PARASITISME


 

 

zie ook

met dank aan H.J. de Jonge H.J. de Jonge In een barnsteenslakje zaten vanmorgen deze platte wormen te swingen. Nooit eerder gezien. Nader zoeken leverde de naam Leucochloridium paradoxum op. Hoop dat dit tenminste de juiste soort is….. Moerasbosje  bij Zoetermeer  2013 https://www.google.be/search?q=leucochloridium+paradoxum&source=lnms&tbm=isch&sa=X&ei=nb6QU5rWC8iMO8O2gMAD&sqi=2&ved=0CAYQ_AUoAQ&biw=1360&bih=644 http://nl.wikipedia.org/wiki/Leucochloridium_paradoxum   http://bio390parasitology.blogspot.be/2012/02/leucochloridium-paradoxum-tasty.html °

STRIJD

Charles Darwin die in 1858 zijn invloedrijke evolutietheorie naar buiten bracht, was nogal vaag over strijd.
Hij zei dat hij strijd  in overdrachtelijke, in niet-letterlijke zin , gebruikte.
Heel vaak echter wordt het woord toch (nogal) letterlijk ingevuld, maar ik houd niet van strijd en wil het woord alleen dan gebruiken als je het letterlijk kunt opvatten, als het om doodslag en dergelijke gaat.
En komt doodslag in de natuur voor?
Is het eigenlijk wel nodig, dat woord ‘strijd’?
Er is een duidelijk woord voor het soort ‘strijd’ waar het in de natuur meestal om gaat, namelijk parasitisme.
Dat is: leven ten koste van andere levende wezens.
-Sommige bacteriën parasiteren op mij (terwijl ik met andere bacterieën juist een prima band heb, ik zou niet zonder ze kunnen–> symbiose (biologische associaties) en commensalisme ),
-roofdieren parasiteren op andere dieren,( predatie )
-en planteneters parasiteren op de plantenwereld.

PARASITISME

Sommige planten doen daaraan, ( bijvoorbeeld ; bremrapen Bremraapfamilie)
en alle dieren; ( parasiteren uiteindelijk op autotrofen –> Autotroof )
sommige schimmels,
sommige bacterieën en
zelfs alle ( ?) tot nu toe goed ( want  ook  ” pathogene” ) bekende virussen. ( die vroeger niet zo vlug als  echte   levende organismen werden beschouwd  )
Hoe ‘erg’ is parasitisme?
‘Prooien’ (gastheren ) en hun predatoren ( parasieten) zijn altijd min of meer aan elkaar gewaagd.
Dat ligt voor de hand want roofdieren die hun prooi, hun eten dus, kompleet  kunnen uitroeien zouden daarmee zichzelf uitroeien.
Dat zal heus wel eens gebeurd zijn, maar het lijkt me de normale situatie dat de wereld voor parasieten/predatoren slechts dan goed leefbaar is als er volop eten is, als er dus totaal geen sprake is van het uitroeien van het voedsel.
Er kan bijvoorbeeld maar 1 wolf zijn per 100 rendieren; en voor ieder rendier moeten er vele, vele eetbare planten zijn.
Oftewel:
dieren redden het niet wanneer ze veel moeite moeten doen om aan hun eten te komen.
Hieruit volgt dat een parasitair levende diersoort waarschijnlijk al uitsterft lang voordat het voedsel uitgestorven is.
Uit het voorgaande volgt dat meestal slechts enkele individuen van een soort moeite zullen hebben met het ontlopen van de predatoren / parasieten, namelijk degenen die je de ‘zwakkeren‘ zou kunnen noemen — dat zijn de jonge en de heel oude en/of zieke individuen.
Voor de overige prooidieren bestaat de ‘strijd om het bestaan’ slechts uit het af en toe even wegrennen of het ontwikkelen van allerlei andere tegenmaatregelen
Co-evolutie bij predator/parasiet-gastheer/prooi ) door genetische veranderingen en selectiedruk die bij zowel prooi als predator een wapenwedloop veroorzaakt ….
. ‘Strijd om het bestaan’ ( trouwens een slagzin van de econoom Spencer )is al met al een nogal hol begrip om het te gebruiken in de biologie en de ecologie   .
Kris Verburgh  Maandag, 28 september 2009
Kikkers in Californië worden geplaagd door parasieten: De parasiet is de ankerworm, die via de kieuwen het kikkervisje binnendringt en dan ervoor zorgt dat ogen en ledematen zich niet naar behoren kunnen ontwikkelen. Maar niet enkel kikkers hebben te lijden onder parasieten. De laatste jaren zijn bijenkolonies gedecimeerd door een vreemde parasiet die hun immuunsysteem lijkt aan te tasten.
En ook mensen worden continu belaagd door parasieten, of het nu virussen, eencelligen organismen of schimmels zijn. Iedereen draagt op zijn huid de schimmel Malassezia globosa mee, die wanneer het immuunsysteem verzwakt een wit-roze uitslag kan geven.
      
Nagenoeg iedereen is besmet met het herpes virus, dat soms koortsblaasjes geeft bij vermoeidheid, maar dat meestal tientallen jaren ligt te soezen in de zenuwknopen van de gezichtszenuwen.
  
herpes simplexHerpes simplex virus
Bijna iedereen is besmet met het cytomegalievirus (CMV), dat na vele tientallen jaren het immuunsysteem uitput, zodat bejaarde mensen kunnen overlijden aan een banaal griepje of een longontsteking.
  
En uiteraard zouden we bijna vergeten dat grote gedeeltes van ons DNA bestaan uit
viraal DNA, dat zo erin slaagt al miljoenen jaren mee te liften.
Er zijn wetenschappers die geloven dat heel wat genetische diversiteit is veroorzaakt door virussen, die stukken DNA van de ene soort overzetten naar de andere soort via infectie.
Dus buiten de occasionele koortsblaasjes en jeukende schimmels kunnen parasieten toch nog voor iets nuttig zijn…

Co-evolutie en parasitisme
In populaties van planten, dieren of micro organismen zijn niet alle individuen aan elkaar gelijk. Individuen binnen deze populaties die kenmerken bezitten welke hen in  staat  stellen  om  bijvoorbeeld  meer  partners  te  krijgen,   efficiënter  voedsel  te bemachtigen, of beter aan vijanden ontsnappen, zullen meer nakomelingen krijgen dan  individuen  die  deze  kenmerken  niet  bezitten.
Wanneer  deze  kenmerken  een erfelijke basis hebben, zal in een populatie het aantal individuen met die kenmerken toenemen in de tijd. Dit noemen we evolutie (=verandering) als gevolg van natuurlijke selectie de  gunstige  kenmerken  worden  geselecteerd).
Wanneer  populaties  van verschillende  soorten  nauw  met  elkaar  samenleven,  bijvoorbeeld  gastheren  en parasieten,  kan  het  gevolg  zijn  dat  beide  soorten  een selectiedruk  op  elkaar uitoefenen  en  noodzakelijk op  elkaar  aangepast  moeten raken. Dit  proces  wordt  ook  wel  co-evolutie genoemd en kan als volgt worden omschreven: Evolutionaire verandering van individuen in één populatie (bijvoorbeeld parasieten) in reactie op een kenmerk van individuen in een andere populatie (bijvoorbeeld gastheren), gevolgd door een evolutionaire verandering in deze populatie als reactie op de verandering in de eerste populatie.
Het gaat hierbij om het proces van wederzijdse verandering in populaties van beide soorten.
Er zijn  3 voorwaarden waaraan voldaan  dient  te  worden  wil  co-evolutie  tussen  gastheren  en  parasieten  plaats grijpen
1.- De  eerste  voorwaarde  is het  aanwezig  zijn  van  een  wederzijdse selectiedruk tussen gastheer en parasiet. Dit betekent dat de parasiet een selectiedruk uitoefent op de gastheer (bijvoorbeeld een hoge mate van infectie) en dat de gastheer een selectiedruk  uitoefent op de parasiet. Dit laatste is per definitie het geval omdat de  meeste  parasieten  voor  reproductie  en  overleving  afhankelijk  zijn  van   de aanwezigheid van de gastheer.
2.- De tweede voorwaarde voor co-evolutie is dat er genetische variatie moet bestaan binnen  de  gastheerpopulatie  voor  de  eigenschap  resistentie  en  binnen  de parasietenpopulatie  voor  de eigenschap  infectiviteit  (de  mate  van  infectie),  waar natuurlijke  selectie  op  kan  aangrijpen.
Dit  betekent  dat  er  binnen  de gastheerpopulatie individuen moeten zijn die verschillen in gevoeligheid voor een enkele  parasietenstam  en  dat  de verschillende  parasietenstammen  binnen  een parasietenpopulatie  een  verschillende  mate  van  infectie  moeten  vertonen  op  een enkele gastheerstam.
3.-De derde voorwaarde voor co-evolutie is de aanwezigheid van interacties tussen specifieke  gastheer  en  parasietenstammen.
Dit  betekent  dat  een  enkele parasietenstam  in  staat  moet  zijn  om  slechts  een  gedeelte  van  de  aanwezige gastheerstammen  in  de gastheerpopulatie  te  infecteren  en  dat  een  enkele gastheerstam gevoelig is voor slechts een deel van de aanwezige parasietenstammen binnen  een parasietenpopulatie. Er  mogen  geen  superieure  gastheerstammen (resistent tegen alle parasietenstammen) of superieure parasietenstammen (infectief op alle gastheerstammen) voorkomen.
Het voldoen aan deze 3 voorwaarden voor het ontstaan van co-evolutie maakt de weg vrij voor wederzijdse aanpassingen van zowel gastheer en parasiet, ook wel een wapenwedloop genoemd.
Een wapenwedloop tussen gastheren en parasieten kan er toe leiden dat parasieten beter presteren (een hogere fitness hebben) en bijvoorbeeld meer  nakomelingen kunnen produceren op gastheren die ze het meest tegenkomen, bijvoorbeeld  in  hun  directe  omgeving. Dit  noemen  we  ook  wel  lokale  adaptatie. Naast het onderzoeken of binnen een gastheer-parasietrelatie voldaan wordt aan de 3 voorwaarden voor co- evolutie, is het onderzoeken of parasieten lokaal geadapteerd zijn  een  andere  manier  om  (indirect)  bewijs  te  vergaren  voor  een  mogelijke  co-evolutie tussen gastheren en parasieten.
ref ;
http://www.nioo.knaw.nl/news/pdf/samenvattingAdeBruin.pdf The potential for coevolution in an aquatic  hostparasite system Proefschrift Arnout de Bruin, februari 2006 
http://noorderlicht.vpro.nl/noorderlog/bericht/39613194/

Do Parasites Rule the World?

