” raadselachtige” grootte variaties kan worden wordt verklaard door het genoom te beschouwen als volgestouw met verschillende aantallen van krachtige en verschillende transposons.

Sommige wezens, zoals kogelvis, hebben slechts lage transposon – belastingen
Sommige wezens, zoals salamanders, longvis, amoeben, maïs, en lelies, zijn beladen met enorme aantallen transposons.

Het menselijk genoom bestaat ongeveer voor 50% uit transposon-afgeleide sequenties _____ net op de 50% grens waarbij iemand kan gaan beweren : “het menselijk genoom is meestal junk”
en iemand anders evengoed kan zeggen “het menselijk genoom is meestal geen junk “.

In 1980, verschenen twee belangrijke papers – door Orgel en Crick , en door Sapienza en Doolittle – mooi en uitgebreid en met het argument dat het genoom “egoïstisch”( selfisch ) of “junk” DNA, bevat ….. grotendeels transposon-afgeleide sequenties en in soms vrij grote hoeveelheden

Ze waren wel zo voorzichtig te verklaren  dat , bijvoorbeeld, het verrassend zou zijn als de evolutie niet af en toe sommige nuttige functies uit deze deze grote hoeveelheid extra DNA-sequentie zou kunnen ineen prutsen
Sterker nog, we vinden nu vele interessante voorbeelden van transposon-afgeleide spullen die worden/werden gecoöpteerd voor organismale functies (maar dit zijn de uitzondering, niet de regel).

Zonder te proberen om hatelijke of pedant academisch te zijn , houd ik er rekening mee dat  ze beide papers en  hun auteurs onvermeld laten noch citeren  /
Dat  betekent, (ongeacht wat we lezen in de kranten) dat ENCODE eigenlijk niet probeerde hun (goed ondersteunde ) gegevens (over het junk DNA ) te interpreteren

Transposon afgeleide sequenties zijn het schoolvoorbeeld van “junk DNA” omdat we positief kunnen identificeren wat transposon-afgeleide sequenties zijn en wat niet , dmv een geautomatiseerde analyse en reconstructie van de evolutionaire geschiedenis van transposon- invasies van de  genomen.
Er is kans op ander niet-functioneel DNA “junk” in het DNA die we op dit moment niet kunnen herkennen , maar het belangrijkste punt is dat de dode restanten van vele transposons iets voorstellen wat we met een hoge mate van waarschijnlijkheid (nog steeds ) kunnen indentificeren –

Niet-coderende DNA is deels junk, deels regulatorisch , deels onbekend

Het is cruciaal om te beseffen  dat “niet-coderende” DNA  GEEN  synoniem is   voor “junk” DNA.  Het  huidige model  van het menselijke genoom, dat ENCODE nu systematisch en volledig bevestigd en  heeft  uitgebreid, is dat het ongeveer 1% eiwit-codering(, in misschien ongeveer 20.000 “genen”) gemiddeld ongeveer 1500 basen omvat  (waarbij het begrip ” gen ” amorf, maar nuttig is , we kennen er eentje   als we eentje  zien ).

Genen worden aan-en uitgezet door regulerende DNA-gebieden, zoals promoters en versterkers(enhancers )  – zoals  reeds al vijftig jaar werd uitgewerkt r, te beginnen met hoe bacteriële virussen(bacteriofagen )  werken .

Bij dieren en  mensen, zitten er ( denkt de auteur )  misschien 10-20 regulerende gebieden per gen, elk misschien 100-300 basen lang, dus, heel ruw, misschien in de orde van ongeveer 1000-6000 grondslagen van coderende informatie tenbehoeve van regulatorische  sdequenties per  1500 codering bases in een gen.

I’m only giving hand-wavy back of the envelope notions here because it’s actually quite difficult to pin these numbers down exactly; our current knowledge of regulatory DNA sequences in detail is distressingly incomplete. Ik ben alleen het geven van de hand golvende achterkant van de envelop begrippen hier, want het is eigenlijk heel moeilijk om deze cijfers vastpinnen precies; onze huidige kennis van regulerende DNA-sequenties in detail is bedroevend onvolledig. That’s something that ENCODE’s trying to help figure out, in systematic fashion, and where a lot of ENCODE’s substantive value is. Dat is iets dat ENCODE probeert figuur te helpen, in een systematische manier, en waar veel ENCODE de inhoudelijke waarde. The point is, we already knew there was likely at least as much regulatory DNA as coding DNA, and probably more; we just don’t have a very satisfying handle on it all yet, and we thought we needed an ENCODE project to survey things more comprehensively. Het punt is, we al wisten dat er waarschijnlijk minstens zoveel regulerende DNA als coderend DNA, en waarschijnlijk meer, we gewoon niet hebben een zeer bevredigend handvat op het nog allemaal, en we dachten dat we nodig hadden een CODEREN project te overzien dingen uitgebreider.

So when you read a Mike Eisen saying “those damn ENCODE people, we already knew noncoding DNA was functional” , and a Larry Moran saying “those damn ENCODE people, there is too a lot of junk DNA” , they aren’t contradicting each other. Dus als je leest een Mike Eisen zeggen “die verdomde ENCODE mensen, wisten we al niet-coderende DNA was functioneel” , en een Larry Moran zegt “die verdomde ENCODE mensen, er is te veel junk-DNA ‘ , zijn ze niet tegenspreken elke andere. They’re talking about different (sometimes overlapping) fractions of human DNA. Ze hebben het over verschillende (soms overlappende) fracties van menselijk DNA. About 1% of it is coding. Ongeveer 1% van het coderen. Something like 1-4% is currently expected to be regulatory noncoding DNA given what we know (and our knowledge about regulatory sites is especially incomplete). Iets als 1-4% wordt momenteel verwacht dat de regelgeving niet-coderende DNA gegeven wat we weten (en onze kennis over de regelgeving sites is vooral incompleet) zijn. About 40-50% of it is derived from transposable elements, and thus affirmatively already annotated as “junk” in the colloquial sense that transposons have their own purpose (and their own own biochemical functions and replicative mechanisms), like the spam in your email. Ongeveer 40-50% van het is afgeleid van transposons, en dus bevestigend reeds geannoteerd als “junk” in de omgangstaal zin dat transposons hebben hun eigen doel (en hun eigen biochemische functies en replicatiemechanismen), net als de spam in uw e-mail . And there’s some overlap: some mobile-element DNA has been co-opted as coding or regulatory DNA, for example. En er is enige overlap: sommige mobiele-element DNA werd gecoöpteerd als codering of regulatoire DNA, bijvoorbeeld.

Now that still leaves a lot of the genome. Nu dat laat nog veel van het genoom. What’s all that doing? Wat is dat allemaal doen? Transposon-derived sequence decays rapidly, by mutation, so it’s certain that there’s some fraction of transposon-derived sequence we just aren’t recognizing with current computational methods, so the 40-50% number must be an underestimate. Transposon-afgeleide sequentie snel vervalt, door mutatie, dus het is zeker dat er een aantal fractie van transposon-afgeleide volgorde nog niet herkennen met de huidige computationele methoden, zodat het 40-50% nummer moet een onderschatting zijn. So most reasonable people (ok, I) would say at this point that the human genome is mostly junk (“mostly” as in, somewhere north of 50%). Dus de meeste redelijke mensen (ok, ik) zou op dit punt zeggen dat het menselijk genoom is meestal junk (“meestal” als in, ergens ten noorden van 50%).

At the same time, we still have only a tenuous grasp on the details of gene regulation, even though we think we understand the broad strokes now. Op hetzelfde moment, we hebben nog slechts weinig greep op de details van de genregulatie, hoewel we denken dat we nu begrijpen de grote lijnen. Nobody should bet against finding more and more regulatory noncoding DNA, either. Niemand zou inzetten tegen het vinden van meer en meer regelgeving niet-coderend DNA, ofwel. The human genome surely contains a lot of unannotated functional DNA. Het menselijk genoom bevat zeker veel unannotated functionele DNA. The purpose of the ENCODE project was to help us sort this out. Het doel van het ENCODE project was om ons te helpen dit uitzoeken. Its data sets, and others like them, will be fundamental in giving us a comprehensive view of the functional elements of the human genome. Zijn datasets, en anderen zoals zij, zal fundamenteel zijn in het geven van ons een uitgebreid overzicht van de functionele elementen van het menselijk genoom.

ENCODE’s definition of “functional” includes junk ENCODE’s definitie van “functionele” omvat junk

ENCODE has assigned a “biochemical function” to 80% of the genome. CODEREN heeft een “biochemische functie” tot 80% van het genoom toegewezen. The newspapers add, “therefore it’s not junk”, but that’s a critically incorrect logical leap. De kranten voegen, “daarom is het niet junk”, maar dat is een kritisch onjuiste logische sprong. It presumes that junk DNA doesn’t have a “biochemical function” in the sense that ENCODE chose to operationally define “function”. Zij veronderstelt dat junk-DNA niet een “biochemische functie” in de zin dat ENCODE ervoor gekozen om operationeel “functie” te definiëren. So in what sense did ENCODE define the slippery concept of biological function, to allow them to assign a human genome fraction (to two significant digits, ahem)? Dus in welke zin heeft ENCODE bepalen de glibberige begrip van biologische functie, om hen in staat stellen om een ​​menselijk genoom fractie (tot twee significante cijfers, ahem) toe te wijzen?

