EMBRYOLOGY , Ontwikkelingsbiologie , EVO DEVO
oktober 17, 2012 1 reactie
Morfogenen sturen de genen
Het idee dat bepaalde verbindingen de vormgeving en de plaats van de cellen in een organisme bepalen, is al oud. Aan het begin van deze eeuw veronderstelde de Amerikaans geneticus Thomas Hunt Morgan dat dieren die delen van hun lichaam regenereren, zoals wormen, dat doen door een concentratiegradi챘nt van stoffen in hun cellen. De concentratie van deze stoffen zou bepalen hoe cellen groeien en zich differenti챘ren. De wiskundige Alan Turing voerde in de jaren vijftig het woord morfogeen voor deze stoffen in. Hij veronderstelde dat morfogenen de embryo’s voorzien van de ruimtelijke informatie die voor de groei nodig is.
Tegenwoordig wordt ervan uitgegaan dat morfogenen diverse receptoren op de celwanden van embryo’s stimuleren. Deze receptoren geven de prikkels door aan de genen in de celkernen. De genen zetten op hun beurt de cellen aan tot groei en differentiatie; ze bepalen het moment en plaats van de celdeling en de specialisatie tot bijvoorbeeld kraakbeencel of spiercel. Op deze manier ontstaat uit een jong embryo van schijnbaar identieke cellen, een complex geheel met een bepaald patroon van sterk gespecialiseerde cellen. Als een morfogeen met een cel in contact komt, is het lot van de cel bezegeld, zo wil de theorie.
De morfogenen die Turing opperde als de grote regelaars van de zich ontwikkelende cel, bestonden in de jaren vijftig alleen op papier. Niemand had ze nog ontdekt. De speurtocht naar deze verbindingen bleek even moeilijk als de speurtocht naar elementaire deeltjes in de kernfysica. Maar het tij is gekeerd. Onlangs is het bestaan van morfogenen aannemelijk gemaakt door genetische onderzoek aan de fruitvlieg (Drosophila melanogaster). We weten nu dat het gen bico챦de codeert voor een eiwit dat een sleutelrol speelt bij de groei van het karakteristieke gesegmenteerde lichaam van de fruitvlieg.
Voor gewervelde dieren is het verhaal nog ingewikkelder, maar langzamerhand worden biologen het met elkaar eens over de grote lijnen van de manier waarop embryocellen van zowel insekten als gewervelde dieren zich differenti챘ren en specialiseren. Maar onenigheid blijft nog steeds bestaan over de precieze rol van een van de belangrijkste morfogeenkandidaten, namelijk retino챦nezuur, een verbinding verwant aan retinol ofwel vitamine A.
Bouwplan van een embryo
Elke cel van een embryo beschikt over dezelfde genetische informatie. Verschillen tussen cellen ontstaan door prikkels tussen en in de cellen. Deze signalen veranderen de activiteit van de genen. De actieve genen bepalen welke eiwitten in een cel worden aangemaakt. De eiwitten bepalen de vorm en de eigenschappen van de cel.
Cellen in de alvleesklier kunnen bijvoorbeeld het eiwit insuline maken. Andere cellen maken eiwitten als cadherinen, die de hechteigenschappen van celmembranen be챦nvloeden. Verandering van hechting zorgt ervoor dat cellen zich kunnen verplaatsen en zich elders in het embryo stevig aan andere cellen kunnen vastmaken. Op deze manier krijgt het embryo vorm.
Het gedrag van cellen bepaalt ook de architectuur van het groeiende embryo. Hoe gaat dat in z’n werk?
Er zijn twee belangrijke stadia. Allereerst moeten de cellen in een jong embryo prikkels ontvangen, bijvoorbeeld van morfogenen, waardoor zij hun plaats in het embryo kennen. De cellen reageren op deze ruimtelijke informatie door groei en specialisatie zoals het een cel op die plaats van het embryo betaamt. Dat gebeurt doordat in de verschillende cellen telkens andere genen actief worden. De verschillen tussen de onderdelen van bijvoorbeeld ledematen zijn een afspiegeling van de verscheidenheid in genactiviteit als gevolg van de prikkels.
Een analogie kan een en ander verhelderen. Stel dat cellen op een rij liggen. Deze cellen kunnen rood, wit of blauw kleuren. Met welk mechanisme kunnen de cellen samen een Nederlandse vlag vormen?
In elk geval moeten de cellen informatie krijgen over hun positie ten opzichte van de uiteinden van de lijn. Op basis daarvan kunnen ze uitmaken in welk derde deel van de lijn ze zich bevinden en of ze bijgevolg rood, wit of blauw moeten kleuren. Een concentratiegradi챘nt kan de benodigde gegevens verschaffen. Een hoge concentratie van een verbinding leidt tot een rode kleur, een intermediaire concentratie tot een witte kleur en een lage concentratie tot een blauwe kleur.
De juiste rangschikking is belangrijk voor de structuur van organismen. Armen en benen zijn opgebouwd uit eenzelfde soort cellen – kraakbeencellen, botcellen, spiercellen enzovoort. Toch hebben armen en benen een verschillende bouw. De rangschikking van de cellen zorgt voor het onderscheid. Zo wordt ook het verschil tussen de hersenen van een mens en van een chimpansee meer bepaald door de ordening van de cellen dan door de aan- of afwezigheid van bepaalde cellen.
Kippevingers
In een artikel dat ik 23 jaar geleden over deze ontwikkelingen schreef, zei ik dat de kennis over celdifferentiatie nog in de kinderschoenen stond en dat er maar weinig wetenschappers waren die zich met dit onderwerp bezighielden. “Het is te hopen”, schreef ik, “dat er eenvoudige en elegante mechanismen worden ontdekt die de differentiatie en de plaats van cellen in een organisme kunnen verklaren.” Zijn deze wensen vervuld?
Neem bijvoorbeeld de vleugelaanleg van een zich ontwikkelend kippe-embryo. Na tien dagen in het ei heeft het patroon van het vleugeltje heel veel van een arm van een mens, behalve dat het vleugeltje maar drie vingers heeft in plaats van vijf. Elk van de vingers ziet er anders uit, zodat ze gemakkelijk kunnen worden herkend. De voorste vinger heeft nummer 2 gekregen, de middelste nummer 3 en de achterste nummer 4. Deze nummering duidt ook aan dat vogels in de loop van de evolutie hun ‘duim’ en ‘pink’ zijn kwijtgeraakt.
Om na te gaan hoe uit de vleugelaanleg dit patroon ontstaat, hebben mijn collega’s en ik onderzoek gedaan naar de zogenaamde anterior-posterior-as, die van voor naar achter dwars over de vleugelaanleg loopt, van vinger twee naar vinger vier.
Hoe ontwikkelen de cellen langs deze as zich tot verschillende vingers? Het blijkt dat de informatie voor deze differentiatie van cellen zich bevindt in een klein stukje weefsel, het polariteitscentrum, aan de onderkant van de vleugelaanleg. We denken dat het morfogeen, de verbinding die de differentiatie en de plaats van de cellen bepaalt, vrijkomt uit cellen in het polariteitscentrum. De concentratie van het morfogeen is het hoogst aan de onderrand van de vleugelaanleg en neemt geleidelijk af naar de bovenkant. Deze concentratiegradi챘nt bepaalt hoe de verschillende cellen op de anterior-posterior-as zich zullen ontwikkelen: bij de hoogste concentratie morfogeen ontstaat vinger vier en bij de laagste vinger twee. Vinger drie ontstaat bij een concentratie daartussenin.
Dit mechanisme biedt een goede verklaring voor veel experimentele bevindingen. Als bijvoorbeeld aan de bovenkant van de vleugelaanleg een tweede polariteitscentrum wordt ge챦mplanteerd, ontstaan er in spiegelbeeld drie extra vingers. De twee polariteitscentra van het morfogeen zorgen voor een U-vormige gradi챘nt in de concentratie, waardoor een vleugel ontstaat met vingers in de volgorde 4 3 2 2 3 4.
Groeiende tenen



Andere experimenten wijzen erop dat hetzelfde morfogeen steeds weer opduikt bij de ontwikkeling van organismen. Als bijvoorbeeld het polariteitscentrum van de vleugelaanleg van een kip wordt ge챦mplanteerd in de pootaanleg, ontstaan er extra tenen. Blijkbaar speelt in poot en vleugel dezelfde signaalstof een rol. Een nog markantere overeenkomst in signaalstof blijkt uit experimenten waarbij een polariteitscentrum uit een embryo van een muis of een mens in de vleugelaanleg van een kip werd getransplanteerd. Wederom ontstaan er extra vingers aan de vleugel – kippevingertjes wel te verstaan, niet die van een muis of een mens.
Verschillende organismen lijken zich in hun ledemaataanleg van hetzelfde ruimtelijke signaal te bedienen, en daarmee van hetzelfde morfogeen. Het verschil zit blijkbaar in de verwerking van het signaal. Het morfogeen geeft in een kippe-embryo het signaal een kippevinger te maken en bij een mens betekent het signaal de start van de groei van een mensenvinger.
Wat voor soort verbinding is het morfogeen? In de jaren tachtig werd ontdekt dat het effect van het morfogeen ook optreedt door plaatselijke toediening van retino챦nezuur op delen van de ledemaataanleg. Deze resultaten waren opzienbarend. Als een kleine, poreuze harsparel die is verzadigd met retino챦nezuur, in de bovenkant van de vleugelaanleg wordt ge챦mplanteerd, ontstaat het spiegelbeeldpatroon van vingertjes 4 3 2 2 3 4. Pareltjes met lage concentraties retino챦nezuur zorgen voor maar 챕챕n of twee extra vingertjes: 3 en 2, of alleen 2. Deze ontdekkingen kregen nog meer gewicht toen in 1987 Gregor Eichele en Christina Thaller retino챦nezuur aantroffen in de ledemaataanleg van de kip en ontdekten dat de concentratie van het zuur aan de onderkant hoger is dan aan de bovenkant. Dat klopt met de theorie.