Vreemd zeebeest geeft zich bloot

Roxana N. Nicolaas Ponder De garnaalachtige y-larven zijn ruim een eeuw geleden al ontdekt, maar hoe de kleine zeebeestjes er in het volgende stadium uitzien wist niemand. Nu is dat wel bekend, en het bleek een hele verrassing. In 1899 trof zoöloog Hans Hansen onbekende larven aan in een handvol plankton. Nu, honderdtien jaar later, zijn voor het eerst volwassen exemplaren van zo’n larve gespot. Niet in de vrije natuur, maar in het laboratorium. Een groep Deense en Japanse wetenschappers kon niet langer wachten om het volwassen beest te zien. Ze verzamelden over een periode van twee maanden plankton uit water bij het subtropische eiland Sesoko, Japan. Zorgvuldig filterden ze de y-larven eruit, die vervolgens werden blootgesteld aan het hormoon ectdysteron, dat gedaantewisseling van geleedpotigen in gang zet. Dat werkte. Na 72 uur waren alle larven uit hun schulp gekropen. De jongvolwassenen kregen de naam ypsigons. Ze lijken nog het meest op piepkleine naaktslakken. Verbazend, want ypsigons behoren tot de geleedpotigen, en die hebben – zoals de naam doet vermoeden – doorgaans poten. De onderzoekers zijn ervan overtuigd dat de ypsigons parasiteren. Ze kunnen zich immers moeilijk voortbewegen, hebben geen speciaal kop- of staartsegment, en lijken met deze eigenschappen buitengewoon veel op andere, bekende parasieten. Sluit dit venster De metamorfose: van y-larve tot ypsigon. Foto: Hoeg et al., BMC Biology  http://www.biomedcentral.com/1741-7007/6/21/abstract http://noorderlicht.vpro.nl/artikelen/33619119/ http://noorderlicht.vpro.nl/artikelen/26056654/

Parasietenpower

Remy van den Brand Parasieten spelen een veel grotere rol in ecosystemen dan onderzoekers ooit hadden gedacht. Er zijn er namelijk bijzonder veel van, blijkt uit een artikel van Amerikaanse onderzoekers in Nature. De onderzoekers, onder leiding van ecoloog Armand Kuris, ploeterden vijf jaar lang door riviermondingen aan de kust van Noord-Amerikaans en Mexicaans Californi챘. Ze verzamelden al het levends dat groter was dan een millimeter en telden honderden soorten planten en dieren, waaronder 138 soorten parasieten. Gemiddeld gezien waren de parasieten verantwoordelijk voor pakweg 1 procent van de totale biomassa. In sommige gebieden liep dat percentage zelfs op tot 3 procent. Daarmee hebben ze een even groot aandeel in de ecosystemen als de vissen en leggen ze aanzienlijk meer gewicht in de schaal dan de vogels. Sluit dit venster

Een onbesmette Californische slak [Foto: Todd Huspeni] 
Sluit dit venster
En een geinfecteerd exemplaar [Foto: Todd Huspeni] 
Vooral de zogeheten trematoden, parasitaire platwormen, wogen zwaar. Zij infecteren slakken, die ze als het ware castreren. Besmette slakken zijn niet meer in staat zichzelf voort te planten, maar blijven wel leven. Ze worden daardoor een broedmachine voor de platworm. Die blijkt erg succesvol; op enkele plaatsen troffen de onderzoekers meer besmette dan niet besmette slakken aan.

De rol van parasieten in ecosystemen en voedselwebben lijkt hiermee een stuk groter te zijn dan ecologen altijd dachten. Eerder werd hun aandeel in bijvoorbeeld koraalriffen op 0,1 tot 0,2 procent geschat. Hoewel het onderzoek van Kuris en collega’s zich niet op een koraalrif afspeelde, vermoeden ze dat ook daar de parasieten meer invloed hebben, dan algemeen wordt aangenomen.

Broedzorg  en koekoek- strategie
Vlinder laat mieren opdraaien voor kinderopvang  3 januariOnderzoekers van de universiteit van Kopenhagen hebben ontdekt dat het  een vlindersoort die ook in Nederland voorkomt, andere dieren voor de gek houdt zodat deze voor haar kroost zorgen.
De vlinder weet namelijk larven te produceren met een chemisch laagje dat precies overeenkomt met dat van larven van de gewone steekmier. Dat meldden de onderzoekers donderdag in het tijdschrift Science.

De vlinders laten hun larven achter op de klokjesgentiaan, waar ze gevonden worden door de mieren. Deze herkennen de larven als hun soortgenoten en brengen ze instinctief terug naar hun kolonie. Daar worden ze door de mieren gevoed tot ze volgroeid zijn en er vandoor gaan. Elders in Europa vermomt het gentiaanblauwtje haar larven ook als die van andere mierensoorten, aldus de Deense onderzoekers. http://www.nlbif.nl/species_details.php?name=Maculinea+alcon&language=NL

Gentiaanblauwtje(Denis and Schiffermüller, 1775)Beschrijving: Het gentiaanblauwtje komt voor in lokale, verspreid van elkaar liggende populaties op laag gelegen natte heiden, blauwgraslanden en venen. Meestal ziet men maar weinig vlinders. De eitjes worden afgezet op de bloemen en kelkbladeren van Gentiana pneumonanthe (klokjesgentiaan), en soms Gentiana cruciata (kruisbladgentiaan) of Gentiana asclepiadea . Ze zijn helder wit en gemakkelijk te vinden. Eerst leven de kleine rupsen van het vruchtbeginsel van de waardplant. In het laatste larvenstadium parasiteren ze in de nesten van de bossteekmier (Myrmica ruginodis), de ruwknoopmier (M. scabrinodis) en soms ook de rode steekmier (M. rubra). De rups leeft als een koekoeksjong: ze wordt gevoed door de werksters en eet tevens mierenlarven.De overwintering vindt in het mierennest plaats. Er vliegt één generatie per jaar. http://nlbif.eti.uva.nl/bis/vlinders.php?menuentry=soorten&id=154(Nature ) A Maculinea alcon caterpillar feeds upon Myrmica larvae. A waxy coat of hydrocarbons on the caterpillars body fools the ants into thinking that the caterpillar is an ant larva. Instead, the caterpillar leisurely feeds upon the ants brood before hatching into a butterfly. http://richarddawkins.net/article,2107,The-battle-of-the-butterflies-and-the-ants,Naturecom-Daniel-Cressey  < Maculinea alcornhttp://www.level1diet.com/325866_id        <Maculinea RebelliMaculinea alcon f. rebeli (Hirschke, 1904) – Mountain Alcon Bluehttp://www.myrmecologicalnews.org/cms/images/pdf/volume6/mn6_23-27_printable.pdfZIE OOK:

22/10/2007 Minder vogels en vlinders op hei
14/08/2007 Vogelwachters herontdekken nachtvlinder op Griend
14/05/2007 Vlinders dit jaar eerder in zomerdip
(c) ANP

Keverlarfjes imiteren bij in geur en kleur

Parende  Meloe sp

Meloe sp. mating pair - Meloe - male - female
Copyright © 2005 Jim McClarin

http://bugguide.net/node/view/31675 Meloe sp. mating pair - Meloe - male Meloe sp. mating pair - Meloe - male Meloe sp. mating pair - Meloe - male Meloe sp. mating pair - Meloe - male 12 sept. 2006

De oliekever Meloe franciscanus die parasiteert op bijennesten van  solitair levende bijen van de soort Habropoda pallida , in de droge Mojave-woestijn in het zuidwesten van de Verenigde Staten heeft een opmerkelijke strategie om de nesten van zijn slachtoffer te bereiken.
De larven van deze kever vermommen zich met z’n allen als vrouwtjesbij en versieren zo in twee stappen een lift naar hun favoriete voedselstek( het bijennest ) . De Californische insectendeskundigenLeslie Saul-Gershenz en Jocelyn Millar beschrijven deze bijzondere vorm van agressieve mimicry’ deze week in het Amerikaanse wetenschappelijke tijdschrift Proceedings of the National Academy of Sciences. De larven van de oliekever Meloe franciscanus kruipen tegelijk uit het ei en groeperen zich in een ovaalvormig klompje. Als één organisme kruipen zij omhoog langs de vegetatie. Hun vorm, kleur, positie en beweging lijkt sprekend op die van een (vrouwtjes-)bij. Om deze vermomming compleet te maken, scheiden zij ook een mengsel van lokstoffen uit dat sterk lijkt op de geur waaraan mannetjes van de wilde graafbij (Habropoda pallida) vrouwtjes herkennen. De truc werkt feilloos. Argeloze bijenmannen die op zo’n nepvrouwtje afkomen, worden besprongen door tientallen keverlarven. Ze houden zich stevig vast op het achterlijf van de bij, die verder vliegt. Zodra dit mannetje wil paren met een echt vrouwtje, springen de larven opnieuw over. Op haar rug bereiken zij ten slotte het bijennest, waar zij zich te goed doen aan stuifmeel, nectar en het bijenei. De larven worden kevers en die leggen eitjes en de cyclus begint opnieuw. Uit het onderzoek blijkt dat ook mannetjes met keverlarven op de rug vaak andere mannetjes aantrekken, waarschijnlijk door de ‘vrouwengeur’ die aan de larven kleeft. Dit speelt de kever in de kaart, want zo kunnen de larven zich over meer bijenmannen verdelen met meer kans op succes. De onderzoekers, Leslie Saul-Gershenz en Jocelyn Millar , ontdekten dit  allemaal na een reeks experimenten, waarin ze bekeken waardoor een mannelijke bij zich laat verleiden. Zo maakten ze twee modellen van de larvenbal, waarvan ze er eentje behandelden met een stof die levende larven uitscheiden. De onbehandelde klomp trok geen mannetjes, de behandelde bal wel. Ook lieten ze de heren los op kooien met levende vrouwtjesbijen, kooien met andere mannelijke bijen, lege kooien en kooien met levenloze modellen met een vrouwtjesgeur. De eerste en de laatste werden regelmatig bezocht, de lege en door andere mannen bevolkte kooien niet. Nadere inspectie van de geurstoffen van zowel de larven als de vrouwelijke bijen leerde dat die qua chemische samenstelling bijzonder veel op elkaar lijken. Maar om echt te ruiken als een vrouwtjesbij, moeten alle keverlarven in een bal – gemiddeld zijn dat er dik zevenhonderd – hun stoffen wel tegelijkertijd uitstoten. Doen ze dat niet, dan blijft de mannelijke bij blind voor hun bedrieglijke charme. En zijn de larven gedoemd om tot hun dood aan elkaar en de plant geplakt te blijven. Niet om de kunsten van de kevers te bagatelliseren natuurlijk, maar bijen zijn waarschijnlijk niet de moeilijkste dieren om te foppen. Als je als oplichter maar inspeelt op hun hitsigheid. Ze lijken namelijk op alles te klimmen wat maar enigszins op een vruchtbaar vrouwtje lijkt. Proeven met andere bijensoorten toonden bijvoorbeeld aan dat mannelijke bijen geen onderscheid kunnen maken tussen een wijfje dat wel en dat niet bronstig is. Hetzelfde blijkt te gelden voor de soort uit het in PNAS beschreven experiment. Leslie Saul-Gershenz keek toe terwijl een volhardend mannetje een totaal onwillig vrouwtje probeerde te versieren. Hij greep haar telkens zo hard vast, dat ze samen op de grond vielen. Elke keer dat dat gebeurde, schudde zij hem van zich af, waarna hij als een speer terugvloog voor een volgende vergeefse poging

Habropoda–Meloe  = aggressive mimicry system.=    8508-ong-2   a)Nepwijfje Het is overduidelijk een klomp keverlarven, maar voor een mannetjesbij kan dit net zo goed een aantrekkelijke dame zijn. b) verleide dar verleide dar 30094754 c)besmette  dar beetle-zoom Mannetjesbijen   met de liftende  larven van de  oliekever http://www.pnas.org/content/103/38/14039.full.pdf+html zie ook : http://noorderlicht.vpro.nl/artikelen/30093427/

Het tragisch lot van de Neushoornhorzel  //VKBLOG /234958     

06-12-2008  door meneer_opinie

Neusoornhorzel (Gyrostigma rhinocerontis) is een relatief onschuldige vliegensoort die voor zijn/haar bestaan afhankelijk is van de neushoorn. Het beest is erg onbekend, wat eigenlijk wel gek is voor een beest dat met een lengte van 4 cm en een vleugelspanwijdte van 7 cm de grootste vlieg van Afrika is.
Gyrostigma rhinocerontis
   