ENCODE calls a piece of DNA “functional” if it reproducibly binds to a DNA-binding protein, is reproducibly marked by a specific chromatin modification, or if it is transcribed. CODEREN noemt een stuk DNA “functionele” als het reproduceerbaar bindt aan een DNA-bindend eiwit, reproduceerbaar wordt gekenmerkt door een specifieke chromatine modificatie, of als het wordt getranscribeerd. OK. OK. That’s a fine, measurable operational definition. Dat is een prima, meetbare operationele definitie. (One might wonder, why not just call “DNA replication” a function too, and define 100% of the genome as biochemically functional, but of course, as Ewan Birney (the ENCODE czar) would tell you, I would never be that petty. No sir.) I am quite impressed by the care that the ENCODE team has taken to define “reproducibility”, and to process their datasets systematically. (Men kan zich afvragen, waarom niet gewoon bellen “DNA-replicatie” een functie ook, en bepalen 100% van het genoom als biochemisch functioneel, maar natuurlijk, als Ewan Birney (de ENCODE tsaar) je zou vertellen, zou ik nooit dat kleine . Nee meneer.) Ik ben behoorlijk onder de indruk van de zorg die de ENCODE team heeft genomen om “reproduceerbaarheid” te definiëren, en om hun datasets systematisch te verwerken.

But as far as questions of “junk DNA” are concerned, ENCODE’s definition isn’t relevant at all. Definitie, maar voor zover de vragen van “junk DNA” betreft, ENCODE is niet relevant bij allen. The “junk DNA” question is about how much DNA has essentially no direct impact on the organism’s phenotype – roughly, what DNA could I remove (if I had the technology) and still get the same organism. De “junk DNA” vraag is over hoeveel DNA heeft in wezen geen direct effect op fenotype van het organisme – ruwweg, wat DNA kon ik verwijderen (als ik de techniek) en nog steeds hetzelfde organisme. Are transposable elements transcribed as RNA? Zijn transposons getranscribeerd als RNA? Do they bind to DNA-binding proteins? Hebben ze binden aan DNA-bindende eiwitten? Is their chromatin marked? Wordt hun chromatine gemarkeerd? Yes, yes, and yes, of course they are – because at least at one point in their history, transposons are “alive” for themselves (they have genes, they replicate), and even when they die, they’ve still landed in and around genes that are transcribed and regulated, and the transcription system runs right through them. Ja, ja, en ja, natuurlijk zijn ze – omdat minstens op een punt in hun geschiedenis, transposons zijn “leven” voor zichzelf (ze hebben genen, ze repliceren), en zelfs wanneer ze sterven, hebben ze nog steeds in landden en om genen die worden getranscribeerd en gereguleerd, en de transcriptie-systeem loopt dwars door hen heen.

Thought experiment: if you made a piece of junk for yourself — a completely random DNA sequence! Gedachte-experiment: als je een stuk schroot voor jezelf gemaakt – een volstrekt willekeurige DNA-sequentie! — and dropped it into the middle of a human gene, what would happen to it? – En liet het in het midden van een menselijk gen, wat zou er gebeuren om het te? It would be transcribed, because the transcription apparatus for that gene would rip right through your junk DNA. Het zou worden getranscribeerd, omdat de transcriptie apparaat voor dat gen recht zou rippen via uw junk-DNA. ENCODE would call the RNA transcript of your random DNA junk “functional”, by their technical definition. ENCODE zou het RNA-transcript van uw willekeurige DNA junk “functioneel”, door hun technische definitie noemen. And if even it weren’t transcribed, that would be because it acted as a different kind of functional element (your random DNA could accidentally create a transcriptional terminator). En als zelfs dat niet getranscribeerd, dat zou zijn omdat het fungeerde als een ander soort functioneel element (een willekeurige DNA kan per ongeluk maak een transcriptiebeëindiger).

The random genome project De willekeurige genoomproject

So a-ha, there’s the real question. Dus a-ha, er is de echte vraag. The experiment that I’d like to see is the Random Genome Project. Het experiment dat ik graag zou willen zien is de Random Genome Project. Synthesize a hundred million base chromosome of entirely random DNA, and do an ENCODE project on that DNA. Synthetiseren honderd miljoen base-chromosoom van geheel willekeurige DNA, en geen CODEREN project op dat DNA. Place your bets: will it be transcribed? Plaats uw inzet: het zal worden overgeschreven? bound by DNA-binding proteins? gebonden door DNA-bindende eiwitten? chromatin marked? chromatine gemerkt?

Of course it will. Natuurlijk zal het.

The Random Genome Project is the null hypothesis, an essential piece of understanding that would be lovely to have before we all fight about the interpretation of ENCODE data on genomes. De Random Genome Project is de nul-hypothese, een essentieel stuk van begrip dat mooie voordat we aan alle strijd over de interpretatie van de gegevens te coderen op genomen zou zijn. For random DNA (not transposon-derived DNA, not coding, not regulatory), what’s our null expectation for all these “functional” ENCODE features, by chance alone, in random DNA? Voor willekeurige DNA (niet transposon-afgeleide DNA, geen codering, geen regelgeving), wat is onze null verwachting voor al deze “functionele” ENCODE functies, alleen door toeval, in willekeurige DNA?

(Hat tip to The Finch and Pea blog, a great blog that I hadn’t seen before the last few days, where you’ll find essentially the same idea.) (Hoed topje naar De Vink en Pea blog, een geweldige blog die ik niet eerder had gezien de laatste paar dagen, waar je in wezen hetzelfde idee vindt.)

Evolution works on junk Evolutie werkt op junk

Even if you did the Random Genome Project and found that a goodly fraction of a totally random DNA sequence was “functional”, transcribed and bound and chromatin-marked, would this somehow diminish your view of the human genome? Zelfs als je dat deed de Random Genome Project en vond dat een flink deel van een totaal willekeurig DNA-sequentie was “functioneel”, getranscribeerd en gebonden en chromatine-gemarkeerde, zou dit een of andere manier verminderen uw weergave van het menselijk genoom?

Personally, I don’t think we can understand genomes unless we try to recognize all the different noisy, neutral evolutionary processes at work in them . Persoonlijk denk ik niet dat we kunnen begrijpen genomen tenzij we proberen om alle verschillende erkennen luidruchtig, neutraal evolutionaire processen aan het werk in hen . Without “noise” — without a background of specific but nonfunctional transcription, binding, and marking — evolution would have less traction, less de novo material to grab hold of and refine and select, to make it more and more useful. Zonder “ruis” – zonder een achtergrond van specifieke, maar niet-functionele transcriptie, binding, en markering – evolutie zou minder grip hebben, minder de novo materiaal te houden van en te verfijnen grijpen en te selecteren, om het meer en meer bruikbaar te maken. Genomes are made of repurposed sequence, borrowed from whatever happened to be there, including the “junk DNA” of invading transposons. Genomen zijn gemaakt van hergebruikt volgorde, geleend van wat er gebeurd om er te zijn, met inbegrip van de “junk DNA” van binnenvallende transposons.

As Sydney Brenner once said, there’s a difference between junk and garbage; garbage is stuff you throw out, junk is stuff you keep because it just might be useful someday. Zoals Sydney Brenner zei ooit, er is een verschil tussen rommel en vuilnis, vuilnis is dingen die je eruit gooien, junk is dingen die je te houden, want het zou wel eens nuttig zijn.

Conflict of interest/full disclosure: I was a member of the national advisory council to the NIH National Human Genome Research Institute at the time ENCODE was conceived and planned – so I’m not quite as innocent and disinterested in policy questions of NIH NHGRI big science projects and media engagement strategy as this post may have made it sound. Belangenconflict / full disclosure: ik was een lid van de nationale adviesraad voor de NIH National Human Genome Research Institute op het moment ENCODE is bedacht en gepland – dus ik ben niet zo onschuldig en belangeloze in beleidsvragen van NIH NHGRI grote wetenschappelijke projecten en media engagementstrategie als deze post kan het geluid gemaakt hebben.

http://sandwalk.blogspot.be/search/label/Genes

Mijn foto

18 september 2012

ENCODE project is een mijlpaal, maar 80% functioneel dna roept vragen op

Nota  : 

  • ……when further questioned as to how much of this ‘functional’ DNA was actually important or necessary to cell processes one of the leads of the Genome project , downgraded the estimate to around 40% (which is probably finger-in-the-air but gives an idea).

Op 20 september 1952 werd door Alfred Hershey en Martha Chase aangetoond dat DNA en niet eiwit de drager van de erfelijke informatie is: dat is exact 60 jaar geleden! Nog maar 60 jaar!