Retino챦nezuur zou het natuurlijke morfogeen kunnen zijn, maar er zijn nog niet genoeg aanwijzingen om deze conclusie te rechtvaardigen. Sommige experimenten wijzen zelfs in een andere richting (Intermezzo II). Tot voor kort geloofden lang niet alle ontwikkelingsbiologen dat een cel gevoelig is voor een concentratiegradi챘nt van morfogenen. Dankzij een doordachte combinatie van genetisch en embryologisch onderzoek slaagde vooral Christiane N체sslein-Volhard van het Max Planck Instituut in T체bingen erin het ongeloof te breken.
Met haar onderzoek liet zij zien dat in het prille embryo van de fruitvlieg genen worden gestimuleerd door de concentratieverschillen. De genen verzorgen op hun beurt weer de aanleg van concentratiegradi챘nten van andere verbindingen. Deze ‘vervolggradi챘nten’ activeren vervolgens de zogenaamde homeotische genen, die voor elk segment van de fruitvlieg de juiste erfelijke informatie weten aan te spreken. In de diverse segmenten van de fruitvlieg zijn verschillende homeotische genen actief. Zij bepalen zowel de aard van elk segment als welke lichaamsdelen, zoals vleugels en poten, daar ontstaan.
Opmerkelijk is, dat de concentratiegradi챘nten die de verschillende homeotische genen ‘starten’, al ontstaan in het 챕챕ncellige embryo, al is dat dan wel een cel met veel kernen. Een van die gradi챘nten bepaalt de plaats van de kop van de fruitvlieg. Als het ei nog in het moederlijf aanwezig is, ligt de plaats van de kop en het achterlijf van het nieuwe fruitvliegje al vast. De kant van het ei die later kop zal worden, bevat strengen boodschapper-RNA (mRNA) met het bico챦degen, een gen dat codeert voor een speciaal eiwit.
Als de fruitvlieg het eitje heeft gelegd, ontstaat aan het ‘hoofdeinde’ het eiwit waarvoor het bico챦degen codeert. Het bico챦de-eiwit diffundeert door het ei; er ontstaat een concentratiegradi챘nt van kop naar staart. Deze gradi챘nt bepaalt de plaats van het grensvlak tussen de kop van de fruitvlieg en het borststuk. Als cytoplasma uit het hoofdeinde van een embryocel wordt ge챦njecteerd in het midden van een ei dat zelf geen bico챦de-eiwit bevat, ontstaat er een kop op de plaats van de inspuiting.
Op het spoor van een morfogeen
Elke cel van een embryo beschikt over dezelfde genetische informatie. Verschillen tussen cellen ontstaan door prikkels tussen en in de cellen. Deze signalen veranderen de activiteit van de genen. De actieve genen bepalen welke eiwitten in een cel worden aangemaakt. De eiwitten bepalen de vorm en de eigenschappen van de cel.
Cellen in de alvleesklier kunnen bijvoorbeeld het eiwit insuline maken. Andere cellen maken eiwitten als cadherinen, die de hechteigenschappen van celmembranen be챦nvloeden. Verandering van hechting zorgt ervoor dat cellen zich kunnen verplaatsen en zich elders in het embryo stevig aan andere cellen kunnen vastmaken. Op deze manier krijgt het embryo vorm.
Het gedrag van cellen bepaalt ook de architectuur van het groeiende embryo. Hoe gaat dat in z’n werk?
Er zijn twee belangrijke stadia. Allereerst moeten de cellen in een jong embryo prikkels ontvangen, bijvoorbeeld van morfogenen, waardoor zij hun plaats in het embryo kennen. De cellen reageren op deze ruimtelijke informatie door groei en specialisatie zoals het een cel op die plaats van het embryo betaamt. Dat gebeurt doordat in de verschillende cellen telkens andere genen actief worden. De verschillen tussen de onderdelen van bijvoorbeeld ledematen zijn een afspiegeling van de verscheidenheid in genactiviteit als gevolg van de prikkels.
Een analogie kan een en ander verhelderen. Stel dat cellen op een rij liggen. Deze cellen kunnen rood, wit of blauw kleuren. Met welk mechanisme kunnen de cellen samen een Nederlandse vlag vormen?
In elk geval moeten de cellen informatie krijgen over hun positie ten opzichte van de uiteinden van de lijn. Op basis daarvan kunnen ze uitmaken in welk derde deel van de lijn ze zich bevinden en of ze bijgevolg rood, wit of blauw moeten kleuren. Een concentratiegradi챘nt kan de benodigde gegevens verschaffen. Een hoge concentratie van een verbinding leidt tot een rode kleur, een intermediaire concentratie tot een witte kleur en een lage concentratie tot een blauwe kleur.
De juiste rangschikking is belangrijk voor de structuur van organismen. Armen en benen zijn opgebouwd uit eenzelfde soort cellen – kraakbeencellen, botcellen, spiercellen enzovoort. Toch hebben armen en benen een verschillende bouw. De rangschikking van de cellen zorgt voor het onderscheid. Zo wordt ook het verschil tussen de hersenen van een mens en van een chimpansee meer bepaald door de ordening van de cellen dan door de aan- of afwezigheid van bepaalde cellen.
De waarneming dat chemische gradi챘nten de differentiatie, specialisatie en groei van cellen be챦nvloeden, fascineert biologen al jaren. Door gradi챘nten ontstaan ingewikkelde structuren uit eenvormige cellen. Welke verbinding is verantwoordelijk voor deze effecten? Retino챦nezuur was een van de belangrijkste kandidaten voor de rol van morfogeen. De positie van deze aan vitamine A verwante verbinding werd nog sterker toen Christina Thaller en Gregor Eichele van de Harvard Medical School retino챦nezuur en een aantal verwante verbindingen ontdekten in de ledemaataanleg van het kippe-embryo. Was retino챦nezuur inderdaad het gezochte morfogeen, de vormgever van cellen en daarmee van organismen?
Behendig en met veel geduld sneden Thaller en Eichele duizenden aanleggen van ledematen in twee챘n. Ze vonden een lage concentratie retino챦nezuur in het bovenste deel en een hogere concentratie in het onderste deel. Deze waarnemingen klopten met de veronderstellingen van onderzoekers die retino챦nezuur als morfogeen zagen. Ze veronderstelden dat het polariteitscentrum, het deel van het aanlegpunt van de ledematen dat volgens transplantatie-experimenten een belangrijke rol speelt bij de vorming van vingers en tenen, retino챦nezuur afscheidt. Het polariteitscentrum zorgt zo voor een concentratiegradi챘nt langs de aanleg. Deze gradi챘nt kan de cellen tot differentiatie aanzetten.
Weinig zaken in biologisch onderzoek zijn zo moeilijk, als te bewijzen dat een bepaalde verbinding een morfogeen is. Toch leek retino챦nezuur de kandidaat. Maar twee jaar geleden zetten twee onafhankelijk van elkaar werkende onderzoeksgroepen grote vraagtekens bij de precieze rol van retino챦nezuur bij de ontwikkeling van ledematen in een embryo. Beide groepen implanteerden een met retino챦nezuur verzadigde harsparel op de rand van de vleugelaanleg. De vleugelaanleg groeit dan uit tot een vleugel met tweemaal drie vingers die in spiegelbeeld zijn gerangschikt. De gebruikelijke verklaring is dat de harsparel fungeert als een tweede polariteitscentrum en zo de spiegelbeeldvingers laat ontstaan.
Maar er is ook een andere verklaring mogelijk. Retino챦nezuur uit de harsparel kan de cellen in de directe omgeving van karakter doen veranderen. Deze cellen vormen dan een nieuw polariteitscentrum. Volgens deze opvatting hoeft retino챦nezuur helemaal geen morfogeen te zijn. Het doet misschien niet meer dan een nieuw polariteitscentrum cre챘ren, dat daarna de vorming van vingers stimuleert.
Transplantatie-experimenten wijzen er inderdaad op dat retino챦nezuur de vorming van een nieuw polariteitscentrum stimuleert. Natuurlijk kan het zo zijn dat het nieuwe polariteitscentrum weer retino챦nezuur afscheidt, maar dat achten niet alle onderzoekers even waarschijnlijk.
Een groep medewerkers van een aantal Japanse universiteiten kwam via een andere route tot globaal dezelfde conclusie. De onderzoekers registreerden de activiteit van een gen dat de produktie regelt van de receptor die gevoelig is voor retino챦nezuur. Dit gen is erg interessant, omdat het zijn activiteit verhoogt in aanwezigheid van retino챦nezuur.
De onderzoekers vonden dat in de cellen naast de harsparel met retino챦nezuur de activiteit van het gen toenam, precies zoals ze hadden verwacht. Maar, en dit is de verrassende waarneming, het gen wordt niet actiever in cellen naast een ge챦mplanteerd polariteitscentrum.
Als een polariteitscentrum normaalgesproken prikkels afgeeft met behulp van retino챦nezuur, dan zou dat gen in de naburige cellen een verhoogde activiteit moeten vertonen. Dat was niet het geval. De ware identiteit van het morfogeen is dus nog niet opgelost.
De complexiteit van de biochemie van de ledemaataanleg maakt meerdere verklaringen voor de waarnemingen uit de experimenten mogelijk. Veel onderzoekers zien retino챦nezuur, of een verwante verbinding, als de beste kandidaat voor het morfogeen. Hoe het ook zij, duidelijk is wel dat retino챦nezuur een andere kijk op de ontwikkeling van ledematen in embryo’s mogelijk heeft gemaakt.
Genen met een homeobox
Nog meer aanwijzingen voor de gevoeligheid van cellen voor subtiele concentratiegradi챘nten komen van Jim Smith van het National Institute for Medical Research in Londen. Hij identificeerde in jonge kikkerembryo’s een potentieel morfogeen dat verwant is aan activine A, een signaalstof die ook een rol speelt bij de voortplanting van de mens. Smith ontdekte met een collega dat een verhoging van de concentratie van het morfogeen met een factor anderhalf, voldoende was om cellen zich te laten ontwikkelen tot spiercellen in plaats van tot huidcellen.