Neushoornhorzels brengen het grootste deel van hun leven door in de neushoornmaag. De vrouwelijke horzels leggen eieren in de huidplooien van kop en nek van de neushoorn. De larfjes (nog geen millimeter lang) die daar uit komen, gaan via mond of neusgaten naar binnen en reizen via de slokdarm naar de maag. Daar aangekomen nestelen ze zich in de maagwand en eten mee. Als de maden groot genoeg zijn (zo’n 5 cm lang en 1 cm in doorsnede), verlaten ze de neushoorn via de achteruitgang, verpoppen zich en zes weken later ; vervolgens komt er weer een neushoornhorzel tevoorschijn.
De volwassen neushoornhorzels zijn donkerblauw met rode poten en lijken op grote wespen. Zo leven ze slechts een dag of vijf en vliegen alleen in de schemering rond= met een doel voortplanting : het zijn   sexdieren  .De neushoorns hebben vermoedelijk nauwelijks last van deze mee-eters.
Het is zelfs niet onmogelijk dat de neushoornhorzelmaden ‘de kost verdienen’ door de vertering van het gras te vergemakkelijken omdat ze het nog verder fijnkauwen.
Ze blijven ook niet zo lang te gast als lintwormen.
Parasieten zijn hoogst gespecialiseerde  organismen : ze zijn erg gebonden aan specifieke eisen  en zijn gefine-tuned  op slechts enkele  mogelijkheden  ( gespecialiseerde  niche )
hun uitsterving heeft niet erg veel om handen  … Voorbeelden bij de  gewervelden zijn er ook
Bamboebeer —> afhankelijk van bamboe
Koala’s —>Eucalyptus
Het is  u waarschijnlijk wel bekend dat de neushoorn een bedreigde diersoort is. Waaruit volgt dat de neushoornhorzel net zo bedreigd wordt, want die is voor zijn/haar overleving volledig afhankelijk van de neushoorn.
Eigenlijk wordt de neushoornhorzel nog veel meer in zijn/haar bestaan bedreigd dan de neushoorn, want dierentuinen willen wel neushoorns, maar geen neushoornhorzels in hun collectie/kweekprogramma.
Alle neushoorns in de dierentuin zijn van hun parasieten afgeholpen.
Het is dus mogelijk dat in tien of twintig jaar de neushoorns in het wild zijn uitgestorven.
Wat we dan nog hebben zijn een aantal neushoorns in dierentuinen.
 En dat is dan het einde van de neushoornhorzel.
Want als de laatste neushoorns uit het wild gered worden en naar dierentuinen worden overgebracht, dan worden die uiteraard zorgvuldig van parasieten ontdaan.
°
DOMINOSTEENTJES :
#10(Mo) #11( Meneer opinie ) #12(Peter Mudde )
Wat zijn de verdere gevolgen van het uitsterven van de neushoornhorzel?
Gaat er dan een ander ecosysteem naar de gallemiezen?
°
Niet dat ik het met zekerheid  weet, maar waar het grotere  insectenleefgemeenschappen  betreft weet niemand iets met zekerheid daarover te vertellen  .
De natuur kennende zijn er( volgens Peter Mudde )  twee op neushoornhorzels gespecialiseerde nematoden ( miniwormen ) en tenminste 1 dito mijt.. Dus inderdaad .Een instorting van een  pyramide  ( ook op dat niveau )is  mogelijk  : daar kun je gevoeglijk van uit gaan
°
Ik heb me altijd afgevraagd wat toch het nut van de bescherming van Neushoorns was. Lelijke beesten, onhandig formaat, kribbig karakter en overduidelijk al een jaar of miljoen uitgestorven, eigenlijk.. Ik bedoel maar hele families klompvoetpadden sterven uit en daar hoor je niemand over, maar als het groot is… oh oh oh, wat erg dat het uitsterft.. Maar nu weet ik het nut.. Viva Gyrostigma
°
Wie gaan er mee de dieperik in   als de ijsbeer gaat, wie als de bultrug het loodje legt,
had de dodo ook kostgangers?

Over de slimheid van leverbot, toxoplasma en de gast van de tseetseevlieg

http://www.ublad.uu.nl/WebObjects/UOL.woa/1/wa/Ublad/archief?id=1017531

In Nederland is een op de drie mensen besmet met een parasiet. Aars- en lintwormen zijn wellicht de bekendsten. Parasitoloog Lodewijk Tielens bestudeert al jaren vele van deze verschillende gasten. Hij vraagt zich af waarom gastheren de parasieten niet zo gemakkelijk de deur kunnen wijzen. “Als we weten wat de parasieten wel hebben en wij niet, kunnen we ze aanpakken.” In een grote glazen fles kruipen tientallen leverbotparasieten langs de wand. “Deze zijn vanochtend uit de lever van een schaap gehaald”, zegt biochemicus prof. dr. Lodewijk Tielens. De beestjes zien er uit als miniatuur platvissen. Ze schuiven hun achterlijf naar voren en zetten dan hun kop met zuignappen weer een paar millimeter vooruit. Ze zijn – vruchteloos – op zoek naar een lever van bijvoorbeeld een schaap, koe, haas of mens.   afb1   Door het tijdsverloop, vereist voor elke stap in de cyclus, vindt de belangrijkste besmetting van de runderen met besmettelijke cysten plaats tijdens de maanden september en oktober. Schapen met weidebeloop tijdens de wintermaanden kunnen op deze weiden gans het jaar door besmet worden.


Tielens is parasitoloog bij de afdeling biochemie van de faculteit Diergeneeskunde. Het onderzoek van zijn groep staat voor een belangrijk deel in het teken van slakken. Geheel in stijl draagt hij een stropdas met afbeeldingen van slakken erop en staan verspreid over zijn kamer verschillende beeldjes van deze slijmerige wezens. Op de afdeling worden slakken in grote hoeveelheden gekweekt. “Slakken zijn heel vaak tussengastheer voor parasieten”, vertelt hij. “Bovendien zijn de slakken vaak heel specifiek voor een bepaalde parasiet.” De leverbotparasiet heeft bijvoorbeeld een Lymnea truncatula oftewel leverbotslak nodig om zijn larven levensvatbaar te houden. Als de larven de slak verlaten, gaan ze op een grasspriet zitten wachten tot een koe of schaap een hap neemt. In het zoogdier gaan ze op zoek naar de lever, nestelen zich in de galgang en doen zich te goed aan de voedingsstoffen die de gastheer te bieden heeft. Ondertussen leggen ze duizenden eieren per dag. Deze worden door de gastheer uitgepoept. In een sloot komen de eieren uit en groeien ze uit tot larven, die weer op zoek gaan naar een leverbotslak. De leverbotparasiet komt meestal terecht in een dier, maar in Frankrijk duikt de ziekte leverbot, die door de parasiet wordt veroorzaakt, af en toe ook nog op bij mensen. “Fransen eten dan ook veel lekkerder dan wij!”, zegt Tielens enthousiast. “Als ze aan het picknicken zijn en een paar blaadjes waterkers afknippen voor op hun broodje brie, gebeurt het nog wel eens dat ze een paar leverbotlarven binnen krijgen.” De ziekte leverbot, waardoor de lever ernstig wordt aangetast, kan worden voorkomen door de leverbotslak uit te roeien en zo de parasiet-gastheer cyclus te onderbreken.

Belastingontduiking

Tielens is gefascineerd door parasieten. “Parasieten zijn geen doodlopend spoor van de evolutie”, zegt hij. Ondanks het feit dat parasieten vaak bepaalde eigenschappen zijn ‘verloren’ in de loop van de evolutie, “zijn het zeker geen primitieve levensvormen”, legt hij uit. “Ze zijn juist gespecialiseerd. Zoals bedrijven bepaalde onderdelen afstoten, kunnen parasieten processen afstoten. Sommige parasieten kunnen geen cholesterol meer maken.” Meer dan de helft van alle levensvormen is parasiet. “Een hele legitieme manier van bestaan”, zegt Tielens droogjes. In Nederland is een op de drie mensen besmet met een parasiet. Vaak zijn dat wormen, zoals meterslange lintwormen of kleine aarsmades die veel bij kinderen voorkomen. Wereldwijd zijn miljarden mensen besmet met toxoplasma, een eencellige die zich in cystes in de hersenen en spieren ophoudt. Pas als het immuunsysteem erg verzwakt, zoals bij aids-patienten,vermenigvuldigt toxoplasma zich en richt hij schade aan in de hersenen. Toxoplasma gondii: Toxoplasm gondii is a common protozoan parasite that causes a disease called toxoplasmosis. Although not normally harmful to humans, in immunocompromised hosts and in new born babies toxoplasmosis is harmful.

Toxoplasma gondii is one of the most widespread parasite both in host range and geographical distribution. Like Plasmodium it belongs to the phylum Apicomplexa. T. gondii is able to infect almost all warm-blooded animals. Infection is initiated by a rapid multiplication of the parasites. After the onset of the immunresponse of the host the parasite develops encysted “dormant“ stages preferentially in mucles or the brain. The sexual development of the parasite takes place in Felidae, where the parasites multiply in the epithelium of the gut.The first infection with T. gondii can cause abortion or severe damage of the newborn. In immuncompromised persons reactivation of T. gondii can cause severe health problems or death.We have established the structure and biosynthesis of a family of GPIs synthesized by T. gondii (Tomavo et al., 1992a, 1992b). The surface of T. gondii tachyzoites is covered with a highly immunogenic “low molecular weight“ antigen which was shown be a set of GPIs having a unique and highly immunogenic disaccharide sidechain at the conserved GPI core structure (Striepen et al., 1997). UDP-glucose was shown to be the donor for the immunogenic glucose residue in the sidechain (Striepen et al., 1999).toxmoplasmaThis electron-microscope micrograph was colorized with NIH Image.toxo

N- and O-glycosylation are present in T. gondii. The parasite surface protein gp23 is N-glycosylated (Odenthal et al., 1993) and the dense-granule protein GRA2 is modified by O-glycans (Zinecker et al., 1998). Expressing the major surface protein SAG1 of T. gondii using the baculovirus expression system showed that only marginal amounts of the protein are modified by a GPI-anchor. Detailed analysis revealed that insect cells downregulate their GPI-synthesis within the first 24 hours after infection with wild-type or recombinant baculovirus (Azzouz et al., 2000). Parasieten zijn extreem goed aangepast aan hun gastheer. Tielens vertelt over de trypanosoom, de veroorzaker van slaapziekte in sub-Sahara Afrika. De tseetseevlieg brengt de ziekteverwekker naar zijn gastheer, een mens of een koe. De trypanosoom nestelt zich in verschillende organen waaronder de hersenen. Daar verstoort het de biologische klok en ontstaan slaapstoornissen. Uiteindelijk overlijdt de gastheer aan de gevolgen van ontstekingen die de parasiet veroorzaakt.

Minder angstig door kattenziekte?