2012

Het ENCODE project (Encyclopedia of DNA Elements) is een mijlpaal in het genetisch onderzoek van de mens. Genetica begon met Mendel en met name met de herontdekking van Mendel in 1900. Ongeveer 50 jaar later werd de chemische structuurformule van DNA ‘ontdekt’ (of beredeneerd? of voorspeld?) door James Watson en Francis Crick (1953), en nog eens 50 jaar later (2001) werd de complete basevolgorde van het menselijke dna vastgesteld (Human Genome Project). In 2012, dat is maar 11 jaar later werd vastgesteld welke delen van het menselijk dna ‘actief’ zijn (ENCODE). ‘Actief’ is iets anders dan het aantal genen dat de mens heeft.

Hoeveel genen heeft de mens?

2001

In 1999 dus 2 jaar voor de afronding van het HGP, schatte de bekende evolutie-bioloog John Maynard Smith het aantal genen van de mens op 60.000 tot 80.000 [1]. Als het om eiwit-coderende genen gaat is dit in onze ogen belachelijk hoog, maar het was toen de gangbare opvatting [2]. ‘Genen’ waren toen vrijwel synoniem met ‘eiwit coderend dna’. Er waren zelfs nog hogere schattingen. Eén jaar vóór de afronding van het Human Genome Project werd het aantal genen teruggebracht van 120.000 naar 81.000. Midden jaren 80 stond in verscheidene handboeken het berekend aantal van 100.000 genen [3]. In het boek dat Nature ter gelegenheid van de afronding van het Human Genome Project in 2001 publiceerde wordt er gesproken over 30.000 – 40.000 genen [3]. Enigzins teleurgesteld werd er bij gezegd: only about twice as many as in worm or fly! Let op de grote spreiding! Het waren schattingen (predictions). Dit is toch best opvallend als je bedenkt dat de dna sequence bekend was. Uit die tijd dateert ook het beroemde percentage van 1,5% van het menselijke dna dat codeert voor eiwitten.

‘Niet-coderend’ dna
In 2001 was er niet veel aandacht voor niet-coderende genen, d.w.z. genen die alleen RNA produceren en geen eiwit. De schatting was dat er ‘duizenden’ niet-coderende RNAs zouden bestaan, maar met zekerheid slechts enkele honderden [3:p.105).

ENCODE: hoeveel genen heeft de mens?
Volgens ENCODE [4]:

20.687 protein-coderende genen
18.441 RNA-genen
_____________________
39.128 genen totaal    (*1)

Grappig dat we met dit aantal weer terug zijn op het peil van 2001! En dan heb ik nog niet meegerekend dat eiwit-coderende genen gemiddeld ongeveer 4 verschillende eiwitten produceren (tgv alternative splicing) waardoor er plm. 80.000 eiwitten worden geproduceerd, waardoor we terug zijn bij de schattingen van eind jaren 90. Zou je kunnen zeggen. Wat zeker opvalt is dat het aantal RNA-genen enorm omhooggeschoten is ten opzichte van 10 jaar geleden. Bijna net zoveel als ‘gewone’ genen. En dan heb ik nog niet genoemd 11.224 pseudogenen: ‘dode’ genen waarvan een deel soms in sommige celtypen in sommige individuen afgelezen wordt. Die tel ik even niet mee.

Hoeveel dna is functioneel?
De controversiële claim van ENCODE is dat 80% van het menselijk dna ‘biochemisch functioneel’ is. Maar hun definitie van ‘functioneel’ is heel ruim:

“Operationally, we define a functional element as a discrete genome segment that encodes a defined product (for example, protein or non-coding RNA) or displays a reproducible biochemical signature (for example, protein binding, or a specific chromatin structure).” [4]                  (2)

Vrij vertaald: 80% van het menselijk dna ‘doet iets’. Dit is een veel ruimere defintie dan gebruikelijk in de (evolutie)biologie. In de evolutie betekent ‘functioneel’ dat iets survival value heeft (fitness). Maar de taak die ENCODE zichzelf gesteld heeft is alle activiteit van alle dna vast te stellen in dat is inclusief modificaties van histonen die aan dna vastzitten. En ook als het dna maar in één celtype actief is. Zo heeft ENCODE de activiteit in 147 verschillende celtypes getest. Dat is nieuw. Het gaat om de totaliteit. Wil je een compleet overzicht dan moet je alles meenemen. Zo is die 80% ontstaan.

Nog maar een paar jaar geleden stond in een standaardwerk [5] dat van een typisch genome één derde (33%) wordt afgelezen (dat heet: transcriptome omdat het op transcriptie gebaseerd is, dat is de productie van RNA). Volgens ENCODE is dat nu 62%. De rest is betrokken bij histonen, en andere eiwitten die aan dna binden. Van die 62% is de meerderheid intronen, want die worden ook afgelezen, maar daarna er uit geknipt (splicing).

Maximum aantal genen?
Zou het menselijk genoom echt 100.000 ‘genen’ kunnen hebben? [10] Of een miljoen??? Volgens Manfred Eigen [6] kan een organisme niet onbeperkt veel genen hebben omdat die informatie iedere generatie betrouwbaar gecopieerd moet worden en mutaties zullen zich op den duur ophopen zodat de originele informatie verloren zal gegaan. Anders gezegd: het aantal informatie dragende bases heeft een maximum. Dat wordt bepaald door de mutatiefrequentie. De maximale mutatiefrequentie is het omgekeerde (reciprocal) van het aantal informatie dragende bases. Dus heb je een mutatiefrequentie van 1 op de miljoen dan zal het maximum aantal informatieve bases 1 miljoen zijn.

We moeten dus genen omrekenen in bases. Schattingen in de literatuur voor het totaal aantal relevante bases (exons) van de mens is 30 miljoen bases (30 Mb) verdeeld over 180.000 exons [7]. Als je het aantal RNA genen erbij optelt zou je grofweg op 60 miljoen bases komen (schatting!). Verder hebben we nog dna dat betrokken is in gen regulatie. Volgens ENCODE [8] zou dat tenminste zo veel bases in beslag nemen als eiwit-coderende genen, dus tenminste nog eens 30 miljoen. Totaal: tenminste 90 miljoen bases. Uit de literatuur [9] blijkt dat de mutatiefrequentie in de orde van 1 op de 100 miljoen is. De menselijke soort zou dus net zoveel significant dna hebben dat hij kan onderhouden. Te mooi om waar te zijn? Gezien het feit dat het berekeningen op de achterkant van een bierviltje gemaakt zijn, lijkt dat inderdaad te mooi om waar te zijn!

Postscript  
(19 – 23 sept):

Als we die 80% functioneel dna omrekenen naar bases: 80% van 3,2 miljard bases =  2,56 miljard bases, dan is niet in te zien hoe die bases onderhouden kunnen worden als er een mutatiefrequentie is van 1 : 100 miljoen (1 : 10-8) per generatie! Het menselijke genome zou maximaal 100 miljoen bases functioneel dna kunnen bevatten. Dat is 3,1% van het totale dna. ENCODE komt neer op ruim 25x hoger! Daar kom ik zeker nog een keer op terug!

Populatiegeneticus en evolutiebioloog Joe Felsenstein heeft bevestigd dat de error threshold een onafhankelijk argument tegen 80% functioneel dna in het menselijk genome is (hier).

Een onafhankelijke (ruwe) berekening gebaseerd op “very roughly, maybe on the order of about 1000-6000 bases of noncoding regulatory information per 1500 coding bases in a gene” (Sean Eddy):

aantal bases in genen:        20.687 x 1500 = 31.030.500 bases
aantal bases in regulators: 20.687 x 3500 = 72.404.500 bases
totaal:                                                           103.435.000 bases
in het menselijk genome die er toe doen.

Dus 103 miljoen komt heel aardig overeen met mijn berekening gebaseerd op het idee van Manfred Eigen [6] (nl 100 miljoen)!

Postscript 3 Okt 2012
“Mammalian conservation suggests that ~5% of the human genome is conserved due to noncoding and regulatory roles ” [11]. Dit is dus méér dan alleen eiwit-coderende genen (“Short noncoding RNAs are as strongly constrained as protein-coding regions”) en méér dan de schatting 3,1% hierboven.
Een onafhankelijk manier om het percentage functioneel dna te bepalen is misschien het perc. dna dat in zoogdieren geconserveerd (constrainted, conserved) is?