Het lijkt erop dat concentratiegradi챘nten een cel duidelijk maken waar die zich in het embryo bevindt. De vraag blijft nog welk molekulair mechanisme hieraan ten grondslag ligt. De fruitvlieg en de homeotische genen geven wellicht het antwoord. In het begin van de jaren tachtig deden een Zwitserse en een Amerikaanse onderzoeksgroep een onverwachte ontdekking. Ze vergeleken de basenpaarvolgorde van een aantal van de homeotische genen met elkaar. Een aantal van deze homeotische genen bleek een kort stuk met overeenkomstige basenpaarvolgorde en een lengte van ongeveer 180 basenparen, de homeobox, te bevatten. De rest van het gen verschilde sterk met andere homeotische genen. Een overeenkomstige volgorde in delen van genen komt in chromosomen van veel organismen voor. Wellicht heeft dit deel van het gen een wezenlijke rol gespeeld in de evolutionaire ontwikkeling van het organisme. Veel onderzoeksresultaten wijzen erop dat de homeobox codeert voor een eiwitfragment dat zich aan het DNA bindt en zo de activiteit van de andere genen mee regelt.
Genen met een homeobox zijn inmiddels aangetroffen in wormen, zee-egels, kippen, muizen en mensen. Het lijkt erop dat deze homeogenen een wezenlijke taak vervullen in de ontwikkeling van deze organismen. Een mogelijke rol van deze genen is dat ze op molekulair niveau aan elke plaats in het embryo een waarde toekennen. Die waarde verschaft de cellen voortdurend informatie over hun plaats in het embryo; onmisbaar voor hun ontwikkeling.
Homeogenen lijken ook een rol te spelen bij de ontwikkeling van ledematen. Denis Duboule van het European Molecular Biology Laboratory in Heidelberg heeft aangetoond dat een groep homeogenen die actief is langs de hoofdas van ontwikkeling bij een muis, ook actief is in de pootaanleg van het dier. Bovendien is een vergelijkbare groep genen, het zogenaamde Hox-4-complex, actief in de ledemaataanleg van de kip. Door recente samenwerking met de groep van Duboule hebben we kunnen aantonen dat de verschillende genen van de Hox-4-genengroep actief zijn op verschillende plaatsen van de vleugelaanleg. Dat is een aanvullend bewijs voor het verband tussen homeogenen en ruimtelijke informatie in het zich ontwikkelende embryo.
De bekende spiegel
Transplantatie-experimenten hebben ons veel informatie verschaft. Als een stukje polariteitscentrum, of een poreuze harsparel verzadigd met retino챦nezuur, wordt gemplanteerd in de bovenkant van de pootaanleg – en dan het bekende spiegelbeeld van de vingers veroorzaakt – verandert ook de activiteit van de homeotische genen drastisch. Nog voordat de vingers ontstaan, vertoont ook de genactiviteit een spiegelbeeld. Hoewel het uiteindelijke bewijs ervoor nog niet is geleverd, kloppen deze waarnemingen wel met de theorie dat homeogenen de molekulaire basis zijn van de ruimtelijke informatie. Als dat zo is, bepalen homeogenen hoe embryo’s zich op molekulair niveau ontwikkelen.
Ondanks deze vooruitgang is het nog steeds niet mogelijk te zeggen of mijn wens – eenvoudige en universele wetten ontdekken, die beschrijven hoe reeksen cellen zich in embryo’s ontwikkelen – in vervulling zal gaan. Wel zeker is dat de mechanismen ingewikkelder zijn dan ik 23 jaar geleden schreef. Maar op één punt had ik wel gelijk. Ik schreef: “Er liggen nog spannende tijden voor ons.” We zitten er middenin.

Oliver Sacks
vanaf = Comment 3

Embryos of (a) human, (b) pig, (c) reptile, and (d) bird at corresponding developmental stages. The striking resemblance of the embryos to each other indicates the fundamental similarity of the processes involved in their development. (Karp and Berrill, 1981).
vergelijking tussen menselijke , reptielen , vogel en varken embryo’s
Here’s figure 20.7 from Starr & Taggert’s Biology: The Unity and Diversity of Life, 9th edition:

Copyright © 2001 Brooks/Cole

Copyright © 1999 Benjamin/Cummings
Figure 22.10 Evolutionary signs of comparative e embryology. At this early stage of development , the kinship of vertebrates is unmistable . Notice ,for example , the gill pouches in both (a) the bird embryo and (b) the human embryo . Comparative embryology helps biologists identyfy anatomical homology that is less apparent in adeults because the structures are extensively modified in different ways the organisms’ subsequent development / Copyright © 1999 Benjamin/Cummings
from Campbell-Reece-Mitchell’s 5th edition of Biology:
http://scienceblogs.com/pharyngula/2006/01/25/textbooks-and-haeckel-again/
Carnegie stages for the Human Embryo
http://php.med.unsw.edu.au/embryology/index.php?title=Carnegie_Stages
Introduction
–> The human embryonic period (first 8 weeks) is divided into 23 Carnegie stages.
—> Stages are based on the external and/or internal morphological development of the embryo, and are not directly dependent on either age or size.
The human embryonic period proper is divided into 23 Carnegie stages. Criteria beyond morphological features include age in days, number of somites present, and embryonic length.
Another page, Carnegies Stages table, shows stages with key features as a list. The linked labelled stages below also gives stage specific additional processes with references,
Carnegie Stages
The Kyoto Collection images are reproduced with the permission of Prof. Kohei Shiota for tutorial/revision purposes and cannot be reproduced electronically or in writing without permission.
Clicking on the small image, or text below the image, will open a page with a larger image and more information about that specific stage, with either a labelled or unlabelled stage image.
Some early stages are not shown and some stages have more than one image.
Note that serial numbers of embryo cross-sections are from Carnegie Stage 13 to Stage 14 (early) and Stage 20 (late).
Images below( click for magnifications ) are not to scale.
Carnegie Stage Table
Weeks shown in the table below are embryonic post ovulation age, for clinical Gestational Age (GA) measured from last menstrual period, add 2 weeks.
Stage | Days (approx) | Size(mm) | Images (not to scale) |
Events |
1 | 1(week 1) | 0.1 – 0.15 | ![]() |
fertilized oocyte, zygote, pronuclei |
2 | 2 – 3 | 0.1 – 0.2 | ![]() |
morula cell division with reduction in cytoplasmic volume, blastocyst formation of inner and outer cell mass |
3 | 4 – 5 | 0.1 – 0.2 | ![]() |
loss of zona pellucida, free blastocyst |
4 | 5 – 6 | 0.1 – 0.2 | ![]() |
attaching blastocyst |
5 | 7 – 12 (week 2) |
0.1 – 0.2 | ![]() |
implantation |
6 | 13 – 15 | 0.2 | ![]() |
extraembryonic mesoderm, primitive streak, gastrulation |
7 | 15 – 17(week 3) | 0.4 | ![]() |
gastrulation, notochordal process |
8 | 17 – 19 | 1.0 – 1.5 | ![]() |
primitive pit, notochordal canal |
9 | 19 – 21 | 1.5 – 2.5 | ![]() |
Somitogenesis Somite Number 1 – 3 neural folds, cardiac primordium, head fold |
10 | 22 – 23(week 4) | 2 – 3.5 | ![]() |
Somite Number 4 – 12 neural fold fuses |
11 | 23 – 26 | 2.5 – 4.5 | ![]() |
Somite Number 13 – 20 rostral neuropore closes |
12 | 26 – 30 | 3 – 5 | ![]() |
Somite Number 21 – 29 caudal neuropore closes |
13 | 28 – 32(week 5) | 4 – 6 | ![]() |
Somite Number 30 leg buds, lens placode, pharyngeal arches |
Stage 13/14 shown in serial embryo sections series of Embryology Program | ||||
14 | 31 – 35 | 5 – 7 | ![]() |
lens pit, optic cup. |
15 | 35 – 38 | 7 – 9 | ![]() |
lens vesicle, nasal pit, hand plate |
16 | 37 – 42(week 6) | 8 – 11 | ![]() |
nasal pits moved ventrally, auricular hillocks, foot plate |
17 | 42 – 44 | 11 – 14 | ![]() |
finger raysStage 17 Unlabelled | Stage 17 LabelledSee also System Notes. |
18 | 44 – 48(week 7) | 13 – 17 | ![]() |
ossification commences. |
19 | 48 – 51 | 16 – 18 | ![]() |
straightening of trunks. |
20 | 51 – 53(week 8) | 18 – 22 | ![]() |
upper limbs longer and bent at elbow |
21 | 53 – 54 | 22 – 24 | ![]() |
hands and feet turned inward |
Stage 22 shown in serial embryo sections series of Embryology Program | ||||
22 | 54 – 56 | 23 – 28 | ![]() |
eyelids, external ears |
23 | 56 – 60 | 27 – 31 | ![]() |
rounded head, body and limbsThis is the last Carnegie stage of embryonic development.Development from this point on is generally considered “fetal” and involves general growth, system development and onging neurological development. |
Following this stage Fetal Development occurs until birth (approx 40 weeks) |
The embryos shown in the table are from the Kyoto and Carnegie collection and other sources.
http://www.uctv.tv/series/index.asp?show=show&seriesnumber=497
The Diversity of Development: Embryos and Evolution
(#13545; 58 minutes; 2/20/2008)
How does variation in genes generate the beautiful diversity of animal body shapes that fill the world?
UCSD Biologist William McGinnis explains that all animals, whether fish, fowl, or fly, share similar architectural control genes calledHomeobox genes. The discovery and study of these genes has led to an understanding of how subtle changes in Homeobox genes can lead to changes in animal form during evolution.
The Diversity of Development: Embryos and Evolution VIDEO
De kip in het ei
In dit knappe animatiefilmpje zie je wat er tijdens de 21 broeddagen gebeurt in het ei van een kip – van de bevruchting tot het uiteindelijke kuiken. De video werd gemaakt door het Poultry CRC, een Australisch onderzoekscentrum dat een duurzame, ethische pluimveehouderij nastreeft.