11 december, 2012 *  Onderzoekers ontdekken hoe de parasiet die de kattenziekte veroorzaakt ook onze angst- gevoelens onderdrukt. Bij mensen met een slecht werkend immuunsysteem en bij foetussen kan een besmetting met Toxoplasma gondii – de eencellige parasiet die zich in katten en katachtigen voorplant – dodelijk zijn. Omdat de meeste mensen de besmetting oplopen door in contact te komen met de uitwerpselen van katten of door ongewassen rauwe groenten of te weinig doorbakken vlees te eten wordt patiënten met immuniteitsproblemen en zwangere vrouwen aanbevolen alle contact te vermijden met kattenbakken en op hun voeding te letten. Foetussen kunnen de ziekte namelijk oplopen via de moeder. Bij anders gezonde volwassenen is de besmetting heel wat minder ingrijpend. Ze krijgen last van lichte griepachtige symptomen vooraleer de ziekte in een chronische, slapende toestand verzeilt. Het is dan ook geen wonder dat dertig tot vijftig procent van de bevolking besmet is zonder daarvan op de hoogte te zijn. Tot voor kort gingen onderzoekers ervan uit dat de parasiet in slapende toestand weinig effect heeft op de anders gezonde gastheer. Maar de laatste jaren is daar verandering in gekomen. Ratten die met toxoplasma werden besmet, verloren hun angst voor katten en werden zelfs aangetrokken door hun geur, waardoor ze wel heel makkelijke prooien werden. Uit andere studies bleek dat mentale aandoeningen zoals schizofrenie, depressie en het angstsyndroom vaker voorkomen bij mensen die besmet zijn met de parasiet. En nog andere studies wezen erop dat toxoplasmose een invloed kan hebben op hoe extravert, agressief en risicovol iemands gedrag is. Zweedse onderzoekers van het Karolinska Instituut gingen na hoe de parasiet zich in het lichaam van zijn gastheer gedraagt. In het laboratorium infecteerden ze menselijke dendritische cellen, die een belangrijke rol spelen in ons immuunsysteem, met toxoplasma. De cellen begonnen meteen GABA te produceren, een signaalstof die onder andere het gevoel van angst onderdrukt en verstoord is bij mensen met depressie, schizofrenie, bipolaire stoornis, het angstsyndroom en andere mentale aandoeningen. Bij een tweede experiment brachten de onderzoekers de parasiet in de hersenen van levende muizen in, en konden ze de geïnfecteerde dendritische cellen in het lichaam van de beestjes volgen en zien hoe de cellen het hele GABA-systeem beïnvloedden. Dat toxoplasma cellen van het immuunsysteem ertoe kan aanzetten GABA te produceren was volgens de onderzoekers een onverwachte en verrassende ontdekking. Ze willen de link tussen toxoplasmose, GABA en onze gezondheid nu nog verder onderzoeken. Het onderzoek staat in het open-access-tijdschrift PLoS Pathogens. (ev)


African trypanosomes are extracellular parasites. T. brucei rhodesiense and gambiense, the causative agents of sleeping sickness in man are transmitted by the TseTse fly. African trypanosomes protect themselves by a dense surface coat made of a single GPI-anchored protein named “variant surface glycoprotein“ (VSG). After circulating in the bloodstream for some time T. brucei gambiense and rhodesiense cross the blood / brain barrier and multiply in the liquor. The death of these parasite lead to neurological problems and coma the classical picture of human sleeping sickness. Approx. 100.000 human die each year due to sleeping sickness. Furthermore, Trypanosomes infecting lifestock cause tremendous economical losses in southern Africa.Using the rodent trypanosome T. brucei brucei, a near cousin of the human trypanosomes, we were able to clone the dolichol-phosphate-mannose synthase (Mazhari et al., 1996). This enzyme is involved in mannosylation reactions of N-glycosylation and GPI-synthesis. Detailed analysis of GPI-synthesis of T. congolense showed a that the parasite synthesizes and transfers the same GPI-anchor presursor like T. brucei (Gerold et al., 1996b). During the transport to the cell surface the GPI-anchor of the “variant surface glycoprotein“ of this parasite was further modified by a disaccharide attached to the GPI-core glycan (Gerold et al., 1996b).T.Brucei

Tielens: “De trypanosoom doet aan heel slimme belastingontduiking. Aan zijn oppervlak heeft hij een bepaald soort eiwit. Als hij het lichaam binnenkomt zal het immuunsysteem reageren op deze buitenkant. Maar tegen de tijd dat het immuunsysteem op volle kracht draait, en parasieten met die buitenkant het loodje leggen, verwisselt de parasiet van jas. In plaats van een geel jasje, draagt hij nu een rood jasje. En dus moet het immuunsysteem helemaal opnieuw beginnen met het maken van afweerstoffen. Dat gaat zo door, want de trypanosoom kan heel veel kleuren jasjes maken.”

Machteloos

De veroorzaker van de slaapziekte zet het immuunsysteem van de mens mooi voor paal. In de wapenwedloop tussen gastheer en parasiet, staat de trypanosoom dus voor. “Deze wedloop noemen we de Red Queen”, zegt Tielens. Net zoals Alice in Wonderland moest rennen om op dezelfde plaats te kunnen blijven, moeten organismen telkens nieuwe methoden bedenken om zich parasieten van het lijf te houden. “Maar de onderlinge verhoudingen blijven gelijk!” “Het immuunsysteem met al zijn verschillende onderdelen, complement-eiwitten, anti-lichamen, cellulaire respons, is waarschijnlijk ontstaan door deze wedloop”, zegt Tielens. Parasieten zijn daardoor een drijvende kracht in de evolutie. De geneeskunde staat in veel gevallen machteloos tegenover de ziekteverwekkers. “Er bestaat nog geen enkel afdoende vaccin tegen parasieten”, zegt Tielens met nadruk. “De biologie van parasieten is gewoon te moeilijk.” Dat in tegenstelling tot bacterin en virussen, die niet tot de parasieten gerekend worden, en die met antibiotica en vaccins onder de duim gehouden worden. Tielens pluist de moeilijke biologie van parasieten uit, bijvoorbeeld van schistosomen. Deze zuigworm die in Afrika en Zuid-Amerika voorkomt, graaft zich een weg door de mensenhuid en doet zich in de bloedvaten van de lever te goed aan al het lekkers dat voorbijkomt. Als een mannetje en een vrouwtje elkaar tegenkomen, leggen ze eieren die weer in de lever terecht komen of het lichaam verlaten. “Maar hoe maakt dat beest nu lipiden, de ingredinten voor de celmembraan die de grens vormt tussen de binnenkant en de boze buitenwereld”, vraagt Tielens zich af. “Die membraan bepaalt of de parasiet het immunsysteem van de gastheer kan ontwijken en zich dus kan handhaven.” Tielens onderzoekt daarom hoe de vetsynthese werkt bij schistosomen. wurm-gr     Schistomes-LifeCycle         De al eerder voorbijgekomen leverbotparasieten hebben weer een andere zwakke plek. “Parasieten kunnen alles stelen van hun gasthee: glucose, vetten en cholesterol, maar geen ATP, de drager van energie.” Tielens onderzoekt bijvoorbeeld welke eiwitten de leverbotten gebruiken om in de zuurstofloze galgang van een koe te overleven. Dat zijn fundamenteel andere eiwitten dan ademende dieren hebben. Het onderzoek van Tielens zal uiteindelijk mechanismen en eiwitten aan het licht brengen die uniek zijn voor parasieten zoals de leverbot of de trypanosoom. “Als we weten wat zij wel hebben en wij niet, dan kunnen we ze aanpakken.” Geen overbodige luxe want van het totale aantal verkochte veterinaire geneesmiddelen, inclusief middelen tegen vlooien en luizen, is ongeveer 45 procent bedoeld tegen parasieten.” Rinze Benedictus

Schistosoma (also known as the blood fluke) infects over 200 million people. Its eggs hatch in fresh and the young parasite seeks out a snail. Inside the snail, the parasite passes through several generations before producing a missile-shaped stage called a cercaria. The cercaria then penetrates human skin and becomes an adult, which finally ends in the veins of its human host. Photograph courtesy of Ming Wong http://carlzimmer.com/books/parasiterex/art_4.html

Parasite Rex

In zijn boek ‘Parasite Rex’ of ‘Koning Parasiet’ beschrijft de Amerikaanse wetenschapsjournalist Carl Zimmer talloze intrigerende en huiveringwekkende voorbeelden van parasieten. Een van de meest tot nadenken stemmende voorbeelden is wel de levenscyclus van de zuigworm Euhaplorchis californiensis. In de darm van een waadvogel stelen deze zuigwormen voedsel en leggen ze eieren. Via de vogel-uitwerpselen komen die in het water terecht. Een wier-etende wadslak eet de eieren. De eieren castreren de slak. Na een aantal generaties in de slak, verlaten de wormen deze tussengastheer en gaan ze op zoek naar een Californische tandkarper. Via de kieuwen dringen ze bij deze vis binnen en kruipen omhoog naar de hersenen. Als de tandkarper ten prooi valt aan een waadvogel, is de cyclus rond. Zonder de zuigworm zou het ecosysteem er in de Californische kwelder er dramatisch anders uitzien. De slakken-populatie zou welig tieren en de waadvogels zouden minder makkelijk aan eten komen. Want, zo blijkt uit onderzoek, de parasiet zorgt ervoor dat de tandkarper vaker naar de oppervlakte zwemt en zo een makkelijker prooi vormt voor waadvogels. Verschenen op 24-01-2002 in U-blad 19. http://www.livescience.com/scienceoffiction/060210_technovelgy.html LINKS