Noten

  1. John Maynard Smith (1999) The Origins of Life  (p.16).
  2. Mark Ridley (2000) Mendel’s Demon meldt 60.000 genen, tabel op p. 82.
  3. Carina Dennis, Richard Gallagher (2001) The Human Genome. Palgrave. p. 19; p.67; p.72; p.110; p.112.
  4. The ENCODE Project Consortium: ‘An integrated encyclopedia of DNA elements in the human genome‘, Nature 57-74 6 sep 2012 (Open Access). “we annotated 8,801 small RNAs and 9,640 long non-coding RNA (lncRNA) loci” dus totaal 18.441 RNA genen.
  5. James Watson et al (2008) Molecular Biology of the Gene (sixth ed.), p.705.
  6. Manfred Eigen (1996) Steps Towards Life, p.20:  “the longer a sequence is, the more accurate its reproduction must be, otherwise errors accumulate in successive generations and the original information is lost”.
  7. Targeted Capture and Massively Parallel Sequencing of Twelve Human Exomes.
  8. “raising the possibility that more information in the human genome may be important for gene regulation than for biochemical function.” zie: [4].
  9. Joris A. Veltman & Han G. Brunner (2012) De novo mutations in human genetic disease Nature Reviews Genetics 13, 565-575 (August 2012).
  10. In: Peter Sudbery (1998) Human Molecular Genetics, p. 36 wordt genoemd dat het theoretisch maximum bij de mens 100.000 genen zou zijn gebasserd op o.a. het aantal gemuteerde genen dat tolerabel zou zijn (maar is schatting!).
  11. Lucas D. Ward (2012) Evidence of Abundant Purifying Selection in Humans for Recently Acquired Regulatory Functions, Science 28 September 2012

uit de reacties 

(*1)

Wat ik niet gemeld had was dat het totaal aantal bases in het menselijk genoom 3,2 miljard bases is. Daarom neem ik aan dat die 80% van 3,2 miljard is, dus 2,56 miljard. Dit is vele malen meer dan de 90 miljoen bases waar ik op uit kom.

Als die 2,56 miljard van belang zijn voor de fitness van het individu dan zou een dergelijke hoeveelheid informatie moeilijk of niet intact gehouden kunnen worden in de loop van de menselijke evolutie gezien de mutatiefrequentie. Het probleem dat ik beschreef in mijn blog wordt dus vele malen groter. In feite is 2,56 miljard significante bases niet intact te houden. Dat is het probleem.

(2)De controversiële claim van ENCODE is dat 80% van het menselijk dna ‘biochemisch functioneel’ is.

Het is  heel duidelijk hoe ze via een optelsom van de verschillende celtypen aan de 80% komen. Ewan Birney suggereerde dat als men meer celtypen zou meenemen in het onderzoek, men zelfs tot 100% ‘functioneel’ DNA zou kunnen komen.

Je hebt het over niet-coderende genen en omdat de terminologie in ENCODE toch al zo lastig is, is het misschien beter alles vanaf het begin van de discussie duidelijk te maken. Ik dacht dat per definitie genen eiwit-coderend waren.

RNA dat niet afgelezen wordt is geen gen. Dat wordt niet zo genoemd, ook in het artikel van ENCODE niet. Ze hebben het over RNA-elementen. Neemt niet weg, zoals ENCODE ook laat zien, dat dit niet een functie kan hebben.

°……Het begrip ‘RNA genes’ is geen interne contradictie. Je vindt het begrip bv hier: Non-coding RNA genes and the modern RNA world
Als genen stukken dna zijn met een begin en eind, die gereguleerd worden, net als coderende genen op bepaalde tijdstippen in bepaalde celtypen worden afgelezen, evt introns kunnen bezitten, wat is er fout aan het begrip rna genen?

De berekening op het bierviltje zou best eens kunnen kloppen.

Het is interessant dat ENCODE 2007 het heeft over’ biologically active’ en ENCODE 2012 over ‘biochemically active’ (jouw Zouden ze dat ‘verbeterd’ hebben ?

°  Nog even een linkje naar dit blog van ‘the finch and pea’ van Mike White. Een mooie nabeschouwing over het junk DNA en een     kritiek op het ijverig uitrekenen van de percentages. Vooral de laatste alinea is prachtig.
http://thefinchandpea.com/2012/09/20/the-non-functional-concept-of-genome-function/#more-6686

°  Echter ,  hun definitie van ‘functioneel’ is heel ruim:
“Operationally, we define a functional element as a discrete genome segment that encodes a defined product (for example, protein or non-coding RNA) or displays a reproducible biochemical signature (for example, protein binding, or a specific chromatin structure).” [4]

Gerdien de Jong

Vrij vertaald: 80% van het menselijk dna ‘doet iets’.

Dat is een heel vrije vertaling, maar het geeft wel aan waar het probleem met ‘functional’ hier ligt. ‘A reproducible biochemical structure‘ kun je niet zonder meer vertalen in ‘iets doen’.

http://selab.janelia.org/people/eddys/blog/?p=683
“Thought experiment: if you made a piece of junk for yourself — a completely random DNA sequence! — and dropped it into the middle of a human gene, what would happen to it? It would be transcribed, because the transcription apparatus for that gene would rip right through your junk DNA. ENCODE would call the RNA transcript of your random DNA junk “functional”, by their technical definition.”

° Om te concluderen dat DNA ‘iets doet’ moet je laten zien wat het doet: dat is niet gebeurd. 

° Inderdaad de definitie van functioneel is het probleem. Testen wat het fenotypisch effect is van duizenden rna transcripts en duizenden dna-eiwit complexen is werk voor duizenden biologen van deze en de komende generaties.

Nog interessanter dan een stukje random dna in een gen laten integreren is het ‘The random genome project: Synthesize a hundred million base chromosome of entirely random DNA, and do an ENCODE project on that DNA’. Dat is niet zomaar interessant, het is het verplichte CONTROLE experiment!

Zonder dat kun je de data van ENCODE niet interpreteren. Maw je moet weten wat een groot stuk random dna voor activiteiten vertoond met de ENCODE testen. Ik heb geleerd dat controles de essentie zijn van een wetenschappelijk experiment. Zo’n controle heeft ENCODE niet gedaan. Wel reproduceerbaarheid, maar dat is niet genoeg. 

°Maar wat nu als die biochemische modificaties van dna en histonen die ENCODE gevonden heeft, geen enkel effect hebben op het fenotype van de drager? op zijn gezondheid? op de evolutionaire fitness (aantal nakomelingen)? dwz evolutionair neutraal zijn?

°Waarom mag iets niet evolutionair neutraal zijn?. Als iets “displays a reproducible biochemical signature (for example, protein binding, or a specific chromatin structure)”, is het dan niet gewoon ook belangrijk, onafhankelijk of het iets doet met het fenotype etc?

°…..Het gaat er niet om of het belangrijk is, maar dat de auteurs duidelijk moeten zijn: iets ‘functioneel’ noemen terwijl je in de verste verte de functie niet kent, is misleidend of tenminste uitermate verwarrend.

°ENCODE doet goed onderzoek maar hun taalgebruik is ontzettend verwarrend. gedeetelijk komt dit ook omdat het genoom op biochemisch niveau zelf zeer verwarrend is. Maar je hoeft het daarom nog niet verwarrend te omschrijven!!!

In de evolutiebiologie zijn we al gewend aan split genes: introns middenin genen die wel afgelezen worden maar daarna uitgeplitst en afgebroken. en we zijn gewend aan neutrale variatie in base verschillen (Kimura).

Maar er worden kennelijk ook vele stukken dna afgelezen (=transcriptie) ver buiten plekken waar een gen ligt. Daarvan zegt ENCODE dus dat ze evolutionair neutraal zijn: ze hebben geen aantoonnare functie (geen eiwit of regulator functie):
“no specific benefit to the organism” = dragen niet bij aan de evolutionaire fitness. Daarom is het zeer verwarrend om dat desondanks ‘biologically active‘ te noemen.
ENCODE suggereert dat die stukken dna ‘probeersels’ zijn van evolutie: doet het iets waar het organisme achteraf baat bij heeft (fitness verhogend) en dan gaat selectie dat bevorderen. Zoiets is aangetoond voor bijv. transposons die heel soms per ongeluk een gunstig effect hadden op het organisme.
Maar we blijven voorlopig met een genoom zitten dat een heleboel activiteiten vertoond waarvan we geen flauw idee hebben waar het goed voor is.

 

 

 

 

DNA needs to interact with proteins and RNA to direct the activity of a cell. ENCODE is attempting to catalog these interactions.

http://arstechnica.com/staff/2012/09/most-of-what-you-read-was-wrong-how-press-releases-rewrote-scientific-history/
http://arstechnica.com/science/2013/05/carnivorous-plant-has-deleted-most-of-its-junk-dna/

 

°

 

 

GENETISCHE REPARATIES –>DNA schade herstel

 zie onder GENETICA     

°Deze pagina  gaat  over  reparaties aan genetische breuken en  herstel  van  mutaties

http://nl.wikipedia.org/wiki/DNA-schade

°

1)  GEBROKEN CHROMOSOMEN

chromosomen chromatiden  <— DOC Archief

Het nucleosoom – de bouwstenen van chromosomen

http://dier-en-natuur.infonu.nl/biologie/18541-het-nucleosoom-de-bouwstenen-van-chromosomen.html

Velen hebben al gehoord van desoxyribonucleotidezuur, beter gekend als DNA en waarschijnlijk nog meer mensen hebben al van chromosomen gehoord. Minder mensen weten wat de link is tussen beiden, maar nog minder mensen weten ook effectief hoe deze link tot stand komt. Histonen zullen DNA rondt zich wikkelen en aanleiding geven tot een nucleosoom. Dit artikel geeft een basisuitleg over de opbouw van deze zogenaamde nucleosomen en hoe DNA via deze opgevouwd wordt tot een chromosoom.