Tijdens de embryonale ontwikkeling van het menselijk hart herken je stadia uit de evolutie
Het is niet zo dat het menselijk hart ( of een ander orgaan ) alle stadia uit de evolute doorloopt, dat is een oud misverstand.
Wel kun je tijdens de groei van het embryonale hart bepaalde stadia uit de evolutie van gewervelde dieren herkennen.
Dit is vooral goed te zien in de aanleg van het bloedvatenstelsel.
Het bloedvatenstelsel in een embryo heeft een geheel ander vertakkingspatroon dan in een pasgeborene.
Bij een embryo pompt het hart bloed in zogenaamde kieuwboogvaten. Die heten zo, omdat hun verloop sterk lijkt op dat van de vaten die bij vissen van het hart naar de kieuwen lopen.
De kieuwboogvaten lopen via het embryonale halsgebied naar een linker en rechter aorta, die het bloed, dat zuurstofarm is, door de navelstreng naar de placenta voeren.
Daar wordt door diffusiezuurstof uit het bloed van de moeder opgenomen. Dit zuurstofrijke bloed komt via de navelstrengader en de embryonale lever in de belangrijkste ader van het embryo, die het weer naar het hart voert.
Ook de embryonale ontwikkeling van het hart is een echo uit het verleden.
Het hart begint als een verdikt bloedvat, enigszins vergelijkbaar met de gespierde hartbuis van wormen.
Aanvankelijk heeft het hart maar één kamer en maar één slagader. Dit is vergelijkbaar met de vissen en amfibieën. Midden in de slagader ontstaat een tussenschot, dat de slagaders in twee even grote bloedvaten verdeelt: de longslagader en de lichaamsslagader (aorta).
Ook de primitieve kamer wordt door een tussenschot in tweeën gedeeld in een linker- en een rechterkamer. Nu is het een echt zoogdierhart. Het tussenschot van de kamers en dat van de slagaders ontmoeten elkaar en groeien aan elkaar vast, zodat de aorta uit de linkerkamer komt en de longslagader uit de rechterkamer.
Kieuwen en de bijschildklier ….
Deze week verscheen een verassend artikel over de ontwikkelingsgeschiedenis (zowel in de ontogenese als in de fylogenetische zin ) van de bijschildklier uit kieuw(bogen)
http://www.pnas.org/cgi/content/abstract/0406116101v1
Developmental Biology
The origin of the parathyroid gland ( pharyngeal endoderm | vertebrate evolution | Gcm-2 | gills ) Masataka Okabe *
and Anthony Graham *
*Medical Research Council, Centre for Developmental Neurobiology, Guy’s Campus, King’s College London, London SE1 1UL, United Kingdom; and Department of Developmental Genetics, National Institute of Genetics, Shizuoka 411-8540, Japan
Edited by John C. Gerhart, University of California, Berkeley, CA, and approved November 3, 2004 (received for review August 20, 2004)
ABSTRACT
It has long been held that the parathyroid glands and parathyroid hormone evolved with the emergence of the tetrapods, reflecting a need for new controls on calcium homeostasis in terrestrial, rather than aquatic, environments. Developmentally, the parathyroid gland is derived from the pharyngeal pouch endoderm, and studies in mice have shown that its formation is under the control of a key regulatory gene, Gcm-2. We have used a phylogenetic analysis of Gcm-2 to probe the evolutionary origins of the parathyroid gland. We show that in chicks, as in mice, Gcm-2 is expressed in the pharyngeal pouches and the forming parathyroid gland. We find that Gcm-2 is present not only in tetrapods but also in teleosts and chondrichthyans, and that in these species, Gcm-2 is expressed within the pharyngeal pouches and internal gill buds that derive from them in zebrafish (Danio rerio), a teleost, and dogfish (Scyliorhinus canicula), a chondrichthyan. We further demonstrate that Gcm-2 is required for the formation of the internal gill buds in zebrafish. We also have identified parathyroid hormone 1/2-encoding genes in fish and show that these genes are expressed by the gills. We further show that the gills express the calcium-sensing receptor, which is used in tetrapods to monitor serum calcium levels. These results indicate that the tetrapod parathyroid gland and the gills of fish are evolutionarily related structures, and that the parathyroid likely came into being as a result of the transformation of the gills during tetrapod evolution.
Author contributions: M.O. and A.G. performed research and wrote the paper.
To whom correspondence may be addressed.
Masataka Okabe, E-mail: maokabe@lab.nig.ac.jp type=text/javascript>
Anthony Graham, E-mail: anthony.graham@kcl.ac.uk type=text/javascript>
www.pnas.org/cgi/doi/10.1073/pnas.0406116101
Het gaat over evo-devo onderzoek en een nieuwe verklaring/ theorie die de overgang kieuw-vertebraat — bijshildklier -beziter-vertebraat illustreert en verder ondersteunt ..
Dat werd allemaal nog eens nader toegelicht op een perskonferentie —-> http://www.kcl.ac.uk/phpnews/wmview.php?ArtID=735
(Waarvan een vertaling van de hoofdpunten hieronder zal volgens aangevuld met materiaal uit andere bronnen ; Daarbij is vooral volgende website ( en de daar verschenen links ) gevolgdhttp://www.pandasthumb.org/pt-archives/000651.html
http://scienceblogs.com/pharyngula/2006/06/deep_homologies_in_the_pharyng.php
7 December 2004 PR66/04

evolutionair ontwikkeld uit die voorouderlijke kieuwen waarbij de calcium-regulerende funkties werden behouden .
lichaam.
Bij mensen, worden de calciumniveaus geregeld door de parathyroide klier, die bijschildklier- hormoon afscheidt als de calciumspiegel in
het bloed te laag komt te liggen .
normale peil komt .

” deze interpretatie zou ook kunnen verklaren waarom de parathyroid klier in de hals is geplaatst. Als endocrien orgaan, kan het overal in het lichaam worden geplaatst en toch nog in staat blijven zijn funkties uit te oefenen “
halsstreek zijn geplaats …

the gill arches of fish.
Here’s a diagram of a 5-week-old embryo on the left, with the arches color-coded, and an infant on the right, showing what connective tissues
develop from each arch.
gelijkenissen vertonen .
Voorts vonden de onderzoekers een gen voor het parathyroide hormoon in vissen, en zij ontdekten dat de expressie ervan in de kieuwen gebeurt .



in de evolutieve geschiedenis, ‘
APPENDIX
Het leek me echter ook verstandig om wat achtergrondinformatie in herinnering te brengen ; die vind u hieronder
bijschildklierontwikkeling
Aan de achterkant van de schildklier liggen de vier kleine bijschildklieren. Zij controleren het calciumgehalte van het lichaam. Calcium is een onontbeerlijk mineraal, Niet alleen omdat het het belangrijkste element is voor de aanmaak van beenderen en tanden. maar ook om dat het een centrale rol speelt in de werking van spieren en zenuwcellen. Het calciumgehalte van het lichaam moet binnen bepaalde grenzen blijven om de spieren goed te laten werken. Dit wordt gereguleerd door het parathormoon van de bijschildklieren.
De opname van calcium in het bloed wordt gereguleerd door vitamine D. die we krijgen door zonlicht en voedsel, en het PTH of parathormoon.
Wanneer het calciumgehalte te laag is. geven de bij schildklieren een verhoogde hoeveelheid parathormoon af. dat ervoor zorgt dat de beenderen calcium afstaan aan het bloed. Is er te veel calcium in het bloed, dan wordt er minder PTH ge maakt en vermindert de calciumspiegel.
De bijschildklieren zijn zo klein dat ze bijna niet te vinden zijn. De bovenste twee liggen achter de schildklier; de onderste twee, echter. kunnen in de schildklier en soms in de keel liggen.
rechts : Wanneer het gehalte aan thyroxine laag is (links), geeft de hypofyse TSH af, waardoor thyroxine wordt bij gemaakt. Wanneer het gehalte goed is (rechts), stopt de hypofyse met produktie van TSH.
2.-
afkomstig van VUA
PHARYNGALE (kieuw )bogen
Ontwikkeling
Een zekere regelmatigheid in de bouw van het hoofd-halsgebied kan worden afgeleid uit de vroege embryonale ontwikkeling. Het handelt hier name om die strukturen die zich ontwikkelen uit dekieuwbogen. Wat zijn kieuwbogen?
De ontwikkeling van het hoofd-halsgebied wordt in alle gewervelde dieren, inclusief de mens, gekenmerkt door de vorming van kieuwbogen, lateraal in de wand van de voordarm. Kieuwbogenworden van elkaar gescheiden door invaginaties van het ectoderm, de kieuwspleten, en evaginaties van het entoderm van de voordarm, de kieuwzakken. In gewervelde dieren komen in principe 6kieuwbogen tot ontwikkeling. Bij de mens is het aantal kieuwbogen beperkt tot 5. Vier van deze kieuwbogen zijn aanwezig in de vierde week van de ontwikkeling. De eerste en tweede kieuwboog zijn het best ontwikkeld, de volgende veel minder. Bij de mens breken kieuwspleten en kieuwzakken nooit volledig door. De bekendste kieuwspleet en kieuwzak zijn de meatus acusticus externus (uitwendige gehoorgang, 1e kieuwspleet), het cavum tympani (trommelholte, 1e kieuwzak) en de tuba auditiva (buis van Eustachius, 1e kieuwzak).
Elk van de opeenvolgende kieuwbogen bevat in principe dezelfde elementen: een kraakbeenskelet, en kieuwboogarterie, kieuwboogmesenchym en een kieuwboogzenuw. Uit het mesenchym van elk van de kieuwbogen ontstaan een groot aantal structuren van het hoofd-halsgebied.