Do Parasites Rule the World?
Parasite-Rex
Parasite files
Nature’s CriminalsNature is not without a parallel strongly suggestive of our social perversions of justice, and the comparison is not without its lessons. The ichneumon fly is parasitic in the living bodies of caterpillars and the larvae of other insects. With cruel cunning and ingenuity surpassed only by man, this depraved and unprincipled insect perforates the struggling caterpillar, and deposits her eggs in the living, writhing body of her victim. — John Brown, in Parasitic Wealth or Money Reform: A Manifesto to the People of the United States and to the Workers of the World (1898)In the beginning there was fever. There was bloody urine. There were long quivering strings of flesh that spooled out of the skin. There was a sleepy death in the wake of biting flies.Parasites made themselves, or at least their effects, known thousands of years ago, long before the name parasite — parasitos — was created by the Greeks. The word literally means “beside food,” and the Greeks originally had something very different in mind when they used it, referring to officials who served at temple feasts. At some point the word slipped its etymological harness and came to mean a hanger-on, someone who could get the occasional meal from a nobleman by pleasing him with good conversation, delivering messages, or doing some other job. Eventually the parasite became a standard character in Greek comedy, with his own mask. It would be many centuries before the word would cross over to biology, to define life that drains other lives from within. But the Greeks already knew of biological parasites. Aristotle, for instance, recognized creatures that lived on the tongues of pigs, encased in cysts as tough as hailstones.People knew about parasites elsewhere in the world. The ancient Egpytians and Chinese prescribed different sorts of plants to destroy worms that lived in the gut. The Koran tells its readers to stay away from pigs and from stagnant water, both sources of parasites. For the most part, though, this ancient knowledge has only left a shadow on history. The quivering strings of flesh — now known as guinea worms — may have been the fiery serpents that the Bible describes plaguing the Israelites in the desert. They certainly plagued much of Asia and Africa. They couldn’t be yanked out at one go, since they would snap in two and the remnant inside the body would die and cause a fatal infection. The universal cure for guinea worm was to rest for a week, slowly winding the worm turn by turn onto a stick to keep it alive until it had crawled free. Someone figured out this cure, someone forgotten now for perhaps thousands of years. But it may be that that person’s invention was remembered in the symbol of medicine, known as the caduceus: two serpents wound around a staff.As late as the Renaissance, European physicians generally thought that parasites such as guinea worms didn’t actually make people sick. Diseases were the result of the body itself lurching out of balance as a result of heat or cold or some other force. Breathing in bad air could bring on a fever called malaria, for example. A disease came with symptoms: it made people cough, put spots on their belly, gave them parasites. Guinea worms were the product of too much acid in the blood, and weren’t actually worms at all — they were something made by a diseased body: perhaps corrupted nerves, black bile, elongated veins. It was hard to believe, after all, that something as bizarre as a guinea worm could be a living creature. Even as late as 1824, some skeptics still held out: “The substance in question cannot be a worm,” declared the superintending surgeon of Bombay, “because its situtation, functions, and properties are those of a lymphatic vessel and hence the idea of its being an animal is an absurdity.”Other parasites were undeniably living creatures. In the intestines of humans and animals, for instance, there were slender snake-shaped worms later named Ascaris, and tapeworms — flat, narrow ribbons that could stretc h for sixty feet. In the livers of sick sheep were lodged parasites in the shape of leaves, called flukes after their resemblance to flounder (floc in Anglo-Saxon). Yet, even if a parasite was truly a living creature, most scientists reasoned, it also had to be a product of the body itself. People carrying tapeworms discovered to their horror that strips of it would pass out with their bowel movements, but no one had ever seen a tapeworm crawl, inch by inch, into a victim’s mouth. The cysts that Aristotle had seen in the tongues of pigs had little wormlike creatures coiled up inside, but these were helpless animals that didn’t even have sex organs. Parasites, most scientists assumed, must have been spontaneously generated in bodies, just as maggots appeared spontaneously on a corpse, fungus on old hay, insects from within trees.In 1673, the visible parasites were joined by a zoo of invisible ones. A shopkeeper in the Dutch city of Delft put a few drops of old rainwater under a microscope he had built himself, and he saw crawling globules, some with thick tails, some with paws. His name was Anton van Leeuwenhoek, and although in his day he was never considered anything more than an amateur, he was the first person to lay eyes on bacteria, to see cells. He put everything he could under his microscope. Scraping his teeth, he discovered rod-shaped creatures living on them, which he could kill with a sip of hot coffee. After a disagreeable meal of hot smoked beef or ham, he would put his own loose stool under his lenses. There he could see more creatures — a blob with leglike things that it used to crawl like a wood louse, eel-shaped creatures that would swim like a fish in water. His body, he realized, was a home to microscopic parasites.Other biologists later found hundreds of different kinds of microscopic creatures living inside other creatures, and for a couple of centuries there was no divide between them and the bigger parasites. The new little worms took many shapes — of frogs, of scorpions, of lizards. “Some shoot forth horns,” one biologist wrote in 1699, “others acquire a forked Tail; some assume Bills, like Fowls, others are covered with Hair, or become all over rough; and others again are covered with Scales and resemble Serpents.” Meanwhile, other biologists identified hundreds of different visible parasites, flukes, worms, crustaceans, and other creatures living in fish, in birds, in any animal they opened up. Most scientists still held on to the idea that parasites large and small were spontaneously generated by their hosts, that they were only passive expressions of disease. They held on through the eighteenth century, even as some scientists tested the idea of spontaneous generation and found it wanting. These skeptics showed how the maggots that appeared on the corpse of a snake were laid as eggs by flies, and themselves grew into flies. Even if maggots weren’t spontaneously generated, parasites were a different matter. They simply had no way of getting inside a body and so had to be created there. They had never been seen outside a body, animal or human. They could be found in young animals, even in aborted fetuses. Some species could be found in the gut, living happily alongside other organisms that were being destroyed by digestive juices. Others could be found clogging the heart and the liver, without any conceivable way to get into those organs. They had hooks and suckers and other equipment for making their way inside a body, but they would be helpless in the outside world. In other words, parasites were clearly designed to live their entire lives inside other animals, even in particular organs.. Spontaneous generation was the best explanation for parasites, given the evidence at hand. But it was also a profound heresy. The Bible taught that life was created by God in the first week of creation, and every creature was a reflection of His design and His beneficence. Everything that lived today mustdescend from those primordial creatures, in an unbroken chain of parents and children — nothing could later come squirting into existence thanks to some vital, untamed force. If our own blood could spontaneously generate life, what help did it need from God back in the days of Genesis?. The mysterious nature of parasites created a strange, disturbing catechism of its own. Why did God create parasites? To keep us from being too proud, by reminding us that we were merely dust. How did parasites get into us? They must have been put there by God, since there was no apparent way for them to get in by themselves. Perhaps they were passed down through generations within our bodies to the bodies of our children. Did that mean that Adam, who was created in purest innocence, came into being already loaded with parasites? Maybe the parasites were created inside him after his fall. But wouldn’t this be a second creation, an eighth day added on to that first week — “and on the following Monday God created parasites”? Well, then, maybe Adam was created with parasites after all, but in Eden parasites were his helpmates. They ate the food he couldn’t fully digest and licked his wounds clean from within. But why should Adam, created not only in innocence but in perfection, need any help at all? Here the catechism seems to have finally fallen apart. . Parasites caused so much confusion because they have life cycles unlike anything humans were used to seeing. We have the same sorts of bodies as our parents did at our age, as do salmon or muskrats or spiders. Parasites can break that rule. The first scientist to realize this was a Danish zoologist, Johann Steenstrup. In the 1830s he contemplated the mystery of flukes, whose leaf-shaped bodies could be found in almost any animals a parasitologist cared to look at — in the livers of sheep, in the brains of fish, in the guts of birds. Flukes laid eggs, and yet no one in Steenstrup’s day had ever found a baby fluke in its host.. They had, however, found other creatures that looked distinctly flukish. Wherever certain species of snails lived, in ditches or ponds or streams, parasitologists came across free-swimming animals that looked like small versions of flukes except that they had great tails attached to their rears. These animals, called cercariae, flicked their tails madly through the water. Steenstrup scooped up some ditch water, complete with snails and cercariae, and kept it in a warm room. He noticed that the cercariae would penetrate the mucus coating the snail’s body and shell, drop their tails, and form a hard cyst, which, he said, “arches over them like a small, closely-shut watch glass.” When Steenstrup pulled the cercariae out of these shelters, he found that they had become flukes.. Biologists knew that the snails were home to other sorts of parasites as well. There was a creature that looked like a shapeless bag. There was also a little beast they called the King’s yellow worm: a pulpy animal that lived in the snail’s digestive gland and carried within it what looked like cercariae, all writhing like cats inside a burlap sack. And Steenstrup even found another flukelike creature swimming free, this one not using a missile-shaped tail but instead hundreds of fine hairs that covered its body.. Looking at all these organisms swimming through the water and through the snails — organisms that in many cases had been given their own Latin species names — Steenstrup made an outrageous suggestion. All these animals were different stages and generations of a single animal. The adults laid eggs, which escaped out of their hosts and landed in water, where they hatched into the form covered in fine hairs. The hair-covered form swam through the water and sought out a snail, and once it had penetrated a snail, the parasite transformed itself into the shapeless bag. The shapeless bag began to swell with the embryos of a new generation of flukes. But these new flukes were nothing like the leaf-shaped forms inside a sheep’s liver, or even the finely haired form that entered the snail. These were the King’s yellow worms. They moved through the snail, feeding and rearing within them yet another generation of flukes — the missile-tailed cercariae. The cercariae emerged from the snail, promptly forming cysts on the snail. From there they somehow got into sheep or another final host, and there they emerged from their cysts as mature flukes.. Here was a way that parasites could appear inside our bodies with no precedent: “An animal bears young which are, and remain, dissimilar to their parent, but bring forth a new generation, whose members either themselves, or in their descendants, return to the original form of the parent animal.” Scientists had already met the precedents, Steenstrup was saying, but they couldn’t believe that they all belonged to the same species.. Steenstrup would eventually be proved right. Many parasites travel from one host to another during their life cycles, and in many cases they alternate between different forms from one generation to the next. And thanks to his insight, one of the best cases for spontaneous generation in parasites fell apart. Steenstrup turned his attention from flukes to the worms that Aristotle had seen living in cysts embedded in pig tongues. These parasites, called bladder worms at the time, can live in any muscle in mammals. Steenstrup suggested that bladder worms were actually an early stage in the development of some other worm not yet found.. Other scientists noticed that bladder worms looked a bit like tapeworms. All you had to do was cut off most of the tapeworm’s long ribbony body, and tuck its head and first few segments inside a shell, and you had a bladder worm. Maybe the bladder worm and tapeworm were one and the same. Maybe they were actually the product of tapeworm eggs that had made their way into the wrong host. When the eggs hatched in this hostile environment, the tapeworms couldn’t take their normal path of development but grew instead into stunted deformed monsters that died before they could reach maturity.. In the 1840s, a devout German doctor heard about these ideas and was outraged. Friedrich KŸchenmeister kept a little medical practice in Dresden, and in his free time he wrote books on biblical zoology and ran the local cremation club, called Die Urne. KŸchenmeister recognized that the idea that bladder worms were actually tapeworms certainly sidestepped the heresy of spontaneous generation. But it then fell into another sinful trap — the idea that God would let one of his creatures wind up in a monstrous dead end. “It would be contrary to the wise arrangement of Nature which undertakes nothing without a purpose,” KŸchenmeister declared. “Such a theory of error contradicts the wisdom of the Creator and the laws of harmony and simplicity put into Nature” — laws that even applied to tapeworms. . KŸchenmeister had a more pious explanation: the bladder worms were an early stage in the natural life cycle of the tapeworm. After all, the bladder worms tended to be found in prey — animals such as mice, pigs, and cows — and the tapeworms were found in predators: cats, dogs, humans. Perhaps when a predator ate prey, the bladder worm emerged from its cyst and grew into a full tapeworm. In 1851, KŸchenmeister began a series of experiments to rescue the bladder worm from its dead end. He plucked out forty of them from rabbit meat and fed them to foxes. After a few weeks, he found thirty-five tapeworms inside the foxes. He did the same with another species of tapeworm and bladder worm in mice and cats. In 1853, he fed bladder worms from a sick sheep to a dog, which soon was shedding the segments of an adult tapeworm in its feces. He fed these to a healthy sheep, which began to stumble sixteen days later. When the sheep was killed and KŸchenmeister looked in its skull, he found bladder worms sitting on top of its brain.. When KŸchenmeister reported his findings, he stunned the university professors who made parasites their life’s work. Here was an amateur out on his own, sorting out a mystery the experts had failed to solve for decades. They tried to poke holes in KŸchenmeister’s work wherever possible, to try to keep their own ideas about dead-end bladder worms alive. One problem with KŸchenmeister’s work was that he sometimes fed the bladder worms to the wrong host species and the parasites all died. He knew, for example, that pork carried a species of bladder worm, and he knew that the butchers of Dresden and their families often suffered from tapeworms called Taenia solium. He suspected that the two parasites were one and the same. He fed Taenia eggs to pigs and got the bladder worms, but when he fed the bladder worms to dogs, he couldn’t get adult Taenia. The only way to prove the cycle was to look inside its one true host — humans.. KŸchenmeister was so determined to prove God’s benevolent harmony that he set up a gruesome experiment. He got permission to feed bladder worms to a prisoner about to be executed, and in 1854 he was notified of a murderer to be decapitated in a few days. His wife happened to notice that the warm roast pork they were eating for dinner had a few bladder worms in it. KŸchenmeister rushed to the restaurant where they had bought the pork. He begged for a pound of the raw meat, even though the pig had been slaughtered two days earlier and was beginning to go bad. The restaurant owners gave him some, and the next day KŸchenmeister picked out the bladder worms and put them in a noodle soup cooled to body temperature.. The prisoner didn’t know what he was eating and enjoyed it so much he asked for seconds. KŸchenmeister gave him more soup, as well as blood sausage into which he had slipped bladder worms. Three days later the murderer was executed, and KŸchenmeister searched his intestines. There he found young Taenia tapeworms. They were still only a quarter of an inch long, but they had already developed their distinctive double crown of twenty-two hooks.. Five years later, KŸchenmeister repeated the experiment, this time feeding a convict four months before his execution. Afterward he found tapeworms as long as five feet in the man’s intestines. He felt triumphant, but the scientists of his day were disgusted. The experiments were “debasing to our common nature,” said one reviewer. Another compared him to some doctors of the day who cut the still-beating heart out of a just-executed man, merely to satisfy their curiosity. One quoted Wordsworth: “One that would peep and botanise/Upon his mother’s grave?” But no doubt was left that parasites were among the strangest things alive. Parasites were not spontaneously generated; they arrived from other hosts. KŸchenmeister also helped discover another important thing about parasites that Steenstrup hadn’t observed: they didn’t always have to wander through the outside world to get from one host to another. They could grow inside one animal and wait for it to be eaten by another.. The last possibility still left for spontaneous generation was represented by the microbes. That was shortly put to rest by the French scientist Louis Pasteur. To make his classic demonstration, he put broth in a flask. Given enough time the broth would go bad, filling with microbes. Some scientists claimed that the microbes were spontaneously generated in the broth itself, but Pasteur showed that the microbes were actually carried in the air to the flask and settled into it. He went on to prove that microbes weren’t just a symptom of diseases but often their cause — what came to be known as the germ theory of infection. And out of that realization came the great triumphs of Western medicine. Pasteur and other scientists began to isolate the particular bacteria that caused diseases such as anthrax, tuberculosis, and cholera and to make vaccines for some of them. They proved that doctors spread disease with their dirty hands and scalpels and could stop it with some soap and hot water.. With Pasteur’s work, a peculiar transformation came over the concept of the parasite. By 1900, bacteria were rarely called parasites anymore, even though, like tapeworms, they lived in and at the expense of another organism. It was less important to doctors that bacteria were organisms than that they had the power to cause diseases and that they could now be erased with vaccines, drugs, and good hygiene. Medical schools focused their students on infectious diseases, and generally on those caused by bacteria (or later, by the much smaller viruses). Part of their bias had to do with how scientists recognize causes of diseases. They generally follow a set of rules proposed by the German scientist Robert Koch. To begin with, a pathogen had to be shown to be associated with a particular disease. It also had to be isolated and grown in pure culture, the cultured organism had to be inoculated into a host and produce the disease again, and the organism in the second host had to be shown to be the same as that inoculated. Bacteria fit these rules without much trouble. But there were many other parasites that didn’t.. Living alongside bacteria — in water, soil, and bodies — were much larger (but still microscopic) single-celled organisms known as protozoa. When Leeuwenhoek had looked at his own feces, he had seen a protozoan now called Giardia lamblia, which had made him sick in the first place. Protozoa are much more like the cells that make up our own bodies, or plants or fungi, than they are like bacteria. Bacteria are essentially bags of loose DNA and scattered proteins. But protozoa keep their DNA carefully coiled up on molecular spools within a shell called the nucleus, just as we do. They also have other compartments dedicated to generating energy, and their entire contents are surrounded by skeleton-like scaffolding, as with our cells. These were only a few of many clues biologists discovered that showed the protozoa to be more closely related to multicellular life than to the bacteria. They went so far as to divide life into two groups. There were the prokaryotes — the bacteria — and the eukaryotes: protozoa, animals, plants, and fungi.. Many protozoa, such as the amoebae grazing through forest floors, for instance, or the phytoplankton that turn the oceans green, are harmless. But there are thousands of species of parasitic protozoa, and they include some of the most vicious parasites of all. By the turn of the century, scientists had figured out that the brutal fevers of malaria weren’t caused by bad air but by