Molecular Biology of the Gene, 5th edition; Watson, Baker, Bell, Gann, Levine, Losick. ISBN: 0-321-22368-3

°

Bij breuk geen deling

Enzymen hebben 1-uursservice om gebroken DNA te repareren

  • vrijdag 16 januari 2004      Wim Köhler
De cel herstelt DNA-schade ogenblikkelijk. Onder de microscoop zijn de moleculaire details van de herstelwerkzaamheden te volgen. 
Een breuk in een chromosoom is levensbedreigend. Allereerst voor de cel waar het chromosoom in zit, want een cel met een ongerepareerde breuk dwingt zichzelf om te sterven, via het proces van de geprogrammeerde celdood (apoptose). In alle levende cellen circuleren enzymen die chromosoombreuken herstellen, en de meeste van de miljoenen chromosomen die dagelijks in een mens breken worden hersteld. Maar een verkeerd geheelde chromosoombreuk kan kanker veroorzaken, meestal leukemie. Eén chromosoombreuk kan dus de voortijdige dood van een heel organisme veroorzaken. Zorgvuldige reparatie van gebroken chromosomen is dus van levensbelang. Reparatie-enzymen die gebroken chromosomen lijmen zijn dan ook al meer dan twee miljard jaar geleden in de evolutie ontstaan. Over de manier waarop cellen chromosoombreuken helen is de laatste jaren veel bekend geworden.
De groep van Roland Kanaar, verbonden aan de afdelingen genetica en radiotherapie van het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam, samen met moleculaire microscopisten van het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam in Science lieten zien dat herstel van gebroken chromosomen ongeveer een uur duurt. De brokstukken worden naar elkaar toe gesleept, waarna herstelenzymen de schade repareren. Kanaar: ,,
Vergeleken met andere enzymatische processen die in seconden kunnen verlopen lijkt de dubbelstrengsreparatie een langdurig proces. Maar bekijk je het op het niveau van de celdeling, dan is een uur niet lang. Een celdeling duurt een dag. De cel moet er echt in slagen om losse stukken weer aan elkaar te zetten. Zolang de breuken niet zijn hersteld, staat de celdeling stil.” De Amsterdamse microscopisten Jacob Aten en Jan Stap bedachten de detectietechniek, waarbij een radioactief alfadeeltje (een heliumkern) door een celkern wordt geschoten, loodrecht op het vlak van de kijkrichting van de microscoop. Zo’n alfadeeltje laat een recht pad van brokstukken achter. De belangrijkste schade bij een chromosoombreuk is het in twee stukken uiteenvallen van het lange DNA-molecuul met erfelijke informatie dat deel uitmaakt van ieder chromosoom. Een DNA-breuk kan betekenen dat er een gen verloren gaat of dat de controle over een gen wegvalt. Dat laatste is de reden van het ontstaan van sommige kankers, waaronder leukemieën. De reparatie-enzymen richten zich allereerst op het aan elkaar lijmen van DNA-brokstukken.Met fluorescerende eiwitten die specifiek aan de breukvlakken binden is het spoor van gebroken DNA onder de microscoop te herkennen. Na een kwartier beginnen de brokstukken te clusteren en na een uur zijn er nog een paar gebieden waar alle breuken zijn samengetrokken.In ieder van de celkernen van de miljarden cellen waar de mens uit bestaat breekt dagelijks duizenden keren een DNA-streng. Een DNA-molecuul bestaat uit twee in elkaar gewonden strengen met complementaire erfelijke informatie. En meestal breekt maar één van beide strengen. Die schade is snel te herstellen. Bij een enkelstrengsbreuk heeft een reparatie-enzym altijd de complementaire streng als matrijs tot zijn beschikking, om het DNA foutloos in dubbelstrengstoestand te herstellen.Een dubbelstrengsbreuk is moeilijker te herstellen. Dubbelstrengsbreuken zijn wat zeldzamer. Ze treden vooral op tijdens een celdeling en bij bestraling tegen kanker. Bij iedere celdeling van een beenmergcel, waar witte en rode bloedcellen en bloedplaatjes uit ontstaan, breekt naar schatting 200 keer een DNA-dubbelstreng. In het menselijk beenmerg delen die beenmergcellen miljoenen keren per dag.Vrijwel onmiddellijk na een dubbelstrengsbreuk verschijnen er bij het breukvlak eiwitten die de schade beperkt proberen te houden. Mre11, een bolvormig eiwitcomplex met twee lange armpjes, bindt met zijn bolle kant aan het DNA en plakt met zijn armen aan de tentakels van later arriverende Mre11’s. In het netwerk dat zo ontstaat raken de beide losse DNA-uiteinden meestal verknoopt. Mre11 is de snelle pleister die verhindert dat de brokstukken uit elkaar drijven. De eerste hulp bij DNA-breuken van Mre11 was ook een ontdekking van Kanaars groep.
Kanaar is een-na-laatste auteur van die publicatie.
Laatste auteur is zijn Amerikaanse echtgenote Claire Wyman die ook in Rotterdam werkt en is gespecialiseerd in het zichtbaar maken van macromoleculen met de scanning force microscope.
Kanaar: ,,De tientallen verschillende enzymen die bij de reparatie betrokken zijn zwerven steeds rond in de celkern, of zijn daar aan het DNA gebonden. Ze binden net iets beter aan het oppervlak van DNA-breuken dan aan andere moleculen. Daardoor ontstaat er na een breuk opeenhoping van de reparatie-eiwitten aan de gebroken uiteinden.” Alle eencelligen met een celkern (eukaryoten) en alle meercellige dieren hebben reparatie-enzymen voor dubbelstrengsbreuken. Er bestaan twee verschillende mechanismen van dubbelstrengsreparatie: niet-homologe eindverbinding en homologe recombinatie .Bij niet-homologe eindverbinding lassen enzymen twee DNA-uiteinden die ze vinden domweg tegen elkaar, zonder te controleren of ze de goede brokken lijmen. In hun ijver kunnen die enzymen de verkeerde brokken aan elkaar zetten. Zo ontstaat een translocatie : een mengvorm van twee chromosomen.
Enkele aangeboren afwijkingen en veel vormen van leukemie en andere tumoren ontstaan als gevolg van dat soort translocaties. ,,Maar de meeste zijn onschuldig,” zegt Kanaar. ,,In `oude’ lichaamscellen vind je honderden mutaties, soms ontstaan door verkeerd aan elkaar geplakte dubbelstrengsbreuken. Meestal geeft dat niets.” Tijdens homologe recombinatie checken de reparatie-enzymen wel of ze bij elkaar horende uiteinden lijmen. Dat doen ze door in de cel het overeenkomstige chromosoom op te zoeken. Alle lichaamscellen (behalve de geslachtscellen) hebben een dubbel stel chromosomen, het ene chromosoom is afkomstig van de vader, het ander van de moeder. Bij de homologe recombinatie leggen de reparatie-enzymen de brokken langs het overeenkomstige gebied van het intacte chromosoom, om te controleren of alles past. ,,Vergelijk het maar met het maken van een legpuzzel,’‘ zegt Kanaar. ,,Meestal gebruik je het deksel van de doos als voorbeeld. Je vergelijkt de afbeelding op een puzzelstukje met het plaatje op de doos. Aan de hand daarvan leg de stukjes in elkaar. Dat is de homologe recombinatie. Heb je geen voorbeeld bij de hand, dan ga je gewoon proberen tot een stukje past. Desnoods dwing je de stukjes om te passen. Dat is de niet-homologe eindverbinding.” Begin jaren negentig waren DNA-reparatie-onderzoekers ervan overtuigd dat lichaamscellen van zoogdieren hun DNA-dubbelstrengsbreuken alleen met niet-homologe eindverbinding repareren en dat eencelligen, zoals gisten, hun dubbele DNA-breuken met homologe mechanismen herstellen. Maar de onderzoeksgroep van Kanaar toonde in 1997 aan dat in zoogdiercellen ook homologe recombinatie plaatsvindt. . Kanaars groep volgt de nieuwe aanpak in de biochemie: veel verschillende technieken gebruiken om de werking van individuele macromoleculen zichtbaar te maken.
,,Uiteindelijk wil je een filmpje dat laat zien hoe een DNA-breuk wordt gerepareerd.” Om dat te bereiken werkt Kanaar ook steeds vaker samen met natuurkundigen.Zij hebben de laatste jaren allerlei technieken ontwikkeld om één molecuul waar te nemen. Kanaar en Wyman hebben bijvoorbeeld al gezamenlijk gepubliceerd met de nanotechnologiegroep van Cees Dekker van de TU Delft.
De nanotechnologen bepaalden sterkte, flexibiliteit en andere eigenschappen van de kleverige armpjes van de eiwitten in het Mre11-complex en rapporteerden in juni van vorig jaar in de Proceedings of the National Academy of Sciences.Kanaar:
,,Met die technieken scoor je uiteindelijk alleen als je naar een biologisch belangrijk mechanisme kijkt. Die context bieden wij. Onze publicatie van vorige week accepteerdeScience vooral omdat we ook inzicht verschaften in de medische consequenties van DNA-breuken.” 
© NRC Handelsblad
°

2007

https://www.lumc.nl/0000/13043/17787/17836/17839/80118022519441

The role of homologous recombination in mitotic and meiotic double-strand break repair

Mw. F.A.T. de Vries

Een gemiddelde lichaamscel krijgt op een normale dag zo’n tienduizend DNA-beschadigingen te verwerken. Een van de meest ingrijpende daarvan is de dubbelstrengs DNA-breuk. Deze vorm van DNA-schade wordt onder andere veroorzaakt door röntgen en radioactieve straling. Femke de Vries onderzocht hoe de hersteleiwitten deze schade repareren. Het bleek dat de drie eiwitten die hierbij betrokken zijn gezamenlijk aanwezig moeten zijn om dit herstel mogelijk te maken. Ook bleek dat deze eiwitten in de cel gemarkeerd worden door een ander eiwit, SUMO genaamd. Wat de functie is van deze marker is nog niet bekend.