Een belangrijk gegeven is dat elke kieuwboog en zijn derivaten door een eigen, aparte hersenzenuw wordt geïnnerveerd. Een hersenzenuw blijft de structuren die ontstaan uit het mesenchym van de ‘eigen’ kieuwboog altijd innerveren, ongeacht waar die structuren uiteindelijk door groei en migratie in het hoofd-halsgebied terecht komen. Dit ‘conservatisme’ in de ontwikkeling gebruiken we hier als ordeningsprincipe in de schijnbare chaos van de bouw van het hoofd-halsgebied. Dit helpt inzicht te krijgen in de gecompliceerde structuur van hoofd en hals.
Elke embryonale kieuwboog wordt aan het buitenoppervlak (inclusief de kieuwspleet) bedekt met ectoderm. De embryonale pharynx, en ook de kieuwzakken zijn bekleed metentoderm. De kieuwboog bestaat verder uit mesenchym. Elk van deze drie componenten heeft zijn eigen innervatie:
Sensibele innervatie
- De ectodermale bekleding van de 1e kieuwboog wordt sensibel geïnnerveerd door de n. trigeminus (nV). Het ectoderm van alle andere kieuwbogen wordt sensibel geïnnerveerd door takken van de plexus cervicalis. De sensibele innervatie van de hoofdhuid en de uitwendige gehoorgang blijft gedurende de ontwikkeling georganiseerd volgens dit principe.
- Het entoderm van de gehele pharynx, dus inclusief de bekleding van de kieuwzakken, wordt sensibel geïnnerveerd door de n. glossopharyngeus (nIX) en vagus (nX). Dit vinden we in de volwassen mens terug in de innervatie van de slijmvliezen van de keelholte, de buis van Eustachius en de het middenoor die door takjes van deze hersenzenuwen worden geinnerveerd.
Motorische innervatie
- De spieren van elke kieuwboog worden motorisch geïnnerveerd door de branchiomotorische component van de bijbehorende hersenzenuw. De naam ‘branchiomotorisch‘ is geintroduceerd om de oorsprong van het spierweefsel te benadrukken. Spieren die geïnnerveerd worden door branchiomotorische zenuwen zijn ontstaan uit kieuwboogmesenchym terwijl skeletspieren elders in het lichaam zijn ontstaan uit myotomen (onderdeel van een somiet; deze worden geïnnerveerd door de ‘somatisch motorische’ component van een spinale zenuw). Vanwege de niet-somatische oorsprong worden de van een kieuwboog afgeleide spieren collectief de ‘branchiomeremusculatuur’ genoemd. Beide typen spieren zijn dwarsgestreept.
1e kieuwboog: | n. trigeminus (nV) |
2e kieuwboog: | n. facialis (nVII) |
3e kieuwboog: | n. glossopharyngeus (n.IX) |
4e en 6e kieuwboog: | n. vagus (nX) |
- Bij de mens komt de 5e kieuwboog niet tot ontwikkeling. De 6e kieuwboog is aan de buitenzijde van het embryo niet te zien (er is wél een 6e kieuwboogarterie – zie het blok ‘Orgaansystemen’)
- Uit het kieuwboogmesenchym ontstaan skeletelementen, bloedvaten (kieuwboogarteriën), en spieren.
- Veel van voorkomende congenitale ontwikkelingsstoornissen in het hoofd-halsgebied hebben betrekking op het foutief verlopen van ontwikkeling van een bepaalde kieuwboog en kunnen beter worden begrepen als inzicht bestaat in de normale ontwikkeling van structuren vanuit de kieuwbogen. Een aantal voorbeelden zullen verderop in deze syllabus worden besproken.
Derivaten van het kieuwboogmesenchym
(Let op: De kieuwbogen ontwikkelen niet gelijktijdig. De 1e kieuwboog ontwikkelt zich al rondom dag 22, en de opvolgende kieuwbogen steeds een paar dagen later). De kieuwboogarteriën zijn al behandeld in het blok ‘orgaansystemen’ en worden hier verder niet besproken. De vorming van de gehoorbeentjes uit kieuwboogmesenchym wordt niet behandeld in dit blok maar besproken in het blok ‘Zintuigen’
Eerste kieuwboog
- Uit de eerste kieuwboog ontwikkelt zich craniaal de processus maxillaris en caudaal de processus mandibularis.
- De branchiomere musculatuur van de eerste kieuwboog ontwikkelt zich tot de kauwspieren en enige andere spieren: m. temporalis, m. masseter, mm. pterygoidei, m. digastricus (venter anterior), m. mylohyoideus, m. tensor tympani, en m. tensor veli palatini.
- Skeletelementen die zich ontwikkelen uit de eerste kieuwboog zijn o.a. de maxilla en de mandibula. Ook enige gehoorbeentjes ontwikkelen zich uit het mesenchym van de 1e kieuwboog (malleus, hamer en incus, aambeeld; zie blok ‘Zintuigen’).
- de nervus trigeminus (nV) is branchiomotorische zenuw van deze boog
Tweede kieuwboog
- Uit het kraakbenige skelet van de tweede kieuwboog ontwikkelt zich onder andere de cornu minus van het os hyoideum en de stapes (stijgbeugel; gehoorbeentje).
- Alle musculatuur van de gelaatsexpressie (de ‘mimische spieren’) is afkomstig van het mesenchym van deze boog, tezamen met de m. digastricus, venter posterior, de m. stylohyoideus en het platysma.
- De nervus facialis (nVII) is de branchiomotorische zenuw van deze boog.
Derde kieuwboog
- Het grootste gedeelte van het os hyoideum is afkomstig van het kraakbeen van de derde kieuwboog.
- De spieren van het craniale gedeelte van de pharynx ontwikkelen zich uit deze kieuwboog.
- De n. glossopharyngeus (nIX) is de branchiomotorische zenuw van deze boog.
Vierde en zesde kieuwboog
- Uit de vierde en zesde kieuwbogen (de 5e komt niet tot ontwikkeling) ontstaan het kraakbenige skelet van de larynx, de intrinsieke larynxspieren, en het grootste gedeelte van de pharyngeale constrictoren.
- De nervus vagus, en meer specifiek de n. laryngeus superior, is de branchiomotorische zenuw van de vierde kieuwboog.
- De n. laryngeus recurrens is de branchiomotorische zenuw van de 6e kieuwboog.
Kieuwzakken
Uit de kieuwzakken ontstaan verschillende belangrijke structuren.
- De eerste kieuwzak ontwikkelt zich tot de tuba auditiva en het cavum tympani.
- Uit de tweede kieuwzak wordt het primordium gevormd van de tonsilla palatina. Dit primordium wordt tijdens de derde tot vijfde maand van ontwikkeling geinfiltreerd door lymphoid weefsel. Een gedeelte van de kieuwzak wordt niet opgevuld door de tonsil en blijft aanwezig als de fossa supratonsillaris.
Head and neck development http://cats.med.uvm.edu/cats_teachingmod/gross_anatomy/head_and_neck/pages/pharyngeal_arches.html
– Embryonale ontwikkeling van de pharyngale kieuwzakjes
Biased Embryos and Evolution – Wallace Arthur – Google Books
http://www.amazon.com/Biased-Embryos-Evolution-Wallace-Arthur/dp/0521541611
Wallace Arthur (2004) ‘Biased embryos and Evolution‘ geeft zijn visie op de huidige stand van zaken in de evolutietheorie weer: grote aandacht voor de externe invloeden (E) en weinig voor interne invloeden (I). Een evenwichtige evolutietheorie kan alleen tot stand komen als beide pilaren E en I voltooid zijn.
Er moet dus nog hard gewerkt worden aan de interne factoren in de evolutie ?
.Arthur had het onderscheid extern en intern ook al in een eerder boek (1997, 2000) gemaakt (zie mijn review). Dat interne factoren werden verwaarloosd, is overigens geen wonder. De kennis van ontwikkelingsgenetica is pas de laatste 10 jaar tot bloei gekomen (’evo-devo’).
°
http://www.amazon.com/Quirks-Human-Anatomy-Evo-Devo-Look/dp/0521732336
http://www.sdbonline.org/sites/fly/lewheldquirk/figlegq6.htm
In het Darwinjaar 2009 verscheen het boek ‘Quirks of human anatomy‘ waarin de auteur Lewis Held met een prachtige, verhelderende illustraties aangeeft dat het organisme niet in alle richtingen even makkelijk verandert.
(Quirks staan ook voor = niet zo goed werkende evolutionaire verworvenheden of uitrustingstukken )
Organismen zijn géén biljartballen die even makkelijk in alle mogelijke richtingen evolueren wanneer natuurlijke selectie in een bepaalde richting duwt.
Dit idee werd al door Francis Galton (1822-1911) gepubliceerd om te illustreren hoe de ontwikkeling van het embryo zijn evolutionaire mogelijkheden inperkt.
Het embryo kan bijvoorbeed worden weergegeven in een berglandschap met mogelijke paden waarlangs de ontwikkeling van een organisme kan veranderen en evolueren. Dat zijn de interne embryologische en genetische factoren. Het landschap van ontwikkelingsmogelijkheden wordt door een netwerk van genen bepaald. Treedt er ergens in het genen netwerk een mutatie op, dan kan er een nieuw pad ontstaan, waardoor het balletje (organisme) naar een andere richting rolt.
In feite is het idee dat variaties de richting van evolutie wel eens zouden kunnen beperken en sturen, al aanwezig bij de geneticus William Bateson (1861 – 1926). Er is dus niets nieuws onder de zon (1).
—> Fodor & PP moeten zich niet zo aanstellen.
In het Nederlands noemt men dit ook wel eens: het intrappen van een open deur.
Bovendien lijkt het erop dat ze interne factoren niet als natuurlijke selectie opvatten. Natuurlijk zijn interne factoren ook een vorm van natuurlijke selectie: natuurlijke selectie van het interne milieu van een cel, een orgaan, een organisme. Het lichaam is ook een milieu (omgeving, environment).
Waarom doen F & PP dit allemaal?
Ze ondermijnen natuurlijke selectie niet, want interne factoren zijn ook een vorm van natuurlijke selectie!
Verder kritiseren F & PP random variaties.