several species of a protozoan called Plasmodium, a parasite that lived inside mosquitoes and got into humans when the insects pierced the skin to suck blood. Tsetse flies carried trypanosomes that caused sleeping sickness. Yet, despite their power to cause disease, most protozoa couldn’t live up to Koch’s rigorous demands. They were creatures after Steenstrup’s heart, passing through alternating generations.. Plasmodium, for example, enters a human body through a mosquito bite as a zucchini-shaped form known as a sporozoite. It travels to the liver, where it invades a cell and there multiplies into forty thousand offspring, called merozoites — these are now shaped like a grape. Merozoites pour out of the liver and seek out red blood cells, where they make more merozoites. The new generations burst out of the cells and seek out more blood cells. After a while, some of the merozoites produce a different form — a sexual one, called a macrogamont. If a mosquito should take a drink of the host’s blood and swallow a blood cell with macrogamonts in it, they will mate inside the insect. The male macrogamont fertilizes the female one, and they produce a round little offspring called an ookinete. The ookinete divides in the mosquito’s gut into thousands of sporozoites, which travel to the mosquito’s salivary glands, there to be injected into some new human host. . With so many generations and so many different forms, you can’t raise Plasmodium organisms simply by throwing them in a petri dish and hoping they’ll multiply. You have to get male and female macrogamonts to believe that they’re living in the gut of a mosquito, and once they’ve bred, you have to make their offspring believe they’ve been shot out of the mosquito’s mouth and into human blood. It’s not impossible to do, but it took until the 1970s, a century after Koch set up his rules, for a scientist to figure out how to culture Plasmodium in a lab.. Parasitic eukaryotes and parasitic bacteria were pushed further apart by geography. In Europe, bacteria and viruses caused the worst diseases, such as tuberculosis and polio. In the tropics, protozoa and parasitic animals were just as bad. The scientists who studied them were generally colonial physicians, and their specialty became known as tropical medicine. Europeans came to look upon parasites as robbing them of native labor, of slowing down the building of their canals and dams, of preventing the white race from living happily at the Equator. When Napoleon took his army to Egypt, the soldiers began to complain that they were menstruating like women. Actually they had been infected with flukes. Like the flukes Steenstrup had studied, these were shed by snails and swam through water looking for human skin. They ended up in the veins in the abdomens of the soldiers and pushed their eggs into their bladders. Blood flukes attacked people from the western shores of Africa to the rivers of Japan; the slave trade even brought them to the New World, where they thrived in Brazil and the Caribbean. The disease they caused, known as bilharzia or schistosomiasis, drained the energy of hundreds of millions of people who were supposed to build European empires.. As bacteria and viruses occupied the center of medicine, parasites (in other words, everything else) were spun out to the periphery. Specialists in tropical medicine went on struggling against their own parasites, often with a staggering lack of success. Vaccines against parasites failed miserably. There were a few old cures — quinine for malaria, antimony for blood flukes — but they did only a little good. Sometimes they were so toxic that they caused as much harm as the disease itself. Meanwhile, veterinarians studied the things living inside cows and dogs and other domesticated animals. Entomologists looked at the insects dug into trees, the nematodes that sucked on their roots. All these different disciplines became known as parasitology — more of a loose federation than an actual science. If anything held together its factions, it was that parasitologists were keenly aware of their subjects as living things rather than just agents of disease, each subject with a natural history of its own — in the words of one scientist at the time, “medical zoology.”. Some actual zoologists studied this medical zoology. But just as the germ theory of disease was changing the world of medicine, they were reckoning with a revolution of their own. In 1859, Charles Darwin offered a new explanation for life. Life, he argued, hadn’t existed unchanged since Earth’s creation but had evolved from one form to another. That evolution had been driven by what he named natural selection. Every generation of a species was made up of variants, and some variants fared better than others — they could catch more food or avoid becoming food for someone else. Their descendants inherited their characteristics, and with the passing of thousands of generations, this unplanned breeding produced the diversity of life on Earth today. To Darwin, life was not a ladder rising up to the angels or a cabinet filled with shells and stuffed animals. It was a tree, bursting upward with all the diversity of the species on Earth alive today and long past, all rooted in a common ancestry.. Parasites fared as badly in the evolutionary revolution as they had in the medical one. Darwin contemplated them only in passing, usually when he was trying to argue that nature was a bad place to try to prove God’s benevolent design. “It is derogatory that the Creator of countless systems of worlds should have created each of the myriads of creeping parasites,” he once wrote. He found that parasitic wasps are a particularly good antidote to sentimental ideas about God. The way that the larvae devoured their host from the inside was so awful that Darwin once wrote of them, “I cannot persuade myself that a beneficient and omnipotent God would have designedly created the Ichneumonidae [one group of parasitic wasps] with the express intention of their feeding within the living bodies of Caterpillars.”. Yet, Darwin was downright kind to parasites compared with the later generations of biologists who carried on his work. Instead of benign neglect, or even mild disgust, they felt outright scorn for parasites. These late Victorian scientists were drawn to a peculiar, now debunked form of evolution. They accepted the concept that life evolved, but Darwin’s generation-by-generation filter of natural selection seemed too random to account for the trends they saw in the fossil record that had lasted millions of years. They saw life as having an inner force driving it toward greater and greater complexity. To their mind, this force brought a purpose to evolution: to produce the higher organisms — vertebrates such as us — from the lower beings. . One influential voice for these ideas belonged to the British zoologist Ray Lankester. Lankester grew up with evolution. When he was a boy, Darwin came to his family’s house and told him stories about riding a giant tortoise on a Pacific island. When Lankester became a man, he had a giant frame and a puffy, vaguely Charles Laughton-like face. As an Oxford professor and the director of the British Museum he carried Darwin’s theory forward with what seemed at times like sheer bodily power. He made the people around him feel small in both size and mind; he reminded one man who met him of a winged Assyrian beast. Once King Edward VII offered him some tidbit of scientific knowledge while paying him a royal visit, and Lankester bluntly replied, “Sir, the facts are not so; you have been misinformed.”. To Lankester, Darwin’s theory had brought a unity to biology as impressive as that in any other science. He had no patience for doddering dons who looked at his science as a quaint hobby. “We are no longer content to see biology scoffed at as inexact or gently dropped as natural history or praised for her relation to medicine. On the contrary, biology is the science whose development belongs to the day,” he declared. And its understanding would help free future generations from stupid orthodoxies of all sorts: “the jack-in-office, the pompous official, the petulant commander, the ignorant pedagogue.” It would help carry human civilization upward, as life itself had been striving for millions of years. He laid out this view of the biological and political order of things in an essay he wrote in 1879, titled “Degeneration: A Chapter in Darwinism.”. The tree of life you find described in that essay isn’t the wild bush of Darwin. It’s shaped like a plastic Christmas tree, with branches sticking out to the side from a main shaft, which rises to higher and higher glories until it reaches humans at the top. At each stage in the rise of life, some species abandoned the struggle, comfortable with the level of complexity they had achieved — a mere amoeba, sponge, or worm — while others kept striving upward.. But there were some drooping branches on Lankester’s tree. Some species not only stopped rising but actually surrendered some of their accomplishments. They degenerated, their bodies simplifying as they accommodated themselves to an easier life. For biologists of Lankester’s day, parasites were the sine qua non of degenerates, whether they were animals or single-celled protozoa that had given up a free life. To Lankester, the quintessential parasite was a miserable barnacle named Sacculina carcini. When it first hatched from its egg, it had a head, a mouth, a tail, a body divided into segments, and legs, which is exactly what you’d expect from a barnacle or any other crustacean. But rather than growing into an animal that searchedand struggled for its own food, Sacculina instead found itself a crab and wiggled into its shell. Once inside, Sacculina quickly degenerated, losing its segments, its legs, its tail, even its mouth. Instead, it grew a set of rootlike tendrils, which spread throughout the crab’s body. It then used these roots to absorb food from the crab’s body, having degenerated to the state of a mere plant. “Let the parasitic life once be secured,” Lankester warned, “and away go legs, jaws, eyes, and ears; the active, highly gifted crab may become a mere sac, absorbing nourishment and laying eggs.”. Since there was no divide between the ascent of life and the history of civilization, Lankester saw in parasites a grave warning for humans. Parasites degenerated “just as an active healthy man sometimes degenerates when he becomes suddenly possessed of a fortune; or as Rome degenerated when possessed of the riches of the ancient world. The habit of parasitism clearly acts upon animal organization in this way.” To Lankester, the Maya, living in the shadows of the abandoned temples of their ancestors, were degenerates, just as Victorian Europeans were pale imitations of the glorious ancient Greeks. “Possibly we are all drifting,” he fretted, “tending to the condition of intellectual Barnacles.. ” An uninterrupted flow from nature to civilization meant that biology and morality were interchangeable. People of Lankester’s day took to condemning nature and then using nature in turn as an authority to condemn other people. His essay inspired a writer named Henry Drummond to publish a best-selling screed, Natural Law in the Spiritual World, in 1883. Drummond declared that parasitism “is one of the gravest crimes in nature. It is a breach of the law of Evolution. Thou shalt evolve, thou shalt develop all thy faculties to the full, thou shalt attain to the highest conceivable perfection of thy race — and so perfect thy race — this is the first and greatest commandment of Nature. But the parasite has no thought for its race, or for its perfection in any shape or form. It wants two things — food and shelter. How it gets them is of no moment. Each member lives exclusively on its own account, an isolated, indolent, selfish, and backsliding life.” People were no different: “All those individuals who have secured a hasty wealth by the chances of speculation; all children of fortune; all victims of inheritance; all social sponges; all satellites of the court; all beggards of the market-place — all these are living and unlying witness to the unalterable retributions of the law of parasitism.”. People had been referred to as parasites before the late 1800s, but Lankester and other scientists gave the metaphor a precision, a transparency, that it never had before. And it’s a short walk from Drummond’s rhetoric to genocide. Listen to how closely his line about the highest conceivable perfection of a race meshes with these words: “In the struggle for daily bread all those who are weak and sickly or less determined succumb, while the struggle of the males for the females grants the right or opportunity to propagate only to the healthiest. And struggle is always a means for improving a species’ health and power of resistance and therefore, a cause of its higher development.” The author of these words wasn’t an evolutionary biologist but a petty Austrian politician who would go on to exterminate six million Jews.. Adolf Hitler relied on a confused, third-rate version of evolution. He imagined that Jews and other “degenerate” races were parasites, and he took the metaphor even further, seeing them as a threat to the health of their host, the Aryan race. It was the function of a nation to preserve the evolutionary health of its race, and so it had to rid the parasite from its host. Hitler probed every hidden turn of the parasite metaphor. He charted the course of the Jewish “infestation,” as it spread to labor unions, the stock exchange, the economy, and cultural life. The Jew, he claimed, was “only and always a parasite in the body of other peoples. That he sometimes left his previous living space has nothing to do with his own purpose, but results from the fact that from time to time he was thrown out by the host nations he had misused. His spreading is a typical phenomenon for all parasites; he always seeks a new feeding ground for his race.”. Nazis weren’t the only ones to burn the brand of parasite on their enemies. To Marx and Lenin, the bourgeoisie and the bureaucrats were parasites that society had to get rid of. An exquisitely biological take on socialism appeared in 1898, when a pamphleteer named John Brown wrote a book called Parasitic Wealth or Money Reform: A Manifesto to the People of the United States and to the Workers of the World. He complained of how three-quarters of the country’s money was concentrated in the hands of 3 percent of the population, that the rich sucked the wealth of the nation away, that their protected industries flourished at the people’s expense. And, like Drummond or Hitler, he saw his enemies precisely reflected in nature, in the way parasitic wasps live in caterpillars. “With the refinement of innate cruelty,” he wrote, “these parasites eat their way into the living substance of their unwilling but helpless host, avoiding all the vital parts to prolong the agony of a lingering death.”. Parasitologists themselves sometimes helped consecrate the human parasite. As late as 1955, a leading American parasitologist, Horace Stunkard, was carrying on Lankester’s conceit in an essay published in the journal Science, titled “Freedom, bondage, and the welfare state.” “Since zoology is concerned with the facts and principles of animal life, information obtained from the study of other animals is applicable to the human species,” he wrote. All animals were driven by the need for food, shelter, and the chance to reproduce. In many cases, fear drove them to give up their freedom for some measure of security, only to be trapped in permanent dependency. Conspicuous among security-seeking animals were creatures such as clams, corals, and sea squirts, which anchored themselves to the ocean floor in order to filter the passing sea water for food. But none could compare with the parasites. Time after time in the history of life, free-living organisms had surrendered their liberty to become parasites in exchange for an escape from the dangers of life. Evolution then took them down a degenerate path. “When other food sources were insufficient, what would be easier than to feed upon the tissues of the host? The dependent animal is proverbially looking for the easy way.”. Stunkard was only a little coy about how this rule of parasites could apply to humans. “It may be applied to any group of organisms, and is not intended to refer merely to political entities, although certain implications may be in order.” With its complete surrender of its liberty, the parasite had entered the “welfare state,” as Stunkard put it — with hardly a tissue of metaphor dividing the tapeworm and the New Deal. Once parasites gave up their freedom, they rarely managed to regain it; instead, they channeled their energies into making new generations of parasites. Their only innovations were weird kinds of reproduction. Flukes alternated their forms between generations, reproducing sexually in humans and asexually in snails. Tapeworms could produced a million eggs a day. How could Stunkard have had anything but fast-breeding welfare families in mind? “Such a welfare state exists only for those lucky individuals, the favored few, who are able to cajole or compel others to provide the welfare,” he wrote. “The well-worn attempt to obtain comfort without effort, to get something for nothing, persists as one of the illusions that in all ages has intrigued and misled the unwary.”. Writing in 1955, Stunkard represented a dying gasp of the old take on evolution. As he was attacking food-stamp parasites, his fellow biologists were unceremoniously dumping the whole foundation of his scientific view. They discovered that every living thing on Earth carries genetic information in its cells in the form of DNA, a molecule in the shape of a double helix. Genes (particular stretches of DNA) carried the instructions for making proteins, and these proteins could build eyes, digest food, regulate the creation of other proteins, and do thousands of other things. Each generation passed its DNA to the next, and along the way the genes got shuffled into new combinations. Sometimes mutations to the genes turned up, creating new codes altogether. Evolution, these biologists realized, was built on these genes and the way they rose and fell as time passed — not on some mysterious inner force. The genes offered up rich variety, and natural selection preserved certain kinds. From these genetic ebbs and flows new species could be created, new body plans. And since evolution was grounded on the short-term effects of natural selection, biologists no longer had any need for an inner drive for evolution, no longer saw life as a plastic Christmas tree.. Parasites should have benefited from this change of scientific heart. They were no longer the backward pariahs of biology. Yet, well into the twentieth century, parasites still couldn’t escape Lankester’s stigma. The contempt survived both in science and beyond it. Hitler’s racial myths have collapsed, and the only people who still believe in eradicating social parasites are at the fringes, among the Aryan skinheads and the minor dictators. Yet, the word parasite still carries the same insulting charge. Likewise, for much of the twentieth century, biologists thought of parasites as minor degenerates, mildly amusing but insignificant to the pageant of life. When ecologists looked at how the sun’s energy streamed through plants and into animals, parasites were nothing more than grotesque footnotes. What little evolution parasites experienced was the result of being dragged along by their hosts.. Even in 1989, Konrad Lorenz, the great pioneer in animal behavior, was writing about the “retrograde evolution” of parasites. He didn’t want to call it degeneration — that word was perhaps too loaded by Nazi rhetoric — and so he replaced it with “sacculinasation,” after Sacculina, Lankester’s backsliding barnacle. “When we use the terms ‘higher and lower’ in reference to living creatures and to cultures alike,” he wrote, “our evaluation refers directly to the amount of information, of knowledge, conscious or unconscious, inherent in these living systems.” And according to this scale, Lorenz despised parasites: “If one judges the adapted forms of the parasites according to the amounts of retrogressed information, one finds a loss of information that coincides with and completely confirms the low estimation we have of them and how we feel about them. The mature Sacculina carcini has no information about any of the particularities and singularities of its habitat; the only thing it knows anything about is its host.” Much like Lankester 110 years earlier, Lorenz saw the only virtue of parasites as a warning to humans. “A retrogression of specific human characteristics and capacities conjures up the terrifying specter of the less than human, even of the inhuman.”. From Lankester to Lorenz, scientists have gotten it wrong. Parasites are complex, highly adapted creatures that are at the heart of the story of life. If there hadn’t been such high walls dividing scientists who study life — the zoologists, the immunologists, the mathematical biologists, the ecologists — parasites might have been recognized sooner as not disgusting, or at least not merely disgusting. If parasites were so feeble, so lazy, how was it that they could manage to live inside every free-living species and infect billions of people? How could they change with time so that medicines that could once treat them became useless? How could parasites defy vaccines, which could corral brutal killers like smallpox and polio? The problem comes down to the fact that scientists at the beginning of this century thought they had everything figured out. They knew how diseases were caused and how to treat some of them; they knew how life evolved. They didn’t respect the depth of their ignorance. They should have borne in mind the words of Steenstrup, the biologist who had first shown that parasites were unlike anything else on Earth. Steenstrup had it right in 1845 when he wrote, “I believe that I have given only the first rough outlines of a province of a great terra incognita which lies unexplored before us and the exploration of which promises a return such as we can at present scarcely appreciate.”. Copyright © 2000 by Carl Zimmer. A parasite masquerading as a fish tongue   http://encyclopedia.thefreedictionary.com/Cymothoa+exigua http://en.wikipedia.org/wiki/Cymothoa_exigua http://nl.wikipedia.org/wiki/Cymothoa_exigua