SAMENVATTING

DNA, in kranten vaak de blauwdruk van het leven genoemd, wordt continu van buitenaf bedreigd. Gelukkig beschikken cellen over een uitgebreid pakket aan noodmaatregelen om het genetische materiaal intact te houden. Gaat het in enkele gevallen toch fout, dan kan dat leiden tot kanker. Dit proefschrift gaat over één van die onmisbare maatregelen, waarmee de cel haar DNA beschermt. Om deze samenvatting te kunnen begrijpen, zal ik eerst een globale uitleg moeten geven over wat die allerbelangrijkste bouwsteen van levende wezens: het DNA, is.

Elke vorm van leven op aarde is opgebouwd uit één of meer cellen. De kleinste organismen bestaan uit slechts één cel, terwijl grotere organismen uit enkele tot honderd biljoen (een 1 met 14 nullen) cellen zijn opgebouwd. In alle cellen van levende wezens zit DNA, dat niet los in de celvloeistof ligt, maar stevig verpakt is binnen de membranen van de celkern. Niet al te lang geleden, in 1944, bewees Oswald T. Avery dat in het DNA, in codevorm, de erfelijke aanleg van organismen wordt beschreven.

De celkern ligt vol met DNA. Ieder soort organisme heeft een verschillend aantal DNA- moleculen per celkern. Die afzonderlijke DNA-moleculen worden chromosomen genoemd. Zo hebben mensen in elke celkern 46 chromosomen, die samen alle erfelijke eigenschappen van een mens dragen. Die chromosomen zijn veelal verschillend van grootte, maar toch steeds twee aan twee gelijk. De gelijke chromosomen vormen een paar. Menselijke cellen hebben dus 23 paar chromosomen in elke celkern. De informatie op de chromosomen is in elke cel gelijk. Om te zorgen dat deze informatie steeds goed wordt doorgegeven als een cel zich deelt, worden alle chromosomen voor de deling exact gekopieerd. Bij de normale celdeling (mitose) worden de verdubbelde chromosomen vervolgens simpelweg verdeeld over twee nieuwe cellen. Iedere nieuwe cel krijgt op deze manier de volledige set erfelijke eigenschappen mee. Bij de bijzondere celdeling die voorafgaat aan de vorming van voortplantingscellen (meiose), wordt het DNA ook eerst verdubbeld maar daarna in twee stappen (meiose I en II) verdeeld over uiteindelijk vier voortplantingscellen. Elke op deze manier gevormde geslachtscel bevat zo de helft van het aantal chromosomen, slechts één chromosoom van elk paar. Wanneer nu bij de bevruchting twee geslachtscellen versmelten, komen de chromosomen in het nieuw gevormde leven weer in paren voor: één chromosoom van elk paar is afkomstig van vader, één van moeder.

Kleinere stukjes van een chromosoom, de genen, bepalen telkens één van de erfelijke eigenschappen. In 2001 is aangetoond dat een mens 20.000 tot 25.000 verschillende genen heeft. Uiterlijke kenmerken van organismen worden bijvoorbeeld voor een belangrijk deel door erfelijke eigenschappen bepaald; hierbij kun je denken aan de oogkleur van mensen. Soms wordt een eigenschap door één enkel gen bepaald, maar veel vaker zijn er bij eigenschappen meer genen betrokken. Elk gen geeft de instructie voor de bouw van één bepaald eiwit met een eigen specifieke functie. Eiwitten kunnen betrokken zijn bij de opbouw van cellen, maar ze kunnen ook een veel belangrijkere taak hebben, namelijk het uitvoeren van alle levensfuncties. Deze laatste groep eiwitten, de werklieden van de cel die alle reacties in goede banen leiden, heten enzymen.

Als we chromosomen wat verder uitvergroten, dan zien we zeer lange ketens DNA. In 1953 waren de chemische componenten van het DNA bekend. James Watson en Francis Crick deden toen een voorstel voor de structuur van het DNA, zonder dat zij DNA ooit hadden kunnen zien. Later bleek het door Watson en Crick beschreven model juist te zijn. DNA lijkt op een wenteltrap en bestaat uit twee in elkaar gedraaide moleculen waarvan de ruggengraat gevormd wordt door een keten van afwisselend suiker en fosfaat groepen. De verbinding tussen de twee spiraalvormige ketens wordt gevormd door de vier verschillende basen van het DNA: A (adenine), C (cytosine), G (guanine) en T (thymine). C hecht altijd aan G in de tegenoverliggende keten en A hecht aan T in de tegenoverliggende keten. Zo vinden we op het DNA een lange reeks basenparen G-C, A-T, C-G en T-A, in een wisselende volgorde die uniek is voor ieder individu. De code in het DNA, geschreven in een vier-letterig alfabet, wordt gebruikt als recept om eiwitten op te bouwen en biedt de mogelijkheid om de erfelijke eigenschappen van een individu vast te leggen.

Er kunnen spontaan veranderingen (mutaties) in het erfelijk materiaal ontstaan. We spreken van mutaties op het moment dat één of meer letters in het molecuul anders is/zijn (bijvoorbeeld een A wordt een C), of als letters zijn weggevallen (een TCAG wordt een TAG) of toegevoegd. Mutaties zijn vaak handig, ze zorgen voor variatie in erfelijke eigenschappen en maken evolutie mogelijk. Soms heeft een mutatie ernstige gevolgen: als de DNA-code van een gen beschadigd wordt, kan een bepaald eiwit of enzym niet meer of nog maar gedeeltelijk functioneren. De specifieke taak van het eiwit bepaalt de ernst van de gevolgen.

Mutaties hebben veel verschillende oorzaken. Allereerst kan DNA beschadigd worden door normale scheikundige processen in de cel. Daarnaast wordt het DNA van buitenaf bedreigd, door bijvoorbeeld kosmische straling of chemische stoffen die met DNA reageren en genetische veranderingen veroorzaken. Schade veroorzaakt door straling kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een dagje strand (ultraviolette straling) of een bezoekje aan de tandarts (röntgenstraling). De chemische stoffen die DNA-schade veroorzaken, genotoxische agentia, kun je binnenkrijgen door het eten van gefrituurde kroketten of het inademen van tabaksrook. De hoeveelheid DNA-schades die we oplopen is enorm en wordt geschat op 10.000 gebeurtenissen per cel per dag. Om organismen te behoeden voor de mogelijk ernstige gevolgen van DNA-schade beschikt de cel over een heel scala aan noodgrepen. Er bestaan honderden eiwitten die betrokken zijn bij het opsporen, verwijderen en herstellen van DNA-schade. Gelukkig is reparatie in veruit de meeste gevallen succesvol. Wanneer de verdediging tegen DNA-schade dan toch faalt, kunnen beschadigde cellen zichzelf opofferen en afsterven (apoptosis). Soms echter ontwikkelen cellen zich tot kankercellen, die ongeremd groeien en tumoren veroorzaken. Het hele proces van schadeherstel wordt extra gecompliceerd, als je bedenkt dat de instructie voor het opbouwen van de DNA-schadehersteleiwitten ook gegeven wordt door genen in het DNA. Iedereen kan zich voorstellen dat als de genen beschadigd worden die coderen voor één van die hersteleiwitten, de gevolgen dramatisch zijn en leiden tot zeer complexe ziekteverschijnselen.

De integriteit van het DNA wordt het meest bedreigd, wanneer beide ketens van een DNA- molecuul doorbroken worden, een zogenaamde dubbel-strengs breuk (DSB). De veroorzakers van speciaal dit type DNA-schade, de DSB, zijn ioniserende straling (b.v. röntgenstraling en straling afkomstig uit radioactieve stoffen) en specifieke chemische stoffen. DSBs ontstaan ook spontaan tijdens de mitose en meiose. Bij zo¡¦n DSB kunnen de twee gebroken einden van een chromosoom uit elkaar drijven en de gevolgen daarvan kunnen natuurlijk rampzalig zijn. Herstel van deze DSBs is dan ook onontbeerlijk. De cel kan dubbel-strengs DNA-breuken op twee manieren repareren: 1. door de losse uiteinden simpelweg weer aan elkaar te plakken (DNA-eindverbinding ofwel non-homologous endjoining (NHEJ)). Dit proces is vanzelfsprekend niet altijd foutloos. 2. door de juiste informatie van een homoloog chromosoom (bijvoorbeeld het tweede chromosoom van een paar of een zuster-chromatide) te kopi&euml;ren (homologe recombinatie ofwel homologous recombination (HR)). Het homologe molecuul dient dan als matrijs voor foutloos DSB-herstel.