Maar de evolutietheorie bedoelt met random ‘niet gericht op de behoeften van het organisme’. Iedere mutatie is blind ten opzichte van de behoeftes van het organisme. Dat mutaties gefilterd worden in de embryonale fase van een organisme is dus helemaal niet in strijd met de claim dat de oorsprong van alle mutaties random is in de zin van blind.
Noten
1) Stephen Jay Gould (2002) gaf ruime aandacht aan internal constraints in Chapter 10 en 11 van zijn The Structure of Evolutionary Theory.
Posted by Gert Korthof
Ontwikkelingsbiologie is de tak in de biologie die de diverse ontwikkelingsvormen van organismen bestudeert.Developmental biology.Developmental biology stubs
A
- Altricial
- Ametabolism
- Amniocyte
- Amniotic sac
- Animal pole
- Anlage
- Anti-m체llerian hormone
- Apolysis
- Archenteron
- Asymmetric cell division
- Ateliosis
B
- BMPR2
- Bardet-Biedl syndrome
- Blastema
- Blastocoele
- Blastomere
- Blastopore
- Blastula
- Body cavity
- Bone morphogenetic protein
- Bone morphogenetic protein 1
- Bone morphogenetic protein 10
- Bone morphogenetic protein 15
- Bone morphogenetic protein 2
- Bone morphogenetic protein 3
- Bone morphogenetic protein 4
- Bone morphogenetic protein 5
- Bone morphogenetic protein 6
- Bone morphogenetic protein 7
- Bone morphogenetic protein 8A
- Bone morphogenetic protein 8b
- Bone resorption
- Border cells
C
- Caducous
- Caenogenesis
- Cell type
- Cellular differentiation
- Chimera (genetics)
- Chordamesoderm
- Chordin
- Cleavage (embryo)
- [+] Cloning
- Compartments
- Congenital disorder
- Constitutional growth delay
- Cortical reaction
- Cuteness
8
D
- Delayed puberty
- Development of the urinary and reproductive organs
- Developmental studies hybridoma bank
- DictyBase
- Diencephalon
- Diploblasty
- Dooier
- Drosophila embryogenesis
- Dynamic energy budget
E
- Ecdysis
- Echogenic intracardiac focus
- Ectoderm Ectoderm
- Eitand
- Embryo
- Embryologie
- Embryonic diapause
- Endochondral ossification
- Endoderm Endoderm
- Epigenetic landscape
- Epithelial-mesenchymal transition
- Evolutionary developmental biology
F
- Folliculogenesis
- Fetal genital development
- Fetus
- FytotronG
- Gametogenesis
- Gastrula
- Gastrulation
- Generic Model Organism Database
- Germ layer
- Germination
- Germline
- Gonadarche
- Growth dysplasia
- Gynandromorfisme
H
- HAR1F
- Hemimetabolism
- Hensen’s node
- Heterochrony
- Histogenesis
- Holometabolism
- Homeobox
- Homeotic gene
- Hypermetamorphosis
- Hypopus
- Hypoxia inducible factors
I
- Imaginal disc
- Imago Imago (biologie)
- Immortal DNA strand hypothesis
- Induction (biology)
- Inner cell mass
- Instar
- Intermediate mesoderm
- Intramembranous ossification
- Invagination
- Ischiopagi
J
K
- Kiemblad
- Kikkerdril
- Kikkervisje
L
M
- Mammalian embryogenesis
- Manca
- Maternal effect
- Mating
- Menarche
- Meristeemcultuur
- Mesenchyme Mesenchym
- Mesoderm Mesoderm
- Metamorphosis , Metamorfose Indirect development
- Metencephalon
- [+] Model organisms Modelorganisme
- Morphogen
- [+] Morphogens
- Morphogenesis
- Morula
- Mothers against decapentaplegic homolog 1
- Mothers against decapentaplegic homolog 2
- Mothers against decapentaplegic homolog 3
- Mothers against decapentaplegic homolog 4
- Mothers against decapentaplegic homolog 5
- Mothers against decapentaplegic homolog 6
- Mothers against decapentaplegic homolog 7
- Mothers against decapentaplegic homolog 9
- Moult
- Multicellular organism
- Multipotency
- Myelencephalon
- Myogenesis
- M체llerian duct
By Edward Ziff, Israel Rosenfield
From DNA to Diversity: Molecular Genetics and the Evolution of Animal Design by Sean B. Carroll, Jennifer K. Grenier, and Scott D. Weatherbee
Endless Forms Most Beautiful: The New Science of Evo Devo and the Making of the Animal Kingdom by Sean B. Carroll /Norton,
The Plausibility of Life:Resolving Darwin’s Dilemma by Marc W. Kirschner and John C. Gerhart /Yale University Press,
Ondanks veel recente diskussies over de evolutie-theorie , zijn belangrijke verschuivingen in ons begrip over evolutie in de loop van de afgelopen twintig jaar vrijwel niet opgemerkt [1 ]
Darwin en zijn tijdgenoten realiseerden zich dat het begrijpen van de evolutie van soorten in de tijd en het begrijpen van hoe een bevrucht eitje zich tot een walvis , koe, of menselijke wezen ontwikkeld , diep met elkaar moesten zijn verbonden…. maar zij wisten niet hoe ze de juiste relaties tussen die twee ontwikkelings-processen moesten leggen .
Het nieuwe studiegebied dat voor deze doorbraken zorgde , is de ontwikkelingsbiologie ( = “Evo Devo,”–> kortschrift voor evolutie en ontwikkeling(development )waarbij “ontwikkeling” verwijst naar zowel
—>hoe een embryo groeit
en
—>hoe de pasgeborenen tot een volwassen stadium rijpen…. ( noot O )
: De vleugel van de vleermuis , nodig voor het vliegen, had een afzonderlijke oorsprong dan de vinnen van de walvis, nodig voor het zwemmen.
(noot 1)
de onderliggende skeletachtige gelijkenissen wezen op het bestaan van een gemeenschappelijk “archetype” voor zowel flippers als vleugels .
Terwijl geen van beide beweerde dat de dierlijke vormen over generaties konden veranderen,kondigde de archetypische vorm ___volgens St. Hilaire’____ sommige recente evo-devo ontdekkingen aan.( = bijvoorbeeld de homeo-box)
oorsprong van dierlijke vormen te verklaren.
natuurlijke selectie,
erfelijkheid, en
variatie.
en wanneer deze veranderingen( in het erfelijk recept ) een organisme een grotere kans op overleving geven(=de fittness verhogen ), worden ze doorgaans gemakkelijker doorgegeven aan de volgende generaties en wel door het proces van de natuurlijke selectie dat ze uitfiltert
(noot2)
“veranderingen veroorzaakt alleen door opeenvolgende, gunstige variaties te accumuleren.”
“het proces kan slechts doorheen korte en langzame stappen functioneren ”
En aangezien alle veranderingen willekeurig zijn, zijn er geen vooraf bepaalde richtingen waarin de organismen evolueren.Alle levende organismen, zo eiste Darwin , zijn afstammelingen van één of een paar gemeenschappelijke voorvaderen.
Het werk van de Tsjechische monnik Gregor Mendel, dat eerst in 1865 wordt gepubliceerd, was onopgemerkt voorbij gegaan in de dagen van Darwin en werdt slechts herontdekt rond 1900: Mendel had aangetoond dat de specifieke trekken, zoals de kleur van een erwt, of de zachtheid of de ruwheid van haar omhulsel , onafhankelijk van elkaar worden geërfd.
Zij verklaarden nu de evolutie als gevolg van kleine willekeurige veranderingen in de genen.
Deze herziene theorie van Darwin werd ___na de publicatie in 1942 van het boek “evolution “van Julian Huxley____ de Moderne Synthese genoemd.
(nucleotide genoemd) die elk 챕챕n van de vier basen bevat: adenine, thymine, guanine, of cytosine, (afgekort A, T, G, en C ).
De volgorde van deze basen in elke bundel van DNA bepaalt de informatie in de DNA molecule :
Gen-informatie in de vorm van expressie en produktie-triggers (schakelaars )van enzymen en andere proteïnen.
De instructies voor RNA worden dan gedecodeerd in een proces genoemd “translatie “(=vertaling,) en de prote챦nen, met inbegrip van de enzymen essentieel voor functionerende cellen, worden geproduceerd.
De prote챦nen vormen beurtelings zowat 50 percent van alle levende cellen.
Vinnen zijn zeer efficient om je mee voort te bewegen in water.
Het lijkt me dan ook voor de hand liggend dat elke mutatie die dit efficiente ontwerp bevordert een sterke overlevingswaarde heeft.
Een bepaalde omgeving zal dan ook zeer sterk selecteren op mutaties die structuren ontwikkelen om zo goed mogelijk te kunnen overleven.
In water zijn dit de vinnen, in de lucht vleugels.
Of – in het geval van een pinguin – zijn het vleugels in het water die steeds meer lijken op vinnen .
In het water zullen dat vinnen zijn en in de lucht vleugels.
De optredende mutaties zou ik dan aan het toeval toeschrijven,
De selectie van de mutaties door de omgeving zeker niet.
Convergentie vloeit dan logisch voort uit een gegeven omgeving.
Dit zie ik dan niet als een van te voren bedacht ontwerp
De vraag is of die resultante tot stand komt door toeval of ontwerp;
of preciezer wat is belangrijker voor het ontstaan van die resultante : toeval of ontwerp, of zijn ze even belangrijk, aangezien we reeds aangenomen hebben dat beide een rol spelen.
van antistoffen (somatic hypermutation).
Een Klinisch immunoloog zegt hiervan dat je immuun wordt;
dus
dat de uitkomst van dit ‘toevallige’ proces al vast staat …
Ik kan me bijvoorbeeld voorstellen dat in zeer radioactieve gebieden alleen organismen kunnen leven met een soort radioactief schild.
Het staat echter niet vast dat deze organismen er ook daadwerkelijk zullen voorkomen.
Wanneer mutaties die een radioactief schild mogelijk maken niet gebeuren zullen in deze omgeving geen zulke organismen kunnen voorkomen.
Ik zou dan ook zeggen dat mutaties en selectie even belangrijk zijn.