A barnacle enslaves a crab
Tapeworm
Blood flukes
Trichinella, the viral animal
The great escape

Parasiet verandert gedrag

Evolutie kan ongelooflijk complexe dingen creëren,
van de vleugels van een kolibrie tot de ooglenzen van een havik,
maar even interessant zijn de interacties ( en co-evoluties ) tussen al die verschillende organismen die via evolutie geschapen werden.(1)
Neem bijvoorbeeld bepaalde  parasieten. Sommige eencellige organismen zijn erin geslaagd om de hersenen van hun gastheer op zo’n manier te manipuleren dat ze het gedrag van de gastheer kunnen veranderen. In die mate dat de parasieten zich beter kunnen voortplanten.
Zo hebben muizen geïnfecteerd met de parasiet Toxoplasma gondii geen angst meer voor de geur van katten. De parasiet infecteert namelijk bepaalde hersengebieden waardoor de muizen door de geur van katten worden aangetrokken in plaats van door kattengeur afgestoten te worden. Dat komt goed uit voor de parasiet, gezien katten muizen eten en katten de definitieve gastheer van Toxoplasma gondii zijn.(1)
Andere parasieten infecteren de hersenen van sprinkhanen waardoor de sprinkhanen water opzoeken en erin springen. Zodat ze opgegeten worden door vissen, die de definitieve eindgastheer van de parasiet zijn.
Er zijn ook parasieten gekend die mierenbreinen infecteren, zodat mieren zich niet meer bezighouden met hun dagelijkse taken, maar continu grassprietjes gaan beklimmen. Waardoor ze meer kans lopen opgegeten te worden door schapen, waarin de parasiet dan rustig eitjes kan leggen om zijn cyclus te voltooien.
Kortom, allemaal heel listig en sluw voor hersenloze eencellige organismen! (2)
(bron =
Samenvatting commentaren  ;
(1) Als ik het mij korekt herinner geeft die parasiet ook een gedragsverandering bij de mens. Ik geloof nml dat er veel meer risico gedrag getoont wordt bij mensen die ge챦nfecteert zijn.
Ook het verschijnsel van de ‘cat lady’, een soort dierenverzamelaarster die met tientallen katten samenwoont (een pathologie) wordt gelinkt aan de toxoplasmose parasiet… Over de mogelijke  link tussen toxoplasmose en ‘hoarding'(,pathologisch verzorgend gedrag) :
Mensen die er aan lijden lopen wel een groter risico op een besmetting door die parasiet via uitwerpselen,maar de parasiet is niet de oorzaak van het pathologische gedrag.
Dat wordt eerder gelinkt aan verstoorde hechting. Dergelijke mensen hechten zich uit emotioneel eigenbelang aan makkelijk controleerbare wezens,dieren,soms ook kinderen. een effect dat ook een rol zou spelen in de ontwikkelning van pedofiele affecties volgens sommigen.
(2)  Evolutie resulteert dikwijls in de sluwst mogelijke (ontwerpen )van species :  maar de evolutieprocessen  zelf  , zijn   niet intelligent( evolutie  is een blinde  ontwerper ).
Voor alle duidelijkheid  ; Ook de bacterie is natuurlijk  niet “slim ” . Ze zegt ook niet bij zichzelf: “laat ik die muizen eens een middeltje inspuiten zodat ze mij naar katten brengen.” Het is een proces van trial and error. Van alle bacterien was er misschien  ooit eentje die toevallig die stof in muizen injecteerde. Die bacterie had dus een veel grotere kans om bij zijn uiteindelijke gastheer te komen en om dus voor nakomelingen te zorgen. : zo wordt deze methode ‘uitgeselecteerd’.
Gewoon een genadeloze trial and error tot dat de parasieten met de handigste eigenschappen het halen op de andere.
Als we extrapoleren naar de mens zou deze enkel intelligent zijn omdat intelligentie beter is voor zijn voortbestaan dan domme kracht. Intelligentie is dan geen doel op zich.
Het is het eindeloze zoeken van “teleologische doelmatigheid ( = adaptatie  en “purifying  selection”  )  van de  blinde maar  niet-toevallige (= want opererend binnen de  begrenzingen van wisselende adaptatie-landscapes evolutie-processen ” dat creationisten en andere fundamentalisten in de kaart speelt. Lees: Of hoe elk onschuldig artikeltje kan gemobiliseerd worden in ideologische oorlogen.