Dit proefschrift gaat vooral over de tweede manier van dubbel-strengs breukherstel via homologe recombinatie. Met het beschreven onderzoek hebben we geprobeerd te begrijpen wat de biologische gevolgen van bijvoorbeeld blootstelling aan straling zijn, onder andere omdat röntgenstraling veelvuldig wordt gebruikt als anti-kanker therapie. Daarnaast probeerden we met dit onderzoek inzicht te krijgen in hoe het herstel van DSBs moleculair in zijn werk gaat. Uiteindelijk probeerden we te begrijpen hoe homologe recombinatie bijdraagt aan het voorkomen van kanker. Voor ons onderzoek maakten we o.a. gebruik van modelorganismen als Schizosaccharomyces pombe (splijtgist) en muizen met een genetisch defect in één van hun DNA-reparatiemechanismen. Het gebruik van gisten als model voor menselijke cellen is niet zo ver gezocht als het lijkt. Ook al staan gisten en de mens evolutionair mijlenver uit elkaar, de genetische informatie is nog enigszins identiek. Dit blijkt uit het feit dat gistcellen die zich niet langer kunnen delen, gered kunnen worden door stukken menselijk DNA in de cel te spuiten.

In hoofdstuk 1, de inleiding, wordt uitgebreid verteld hoe dubbel-strengs breuken ontstaan, hoe we denken dat het herstel van DSBs via homologe recombinatie in zijn werk gaat en welke eiwitten daarbij betrokken zijn. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het DSB-herstel tijdens de mitose en tijdens de meiose.

Met behulp van röntgengevoelige bakkersgistcellen zijn veel eiwitten ge&iuml;dentificeerd, die betrokken zijn bij het herstel van dubbel-strengs breuken in mitotisch delende cellen. Deze eiwitten behoren allemaal tot een familie van eiwitten betrokken bij stralingsgevoeligheid (radiation sensitivity), de RAD52-groep. Er zijn verschillende genen die coderen voor deze groep van eiwitten, onder andere het Rad51 gen, het Rad52 gen en het Rad54 gen. De functies van die eiwitten worden beschreven in paragraaf 1.3. In dit proefschrift houden wij ons vooral bezig met de functie van het Rad52 enzym. Rad52 is van vitaal belang voor bakkersgistcellen, maar zoogdiercellen waarin Rad52 ontbreekt, zijn normaal levensvatbaar. In splijtgist S. pombe zijn twee eiwitten gevonden die homoloog zijn aan bakkersgist Rad52, namelijk Rad22A en Rad22B. Een interessante vraag is of deze twee eiwitten, Rad22A en Rad22B, ook functioneel verschillend zijn. De resultaten van zo¡¦n onderzoek helpen om de functie van zoogdier Rad52 te begrijpen en kunnen ons op het idee brengen welk eiwit mogelijk de functie van Rad52 in zoogdieren heeft overgenomen. Recent is ontdekt dat de functies van bakkersgist Rad52 in zoogdieren waarschijnlijk worden uitgevoerd door het BRCA2 enzym. BRCA2 (breast cancer 2) is het eiwit dat ontbreekt of gemuteerd is bij mensen met een erfelijke vorm van borstkanker.

Om geslachtscellen te kunnen vormen, moet een bijzondere kerndeling, de meiose, ervoor zorgen dat er van elk paar chromosomen, slechts één enkel chromosoom in elke voortplantingscel komt. Hiervoor is het nodig dat de homologe chromosomen van één paar met elkaar verbonden worden in een ritssluitingachtige structuur, het synaptonemale complex (SC; zie figuur 3 van hoofdstuk 1). Deze structuur houdt de chomosomen van één paar bijeen tijdens de eerste fase van de meiose, maar belangrijker is, dat er nu binnen de hekwerken van het SC ook homologe recombinatie kan plaatsvinden tussen de gepaarde chromosomen. Deze homologe recombinatie tijdens de meiose zorgt voor nieuwe combinaties van genen, omdat genen worden uitgewisseld met genen op het homologe tweede chromosoom van een paar (een zogenaamde cross-over). Deze cross-overs zorgen voor herrangschikking van de eigenschappen, zodat er extra variatie onder nakomelingen ontstaat en liggen aan de basis van de evolutie.

Om genen uit te kunnen wisselen tussen homologe chromosomen worden er tijdens de meiose in de context van de vorming van het SC actief dubbel-strengs breuken gecre&euml;erd. Deze dubbel-strengs breuken worden vervolgens foutloos hersteld door homologe recombinatie. Er zijn verschillen tussen homologe recombinatie in de mitose en in de meiose. Ten eerste worden de DSBs in de meiose actief ge&iuml;nduceerd, ten tweede komt homologe recombinatie tijdens de meiose 100 tot 1000 keer vaker voor dan in mitotisch delende cellen en ten derde wordt tijdens de meiose bij voorkeur het homologe chromosoom gebruikt voor herstel, terwijl dit in normaal delende cellen ook een tweede kopie (chromatide) van het eigen chromosoom kan zijn. De eiwitten betrokken bij homologe recombinatie in mitose en meiose zijn veelal gelijk. In paragraaf 1.4 worden specifieke eiwitten betrokken bij homologe recombinatie tijdens de meiose verder besproken.

Tot slot wordt in hoofdstuk 1 aandacht besteed aan het reguleren van de functies van de verschillende eiwitten betrokken bij DSB-herstel. Om eiwitten te kunnen afbreken nadat zij hun functie hebben uitgevoerd of om eiwitten op de juiste plek in de cel te krijgen, worden eiwitten vaak gemarkeerd met een ander eiwit. Vooral het markeren met ubiquitine is bekend. De wetenschappers die ontdekten dat eiwitten die met ubiquitine gemarkeerd zijn, afgevoerd worden naar de afvalverwerking van de cel, noemden dit de kiss of death. Zij ontvingen een Nobelprijs voor hun werk. Behalve ubiquitine zijn er meer eiwitten die eiwitten kunnen markeren, zoals SUMO (small ubiquitin-like modifier). Hoe SUMO aan eiwitten wordt gekoppeld en wat er dan mogelijk met die eiwitten gebeurt, staat beschreven in paragraaf 1.5.

In hoofdstuk 2 concentreren we ons op de verschillen in functie tussen Rad22A en Rad22B in S. pombe. Om dit onderzoek uit te kunnen voeren hebben we eerst via gentechnologie bacteri&euml;n gemaakt, die we splijtgist Rad22A en Rad22B lieten produceren. Uit de bacteriecelextracten hebben we Rad22A en Rad22B gezuiverd. Met de gezuiverde Rad22A en Rad22B eiwitten hebben we proeven gedaan. We hebben ontdekt dat zowel Rad22A als Rad22B in staat zijn aan DNA te binden, maar dat Rad22A alleen bindt aan enkel-strengs DNA, terwijl Rad22B ook bindt aan DNA dat gedeeltelijk enkel- en gedeeltelijk dubbel-strengs is. Zowel Rad22A als Rad22B kunnen twee enkel-strengs DNA ketens aan elkaar plakken tot dubbel-strengs DNA (een proces dat annealing heet), maar Rad22A doet dat veel sneller en efficienter. De annealings-reactie van Rad22B wordt geremd wanneer teveel enkel-strengs DNA is omgezet en er dus teveel dubbel-strengs DNA is ontstaan. Als vervolgens Rad22A wordt toegevoegd aan de reactie, heft Rad22A de remming op en zorgt ervoor dat het enkel-strengs DNA dat nog in de reactie aanwezig is, wordt omgezet in dubbel-strengs DNA. Van de gezuiverde Rad22A en Rad22B eiwitten hebben we ook opnamen gemaakt met een electronenmicroscoop (zie de omslag van dit proefschrift). Uit deze opnamen blijkt dat zowel Rad22A als Rad22B hun functies niet uitvoeren als losse eiwitten, maar dat ze allebei grotere complexen vormen, waarbij een aantal (waarschijnlijk zeven) Rad22A of Rad22B eiwitten aan elkaar vastzitten.

In hoofdstuk 3 wordt duidelijk hoe Rad52 samenwerkt met Rad54, een ander eiwit van de Rad52 groep. We hebben deze samenwerking onderzocht, door splijtgistcellen te maken waarin we Rad22A, Rad22B en Rhp54 (Rad54 homoloog pombe) in verschillende combinaties uitschakelden. We onderzochten de enkel, dubbel of trippel mutante splijtgistcellen op röntgengevoeligheid en gevoeligheid voor de chemische stoffen cis-platinum en hydroxyurea. Het blijkt dat de functies van Rad22A, Rad22B en Rhp54 bij het herstel van DSB zo verweven zijn, dat wanneer één van deze eiwitten uitgeschakeld is, het dubbel-strengs breukherstel via homologe recombinatie niet meer goed kan verlopen.