Convergentie tussen soorten in verschillende klassen (bv buideldieren versus zoogdieren;
Evolutie is hoofdzakelijk een natuurlijk proces van ontwerp en optimalisatie (door natuurlijke, seksuele en groepselectie) en slechts voor een
klein deel toeval (door neutrale drift).
Natuurlijke selectie is een NAAM voor een PROCES dat VANZELF plaatsvindt.
ontwikkelings-biologische mogelijkheden zijn.
Seksuele selectie wordt gedaan door mogelijke partners.
Je kunt dan wel raden welke groep het heeft overleeft en welke is uitgestorven. –>dat is dus nog steeds domme selectie
Op de evo devo na, zijn ze allemaal door Darwin gepostuleerd.
en selectie ( = een zeef ) heeft niets te maken met toeval, maar alles met ontwerp!
Omdat het selectie-criterium vastligt, en het selectie-criterium het uiteindelijke ontwerp bepaald dat geselecteerd
wordt.
Het nivo van ontwerpen met de 4 genoemde soorten selectie leidt tot een varieteit van zeer geavanceerde ( en geoptimaliseerde )ontwerpen – als
je je dat realiseert -is er sprake van niet alleen een zeer complexe ontwerpmethode maar ook van een emergente uitkomst die die ontwerpmethode overstijgt .
Hoe worden de genen geactiveerd?
“slechts door korte en langzame stappen veranderen “. Vandaar, —>de natuur maakt geen plotselinge sprongen.( saltaties )
Nadat de ontdekkingen van Mendel aan het begin van de twintigste eeuw waren geabsorbeerd, veronderstelde men dat
Wormen, bijvoorbeeld, zouden, eventueel, weinig genen gelijkend op die van vissen, muizen, of mensen moeten bezitten .
een orgaan zoals het menselijke oog konden leiden.
(noot 4 )
Men dacht dat de evolutionaire diversiteit van de huidige levensvormen zich weerspiegelde in de eigen unieke reeks genen van elke soort geevolueerd
en gemuteerd gedurende miljoenen jaren …
genenkapitaal___ in 2001 werd aangekondigd.
Waarom is het niet nodig voor complexe dieren (zoals zoogdieren )om tien keer zo veel genen te hebben dan wormen?
De antwoorden op deze vragen werden reeds meer dan vier decennia ervoor ongeveer bekend … .
De wetenschappers konden niet verklaren hoe E. coli op de een of andere manier “het wist” wanneer het lactose-verterend enzym worden vereist.
In 1961, ontdekten Jacques Monod en Fran챌ois Jacob dat de bacteriën van E. coli eigenlijk een mechanisme hebben dat de productie van het enzym voor het verteren van lactose triggert en controleert.
zijn DNA wordt niet gekopieerd in RNA en het enzym wordt niet geproduceerd.
kopiëren in het RNA begint , zodoende het DNA blokkeert om RNA te produceren verantwoordelijk voor de synthese van het enzym.
Echter wanneer de bacteriën van E. coli lactose ontmoeten, bindt de lactose zich aan deze onderdrukkersmolecule, ertoe leidend dat de onderdrukker van die
bepaaldse plaats in het DNA wordt losgemaakt.
Dit deblokkeert het DNA, waardoor het gen ongehinderd in het RNA kan worden gekopieerd, om vervolgens het enzym te produceren dat lactose kan verteren.
Hoewel zij nog geen systematisch bewijsmateriaal hadden gevonden om deze ideeën te steunen, stond de ontdekking van de onderdrukkersmolecule de twee wetenschappers toch toe om een krachtige nieuwe hypothese te vormen over hoe de genen functioneren.
Het stelde een model voor om één van de oudste problemen in biologie te verklaren: in organismen die uit miljoenen, zelfs miljarden cellen worden samengesteld, bezit elke cel een volledige reeks genen; hoe, is het mogelijk dat alle genen niet functioneren op dezelfde manier in alle weefsels?
(het differentiatie-probleem ) Dat de zenuwcellen niet dezelfde genen gebruiken als de spiercellen of de levercellen ?
Ze stelden een nieuwe werkhypothese over het genetische landschap voor.
De diepere betekenis van het model monod-Jacob over de genfunctie, en zijn implicaties voor de aard van evolutie, werden duidelijk toen het nieuwe gebied van embryo-onderzoek zich bijna twintig later jaar ontwikkelde .
In 1894, daagde de Engelse bioloog William Bateson de mening van Darwin( dat de evolutie geleidelijk was) uit .
Hij publiceerde
Materials for the study of variation ,
een catalogus van abnormaliteiten die hij in insecten en dieren had waargenomen en waarin één lichaamsdeel door een ander werd vervangen.
Mutante kikkers en mensen met extra ruggewervels.
Deze abnormaliteiten , bleven onverklaard tot in de jaren ’70 van de twintigste eeuw
in Duitsland, en door vele anderen ___ die abnormaliteiten te verklaren door de oorzaak te zoeken in veranderingen van een speciale reeks genen bij de fruitvlieg en die de ontwikkeling van het lichaam van de vlieg en de distributie van zijn aanhangsels controleerden.
onderdrukkersmolecule uitoefenen die door Monod en Jacob werden bestudeerd.
Acht van deze controleren genen, ( Hox genen) , worden gevonden in vrijwel alle dieren – wormen, muizen, en mensen .


Het mechanisme dat de hox genen zich op deze wijze laat gedragen wordt in werking gesteld door de versies van de proteïnen van de cellen van het lichaam van de moeder te laten ingrijpen op het bevruchte embryo. Deze proteïnen controleren de activiteiten van de hox-genen en worden in variërende concentraties vrijgegeven, veroorzaken in de hox genen de aanmaak van hox proteïnen op specifieke plaatsen en tijdstippen .
Nog, blijven de details van de mechanismen die een cel gebruikt om zijn inbreng in het embryo te bepalen onvolledig.
Met andere woorden, de activiteit van de hox-genen ____ met inbegrip van de vorming van compartimenten binnen het embryo en de controle van andere genen die ook de ontwikkelingen sturen____ zijn de dicterende voorwaarden dat een systeem van organisatie kan leiden tot de definitieve volwassen vorm van de vlieg . De aanwezigheid van een lichaams bouw-plan in het genoom___ hetzij van een vlieg, een walvis, of een mens___ was onverwacht door embryologen ontdekt
zij hadden verondersteld dat de verschillende stadia van de ontwikkeling van embryo’s door fysieke interactie tussen naburige cellen werden bepaald en
dat er geen algemene afdeling van het embryo volgens een genetisch plan was.
een vleugel leidde, alhoewel een abnormale.
Dit was verkeerd.
In feite werd het veroorzaakt door de verstoring van het lichaamsplan.
aan de onderdrukkersmolecule van Monod en van Jacob analoog is.
Als dit gen (genoemd Pax 6) beschadigd wordt door mutatie , slaagt de vlieg er niet in om ogen te ontwikkelen.
Experimenten toonden aan dat het Pax 6 gen ook in vlinders, muizen, en mensen wordt gevonden.
Pax 6 genen zijn namelijk verwisselbaar.
Pax 6 gen van een vlieg kan genen aanzetten die ogen in muizen maken,
en Pax 6 gen van een muis kan genen aanzetten die ogen in vliegen maken.
De insecten hebben samengestelde ogen met vele buisjes ; elk buisje bezit zijn eigen lens en retina .
redenen gegeven om de evolutie van het oog in alle(tenslotte allemaal aan elkaar verwante ) dieren te herleiden tot gemeenschappelijke genetische pathways ,
alhoewel wij de mogelijkheid niet volledig kunnen uitsluiten dat elk soort oog vervolgens volledig onafhankelijke vervolg-wegen/pathways insloeg .
genen en,___ zoals met de Pax genen ____, in vele gevallen onderling verwisselbaar.
Notes
[2] No one group found all of the Hox genes. Lewis started his work in the late 1950s, earlier than N체sslein-Vollhard and Wieschaus, but much of the work of the two groups was contemporaneous. Both groups realized that development was under genetic control. Although Lewis focused on specific Hox genes, N체sslein-Vollhard and Wieschaus saw the importance of identifying all of the genes that controlled the body plan, and they identified most of them.
[3] Hox proteins behave in this way because of a particular genetic feature of the Hox genes that produce them. Within their genetic composition, all eight Hox genes possess a nearly identical section of DNA, called a homeobox. When Hox genes produce Hox proteins, the homeobox region of the Hox genes carries the genetic information to produce a specific part of these proteins called the homeodomain. Once the protein is assembled, its homeodomain attaches to DNA sites that control genes, allowing it to function as a switch.
It is this particular characteristic that gave the Hox genes their name. In homage to Bateson, the identical sections of DNA were called “homeoboxes,” since they were present in genes that, when mutated, resulted in Bateson’s monsters, or “homeotic” mutants. The term “Hox gene” is a whimsical combination of “homeotic” and “homeobox.”
MORFOGENESIS
–>met name door de ontwikkelings biologie in meercellige organismen
: het betreft de vorming van “kiemcel tot en met het volwassen fenotype ” en gevormd door zowel het genotype als de onderlinge beinvloedingen
door “omstandigheiden “van zowel het “uitwendige” als het” inwendige “millieu of de omgeving ….
vergelijkt de ontwikkelingen van ” organen ” van verschillende soorten
Daarbij is een orgaan voor de evo-devo ; Het volwassen eindresultaat van een “developmental pathway”
—> het resultaat van een complexe productie en montage lijn …
of het eindresulaat van voorafgaande voor-adulte stadia in de ontwikkeling
wat ondertussen bekend is geraakt over de genetische programma’s ,stuurmechanismen ” regelgenen en “developmentale expressies ” etc …
Dat behoort tot de “developmental genetics ” waarvan de voornaamste
ontdekkingen tot nu toe de “homeobox ” is en waartoe zowel de regulatorgenen van zowel de initieeele morphologische ( bouwplan ) als de verdere
allometrische ( verhoudingen van de onderldelen in het bouwplan ) ontwikkelings-stadia ,behoren ….
Veel genen zijn experimenteel ” verwisselbaar ” met homologe genen in andere soorten en
inbouwbaar bij genomen die ze niet van nature bezitten … , gebleken ….
Het belangrijkste initieele voorbeeld betreft uiteraard het Pax6 gen
dat bij muizen verantwoordelijk is voor een bijdrage tot de ontwikkeling van het zoogdieren /vertebraten kamera-oog
Maar dat na inplanting in een fruitvlieg genoom( waarvan het homologe gen verantwoordelijk voor een deel van de vliegogen-ontwikkeling ___
was geinaktiveerd–> knocked out ) evengoed de ontwikkeling van oogweefsel terug normaal deed verlopen
—>en wel van facetoog -weefsel wel te verstaan …
een boekbespreking in “Nature ” van From DNA to Diversity:
Molecular Genetics and the Evolution of Animal Design
of separate evolution of flies and mice,
the introduction of the [Pax6] mouse gene into flies
can induce new eye tissue — not of the
camera-like eyes of mammals, but of the
insect compound eye!…. “
Wat onvermijdelijk moest leiden tot de bio-diversiteit zijn __volgens Caroll___ de patronen en “procedures” waarin de genen “aan” en “uit ” werden geschakeld
Met andere woorden:
Wanneer de functies van proteïnen, beurtelings worden veranderd, veroorzaakt dit een verandering in de controle van de genen die(ook op nieuwe manieren ) voor ontwikkeling van een specifieke fysieke trek nodig zijn. ”
Volgens deze hypothese , is evolutie grotendeels het gevolg van veranderingen in de schakelstanden van de regelgenen
Ingewikkeldheid en verscheidenheid worden gecreeerd,___ op zijn minst voor een deel van de ontwikkelingen van de organismen en uitrustingsstukken ___, door de activiteiten van “oude “(geconserveerde)genen te combineren op nieuwe manieren.
Maar de bijdrage van traditionele gen-mutaties aan de evolutie is veel kleiner dan wij eerder hebben geloofd.
(noot 1)
Hox-genen controleren dit aantal, maar zij kunnen celproliferatie.verspreiding , groei en differntiatie ( en bijgevolg de grootte van de ruggewervels )ook controleren.
De genen functioneren slechts in de context van het komplete organisme.
( Gemeenschappelijke afstamming is geen bewijs voor evolutie
Deze krachtige nieuwe insteek voegt aanzienlijk gewicht toe aan de voormelde ” gemeenschappelijke oorsprong -theorieen” en plaatst het werk van Caroll in een ruimer theoretisch verband/perspectief .
andere fundamentele eigenschappen van organismen zijn ,die ook de evolutie sturen…
De zwakheid van de Darwiniaansen theorie (en één zwakte die door ( ook seculiere )critici van de evolutie theorie )is naar voren gebracht ___ is het ontbreken van een verklaring voor ” de synergetische wijze waarop ” genen de waarneembare trekken van organismen bepalen .
Het klassieke voorstel van de ETwas dat
zeggen ook Kirschner en Gerhart,
“maar er moeten ook nog andere mechanismen aan het werk zijn . “
Hoe is het mogelijk voor de verschillende delen van een oog , ( – lens, de iris, de retina, samen met het bloedvatnet noodzakelijk voor de zuurstof -en voeding -voorziening ,evenals de te evolueren zenuwen die signalen van de retina moeten ontvangen en signalen verzenden naar de spieren van het oog)”gelijktijdig “konden evolueren ?
Dit is eveneens de meningvan menig neo-darwinist .
(noot
Omdat zij binnen de verschillende compartimenten van het embryo dat door het bouw-plan wordt bepaald, liggen ; kunnen de individuele onderdelen van een dier onafhankelijk van elkaar evolueren.
de python overblijvende ledematen,
en de geavanceerde slang geen ledematen meer.
Veronderstel dat wij nieuwe vensters voor vliegtuigen wilden ontwerpen die het “zicht van de passagiers” moeten verbeteren___ zonder de cabine druk te
veranderen en de goede isolatie van de passagiers op te geven …
Als wij het volledige vliegtuig moesten herontwerpen telkens als wij het vensterontwerp veranderden, zouden wij in het ontwikkelen van nieuwe en efficiëntere vliegtuigen veel langer bezig zijn.
en de evolutie toestaan om met nieuwe vormen, zoals vleugels en langere halzen te experimenteren, zonder andere delen van het embryo te be챦nvloeden.
Zij zijn het erover eens dat de hox-genen in het organiseren van het embryo in afzonderlijke delen , erg belangrijk is :
een proces dat soms de ” de onzichtbare anatomie “(het is slechts zichtbaar met de hulp van recente technologie)wordt genoemd.
Maar zij bespreken ook de stelling dat de functies van de Hox-genen slechts één van een aantal “kernprocessen” is ,die als
“beperkingen op de evolutie-ruimte “(constraints ),dienst doen.
zoals de spijsvertering van voedingsmiddelen door enzymen.
“ori챘nterend gedrag noemen ,” , is vergelijkbaar met de methodes die door mieren-volken worden gebruikt bij het fourageren .
Ze scheiden een chemische substantie af (feromonen )die een reukspoor tekenen terwijl ze hun weg vervolgen ….
Als een mier er niet in slaagt om voedsel te vinden zal ze uiteindelijk naar het nest terugkeren, terwijl ze gebruik maakt van haar geurspoor
versterken en andere mieren gaan het versterkte geurspoor bijna dwingend uitkiezen en volgen .
zullen nieuwe geurwegen ter beschikking komen voor andere voor mieren .
Uiteindelijk, zullen de mieren een gedetailleerde kaart van wegen naar voedselbronnen ontdekt en bewegcijferd hebben .
Maar wat het in werkelijkheid schijnt te zijn is een zorgvuldig opgemaakte en bruikbare geur- afbeelding van wegen naar voedselleveranciers dat enkel een gevolg is van een reeks “willekeurige” onderzoeken.
Net zoals mieren willekeurig het terrein rond hun nest onderzoeken, onderzoekt de capillaire aftakking van het grotere bloedvat willekeurig de omringende weefsels ,op zoek naar de ” nood-signalen” die door cellen arm aan zuurstof ,worden uitgezonden
Daardoor kunnen deze capilairen zuurstofrijk bloed brengen naar die gevonden cellen door de leiding aan te leggen( gericht te laten groeien naar het signaal toe ) …
Enkel het contact met voedsel doet de mier de weg versterken die tot het voedsel leidde —> Ook de ontspruitende haarvaten installeren permanente contacten met weefsel met zuurstof-arme cellen .
Het zijn de beperkingen en inperkingen die door de hox genen Hox en de andere kernprocessen worden gecreeerd (b.v., het oriënterende gedrag van haarvaten en axonale zenuwuiteindes ) die complexe ontwerpen over een vrij korte tijdspanne uit een biologisch substraat (en geologisch korte tijdspannen ; honderdduizenden jaren, of misschien zelfs minder) toelaten te voorschijn te komen.
lutie modulair te experimenteren
For their critical readings and comments on this article, we would like to thank David Botstein, Nathaniel Heintz, Luisa Hirschbein, David Ish- Horowicz,
and Richard Lewontin, none of whom should be held accountable for this text, for which we take full responsibility.
No one group found all of the Hox genes.
Lewis started his work in the late 1950s, earlier than N체sslein-Vollhard and Wieschaus, but much of the work of the two groups was contemporaneous.
Both groups realized that development was under genetic control. Although Lewis focused on specific Hox genes, N체sslein-Vollhard and Wieschaus saw the
importance of identifying all of the genes that controlled the body plan, and they identified most of them.
Hox proteins behave in this way because of a particular genetic feature of the Hox genes that produce them.
Within their genetic composition, all eight Hox genes possess a nearly identical section of DNA, called a homeobox.
When Hox genes produce Hox proteins, the homeobox region of the Hox genes carries the genetic information to produce a specific part of these proteins
called the homeodomain.
Once the protein is assembled, its homeodomain attaches to DNA sites that control genes, allowing it to function as a switch.
In homage to Bateson, the identical sections of DNA were called “homeoboxes,” since they were present in genes that, when mutated, resulted in
Bateson’s monsters, or “homeotic” mutants.
The term “Hox gene” is a whimsical combination of “homeotic” and “homeobox.”
While classical genetics relies on changes in the order of the bases in the DNA strands, other heritable changes have been discovered—changes
in the chemical makeup of the bases that control gene activities, for example—and are increasingly recognized as important in development and
evolution.
For example, the base cytosine might undergo a chemical modification involving the addition of a single carbon atom.
Evo-Devo in NYR Books!
http://scienceblogs.com/pharyngula/2006/04/evodevo_in_nyr_books.php(noot 1)
Bovendien blijken verdubbelde en verdriedubbelde genomen van verschillende
kultuurgewassen ,een groter gen-kapitaal te hebben dan de mens …
veranderingen van functies in het junk DNA en in de neutrale mutaties ..
verworven erfelijke en doorgeefbare epigenetische schakelstanden
ik wil er iedereen opmerkzaam op maken dat vele evo -devo biologen geen aanhangers zijn van het exclusief gestelde gradualisme ( sommigen voorlopers zijn zelfs uitgesproken saltationisten ) Maar dat belet hen niet het feit van de evolutie te onderschrijven en slechts “verklaringen ” van feitelijke gegevens kunnen aanvaarden die uitsluitend het methodisch naturalistisme hanteren
Per slot van rekening is het gradualisme een al meer dan 40 jaar oud ” stock argument “van het neo-darwinisme …
Het word eigenlijk wel tijd om het te- updaten ….
http://www.bio.unc.edu/faculty/harris/Courses/biol104/apr1.html
http://www.devbio.com/article.php?ch=6&id=56
Christiane Nüsslein-Volhard
S&C speaks with Nobel Laureate Christiane Nüsslein-Volhard about her book Coming to Life, in which she chronicles the astonishing progress scientists have made in understanding how genes drive the development of cells.
Recente reacties