We hebben de onderlinge betrokkenheid van Rad52 en Rad54 ook onderzocht in muizen. In muizen waarin we zowel Rad52 als Rad54 uitschakelden, blijkt dat meestal de defecten veroorzaakt door de afwezigheid van Rad54 niet worden versterkt door afwezigheid van Rad52. In twee specifieke situaties leidde de aangebrachte schade echter wel tot versterkte defecten, namelijk in het geval dat we röntgenschade aanbrachten aan beenmergcellen van de muis en in het geval dat we hele muizen inspoten met de chemische stof MMC. We concludeerden hieruit dat wanneer Rad52 en Rad54 afwezig zijn, behalve de homologe recombinatie ook bijvoorbeeld de annealing van enkel-strengs DNA (een rol van Rad52) niet meer goed verloopt.

In hoofdstuk 4 beschrijven we dat eiwitten betrokken bij dubbel-strengs breukherstel gemarkeerd worden door SUMO. We ontdekten dat Rad22A en Rad22B in splijtgist S. pombe waarschijnlijk gemodificeerd worden door SUMO, doordat beide eiwitten interacteren met Hus5, een enzym dat SUMO koppelt aan haar doelwit. We vonden dezelfde interacties bij homologe eiwitten in Drosophila melanogaster, de fruitvlieg. We onderzochten het effect van afwezigheid van Su(Var)2-10, een enzym dat SUMO bij een specifiek doelwit in de buurt brengt, op de levensvatbaarheid van fruitvliegen na bestraling. We vonden dat als er onvoldoende Su(Var)2-10 aanwezig is, fruitvliegen een verlaagde overlevingskans hebben na blootstelling aan röntgenstraling. We zochten ook naar een homoloog van Su(Var)2-10 in S. pombe en vonden een stuk S. pombe DNA dat informatie bevat voor een eiwit dat homoloog is aan Su(Var)2-10 en soortgelijke enzymen in andere organismen die SUMO aan een specifiek doelwit koppelen. We noemden dit vermoedelijke enzym Pli1 en hebben het gen dat codeert voor Pli1 uitgeschakeld in splijtgistcellen. Afwezigheid van Pli1 leidde niet tot verhoogde röntgengevoeligheid in splijtgist. We vermoeden dat, ondanks dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat eiwitten betrokken bij homologe recombinatie gemodificeerd worden met SUMO, deze modificatie slechts indirect betrokken is bij DSB-herstel. We denken dat zonder SUMO modificatie de structuur van de celkern niet langer intact kan worden gehouden, met bijbehorende effecten op bijvoorbeeld DNA herstelprocessen.

In hoofdstuk 5 geven we het belang aan van een goed functionerend synaptonemaal complex (SC) tijdens de meiose. De ritssluitingstructuur van het SC bestaat uit twee axiale ketens die parallel aan de homologe chromosomen liggen en transversale elementen die de homologe chromosomen met elkaar verbinden. Wanneer we in muizen het gen uitschakelen dat codeert voor één van de transversale eiwitten, Sycp1, wordt het SC niet goed opgebouwd. De muizen zijn dan onvruchtbaar. Uit verder onderzoek van de meiose in deze muizen blijkt, dat de eerste stappen van de meiose, waarin de paring van de homologe chromosomen en de homologe recombinatie plaatsvinden, wel ingezet worden, maar dat de meiose niet wordt afgemaakt. Daadwerkelijke uitwisselingen van genen tussen de homologe chromosomen (cross-overs) vinden niet plaats. We denken daarom dat Sycp1 een coördinerende rol speelt tijdens de meiose en cross-overs mogelijk maakt.

notes M // Mutatie / MUTATION

archief : 
MUTATIES <—-

-defintion
-mutation types
-mutation rates
-phylogeny
-controversies
The Genetic Science Learning Center at the University of Utah offer this definition.

A mutation is a permanent change in the DNA sequence of a gene. Mutations in a gene’s DNA sequence can alter the amino acid sequence of the protein encoded by the gene.

That’s no good because it restricts mutations to protein encoding genes.

A quick Google search will reveal many other definitions but none as as good as the Wikipedia entry.

As usual

I’ve said it before and I’ll say it again, biology is messy. It’s really hard to rigorously define simple terms because there are always exceptions. Just think of the problems we’ve had trying to define a gene [What Is a Gene?].

“Mutation”¹ is almost as difficult. First, we want to distinguish between a mutation and DNA damage. DNA damage occurs when various enzymes make a mistake and damage the nucleotides in a DNA molecule. Damage also occurs when outside forces such as X-rays or chemical mutagens attack DNA. Examples are thymidine dimers or cleavage of a base from a nucleotide. DNA can also be broken into two or more pieces.

This damage is never copied and passed on to the next generation. Either it is fixed in some way or it is lethal. When the damage is fixed it may end up being identical to the original DNA molecular or it may be altered in some way that is passed on. Thus, mutation is (semi-)permanent change that is heritable.

In the example shown here, the damage is deamination of cytosine, a very common spontaneous reaction. It is usually repaired fairly quickly but if the DNA is replicated before repair it will result in a switch from a G/C base pair to an A/T base pair at the same site. This change is inherited in all subsequent generations … it is a mutation.

The genetic material is DNA in most cases but RNA genomes (viruses) can also be mutated. There are many different kinds of “genomes” that have to be covered in our definition. This include virus genomes, mitochondrial genomes, chloroplast genomes, plasmids, and mobile genetic elements (mostly transposons).

Any alteration in the sequence of a genome counts as a mutation, not just those that occur in a gene (whatever that is!). This is important because some of the traditional definitions of mutation are restricted to genes.

Here’s a good definition from the Wikipedia site …

In genetics, a mutation is a change of the nucleotide sequence of the genome of an organism, virus, or extrachromosomal genetic element. Mutations result from unrepaired damage to DNA or to RNA genomes (typically caused by radiation or chemical mutagens), from errors in the process of replication, or from the insertion or deletion of segments of DNA by mobile genetic elements.[1][2][3] Mutations may or may not produce discernable changes in the observable characteristics (phenotype) of an organism.
The Understanding Evolution at UC Berkeley defines mutation as …

A mutation is a change in DNA, the hereditary material of life. An organism’s DNA affects how it looks, how it behaves, and its physiology. So a change in an organism’s DNA can cause changes in all aspects of its life.
This isn’t good because it doesn’t cover RNA genomes and it doesn’t distinguish between DNA damage and fixed, heritable, change.

Theme

Mutation

-defintion
-mutation types
-mutation rates
-phylogeny
-controversies
The Genetic Science Learning Center at the University of Utah offer this definition.

What Is a Mutation?
I’ve said it before and I’ll say it again, biology is messy. It’s really hard to rigorously define simple terms because there are always exceptions. Just think of the problems we’ve had trying to define a gene [What Is a Gene?].“Mutation”¹ is almost as difficult. First, we want to distinguish between a mutation and DNA damage.
DNA damage occurs when various enzymes make a mistake and damage the nucleotides in a DNA molecule. Damage also occurs when outside forces such as X-rays or chemical mutagens attack DNA. Examples are thymidine dimers or cleavage of a base from a nucleotide. DNA can also be broken into two or more pieces.This damage is never copied and passed on to the next generation. Either it is fixed in some way or it is lethal. When the damage is fixed it may end up being identical to the original DNA molecular or it may be altered in some way that is passed on.
Thus, mutation is (semi-)permanent change that is heritable.

In the example shown here, the damage is deamination of cytosine, a very common spontaneous reaction. It is usually repaired fairly quickly but if the DNA is replicated before repair it will result in a switch from a G/C base pair to an A/T base pair at the same site. This change is inherited in all subsequent generations … it is a mutation.

The genetic material is DNA in most cases but RNA genomes (viruses) can also be mutated.

There are many different kinds of “genomes” that have to be covered in our definition.
This include virus genomes, mitochondrial genomes, chloroplast genomes, plasmids, and mobile genetic elements (mostly transposons).Any alteration in the sequence of a genome counts as a mutation, not just those that occur in a gene (whatever that is!). This is important because some of the traditional definitions of mutation are restricted to genes.Here’s a good definition from the Wikipedia site …

In genetics, a mutation is a change of the nucleotide sequence of the genome of an organism, virus, or extrachromosomal genetic element. Mutations result from unrepaired damage to DNA or to RNA genomes (typically caused by radiation or chemical mutagens), from errors in the process of replication, or from the insertion or deletion of segments of DNA by mobile genetic elements.[1][2][3] Mutations may or may not produce discernable changes in the observable characteristics (phenotype) of an organism.

The Understanding Evolution at UC Berkeley defines mutation as …

A mutation is a change in DNA, the hereditary material of life. An organism’s DNA affects how it looks, how it behaves, and its physiology. So a change in an organism’s DNA can cause changes in all aspects of its life.

This isn’t good because it doesn’t cover RNA genomes and it doesn’t distinguish between DNA damage and fixed, heritable, change.