Geïnfecteerde muis verliest afkeer van kat

 3 april.2006

De parasiet Toxoplasmosis sp  , die hersenen infecteert, maakt dat muizen van katten gaan houden. Zo bevordert hij zijn eigen verspreiding. De muizen (en ratten) verliezen na infectie hun afkeer van kattenlucht.

Het experiment, waarover gisteren is gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Proceedings of the National Academy of Sciences, is een belangrijke stap in een wetenschappelijke discussie die al decennia loopt. Die draait om de vraag in hoeverre ziekteverwekkers het gedrag van hun gastheren veranderen om er zelf beter van te worden. Toxoplasma is een eencellige die alleen overleeft in dierlijke cellen. De parasiet is heel algemeen. In slapende toestand bevolkt hij de de hersenen van de helft van de Nederlanders. Van de infectie, die ook in allerlei zoogdieren en vogels voorkomt, is meestal niets te merken. De parasiet is wel gevaarlijk wanneer een vrouw tijdens de zwangerschap besmet raakt. Dat geeft een grote kans op een miskraam. Toxoplasma wordt verspreid via poep van katten, de enige dieren waarin de parasiet zich vermenigvuldigt. Het is voor de eencellige dus voordelig als zijn gastheren toenadering tot katten zoeken. Maar ratten en muizen, die de parasiet verspreiden als ze door katten worden opgegeten, hebben juist een aangeboren afkeer van katachtigen. Ze gaan de geur van de dieren en hun urine uit de weg. Al eerder was waargenomen dat besmette knaagdieren zich aangetrokken voelen tot die lucht. Geïnfecteerde muizen die bijvoorbeeld in een langwerpige kooi zitten met in de ene helft een kattenhalsband, verblijven daar gedurende driekwart van de testperiode. Onbesmette muizen brengen er maar 40 procent van hun tijd door. Nu laten de onderzoekers zien dat die gedragsverandering bovendien specifiek is. Besmette ratten en muizen aarzelen nog steeds bij nieuwe geuren (zoals voer met koriander); ze kunnen nog even goed leren; en ze zijn nog even snel bang te maken met elektrische schokken. Ook konijnenurine doet ze niets. In hersencoupes van de knaagdieren was te zien dat de cysten van de parasiet vooral in delen van het emotionele systeem (de amygdala) te vinden waren. Maar hoe dat tot zo’n precieze gedragsverandering leidt, is(nog) een raadsel.

Schizo door een parasiet? Eencellige morrelt aan brein en gedrag

http://noorderlicht.vpro.nl/artikelen/26056654/ De toxoplasma-parasiet verandert ratten in kattenliefhebbers, met fatale gevolgen. Bij mensen wordt hij in verband gebracht met schizofrenie. En inderdaad: medicijnen die tegen deze psychiatrische aandoening helpen, onderdrukken ook de kattenliefde van geïnfecteerde ratten. Toeval? Last van muizen of ratten? Haal een kat in huis. Een luie dikzak voldoet even goed als een fel roofdier, want de geur van het beest is al genoeg om ze weg te jagen. Als de knaagdieren tenminste niet besmet zijn met de parasiet Toxoplasma gondii, want zo’n infectie maakt ratten en muizen actiever en roekelozer. Bovendien krijgen ze er een merkwaardige voorkeur voor de geur van katachtigen door. De kans dat ze eindigen in de klauwen van een kat gaat dus drastisch omhoog. En dat is precies de bedoeling van de parasiet, want hij kan de volgende fase van zijn ontwikkeling alleen maar voltooien in een kattenlijf. Sluit dit venster Wat de toxoplasma-parasiet graag ziet…  Sluit dit venster Rond 1900 schilderde de kunstenaar Louis Wain deze vier katten, steeds woester naarmate zijn schizofrenie vorderde. (Institute of Psychiatry)  Als mens kun je ook door deze parasiet geïnfecteerd raken …Dan heb je toxoplasmose. De ziekteverwekker kan een tijdje moeheid veroorzaken, en soms opgezwollen klieren en spierpijn, maar meestal merk je helemaal niets van zijn aanwezigheid. Ben je eenmaal ge챦nfecteerd, dan blijft de parasiet levenslang in je lijf zitten, met name in hersencellen. Dit komt verrassend veel voor: naar schatting een derde van de mensen is drager van toxoplasma. Veel kwaad kan dat niet, is de gangbare gedachte Alleen als je immuunsysteem ernstig verzwakt raakt, kan de parasiet gaan woekeren en psychiatrische klachten als verwardheid, angstaanvallen en depressie veroorzaken. Maar misschien is er toch meer aan de hand, schrijven drie Britse infectieziektedeskundigen en een Amerikaanse psychiater deze week in het wetenschappelijke tijdschrift Proceedings of the Royal Society B. Joanne Webster en collega’s, van het Londense Imperial College, en Fuller Torrey, van het Stanley Medical Research Institute in Bethesda (VS), wijzen op een aantal recente onderzoeken. Die suggereren dat een chronische infectie met toxoplasma persoonlijkheidsveranderingen kan veroorzaken, het IQ kan verlagen en het reactievermogen kan aantasten. Bovendien zijn er steeds meer aanwijzingen voor een verband tussen toxoplasmose en schizofrenie, een idee dat Torrey overigens al in de jaren zeventig van de vorige eeuw voor het eerst opperde. Veroorzaakt toxoplasma de wanen en angsten van sommige schizofreniepati챘nten, en is het dus – in een deel van de gevallen – een infectieziekte? Definitief bewijs levert ook het onderzoek van Webster en collega’s niet, maar hun uitkomsten maken het wel een klein beetje aannemelijker. Ze bestudeerden het effect van drie medicijnen op ratten, met en zonder toxoplasmabesmetting. E챕n van die medicijnen, een combinatie van pyrimethamine en Dapsone, wordt normaal gesproken ingezet tegen toxoplasmose. De andere twee, Haldol en valpro챦nezuur, worden veel voorgeschreven aan schizofreniepati챘nten. Sluit dit vensterDe testopstelling. Sluit dit vensterIngekleurde elektronenmicroscopische foto van een cyste in een muizenbrein, die vol toxoplasma-parasieten zit. (David Ferguson, Oxford University)  Elke rat werd in een vierkante kooi van 챕챕n vierkante meter gezet. In iedere hoek stond een schuilplaats met een bakje voer en een bakje water. E챕n schuilplaats was behandeld met urine van de rat zelf. In de tweede rook het naar kattenpis. Schuilplaats drie rook naar konijnenurine, nummer vier was met gedestilleerd water behandeld. Het gedrag van iedere rat werd vier uur lang nauwgezet gevolgd. De onbesmette, onbehandelde ratten gedroegen zich zoals het hoort: ze waren behoedzaam en zaten het liefst in een schuilplaats, waarbij die met het kattenluchtje het minst favoriet was. Dieren met toxoplasma, maar zonder medicijnen, zaten veel vaker en langer in de kattenhoek. Ze zaten veel meer buiten de schuilplaatsen stil en gingen zich daar ook geregeld op hun gemak zitten wassen. In de vrije natuur zouden ze daarmee vragen om moeilijkheden. ‘Suïcidaal gedrag’, noemen de onderzoekers het zelfs. De drie medicijnregimes verminderden alledrie de kattenliefde van geïnfecteerde ratten. Ook de rest van het gedrag werd normaler, al bleven de dieren wel actiever en uitgaander dan gewone soortgenoten. Opvallend: Haldol was met een haarlengte voorsprong het meest effectief, en dus niet het gebruikelijke middel tegen toxoplasma. Het aantal geïnfecteerde cellen in de hersenen was met Haldol ook het laagste, schrijven de onderzoekers, maar harde cijfers geven ze daar niet bij. Het zou dus goed kunnen dat de werking van de anti-schizofreniemiddelen deels berust op hun anti-parasitaire effect, menen Webster en haar collega’s. Dat is weer een aanwijzing voor de mogelijke rol van toxoplasma bij het ontstaan van schizofrenie. Ze willen nu graag onderzoeken of andere middelen uit de psychiatrische praktijk ook kunnen helpen de parasiet te bestrijden – hard nodig, want erg effectief zijn de bestaande middelen niet. En omgekeerd: of andere anti-toxoplasmamiddelen geschikt zijn om patiënten met schizofrenie te helpen. Ook daar zijn betere middelen van harte welkom. Alle gebruikte medicijnen bleken overigens ook effecten te hebben op ratten die niet geïnfecteerd waren. De drie medicijnregimes zorgden dat de ratten zich actiever en riskanter gingen gedragen, bijna net zo als de besmette ratten. De middelen hebben dus ook een direct effect op de hersenen. Van Haldol was dat al lang bekend. Het wordt vaak voorgeschreven als angstremmer. (Elmar Veerman) J.P Webster, P.H.L. Lamberton, C.A. Donelly en E.F. Torrey: ‘Parasites as causative agents of human affective disorders? The impact of anti-psychotic, mood-stabilizer and anti-parasite medication on Toxoplasma gondii’s ability to alter host behaviour’, Proceedings of the Royal Society B, 18 januari 2006 zie ook : http://cogweb.ucla.edu/ep/Schizovirus.html http://noorderlicht.vpro.nl/artikelen/18626827/ http://noorderlicht.vpro.nl/artikelen/16470847/ UPDATE 

Verandering hersenen bij toxoplasmose

http://www.nu.nl/wetenschap/2661460/verandering-hersenen-bij-toxoplasmose.html 7 november 2011 Een infectie met de parasiet Toxoplasma gondii, beter bekend als toxoplasmose, beïnvloedt de productie van dopamine. Dit is een belangrijke boodschapper in de hersenen. Dopamine is een natuurlijke chemische stof, die als boodschapper functioneert bij de hersencontrole over bewegingen en gedrag. Daarnaast ondersteunt het de beloningscentra in de hersenen en reguleert het emotionele reacties zoals angst. Uit  onderzoek blijkt nu dat de T. gondii de productie en afscheiding van dopamine in de geïnfecteerde hersencellen verhoogt ( in de proefdieren ) .Hoewel het onderzoek, aan de University of Leeds, is uitgevoerd bij geinfecteerde  knaagdieren, denken de onderzoekers dat hun bevindingen over de werking van dopamine  , uiteindelijk  zouden  kunnen leiden tot nieuwe behandelingen van bepaalde ziekten bij mensen. Het gaat dan  (vermoedelijk  ) om neurologische  dopamine-gerelateerde aandoeningen als bijvoorbeeld   schizofrenie, ziekte van Parkinson en aandachts- en hyperactiviteitstoornissen. (1) Met het toename van de leeftijd zijn meer mensen besmet met de parasiet die ze  opikken van hun katten en  het eten van rauw vlees  : van 17,5 procent op twintigjarige leeftijd tot 70 procent op 65-jarige leeftijd. Na de eerste infectie blijft de parasiet in het lichaam, maar in een niet actieve vorm. Hierdoor ontstaat  natuurlijke  immuniteit voor de T. gondii. (2) Dat maakt het dus onwaarschijnlijk  dat de parasiet zelf  op latere leeftijd bij vroeger  al besmette mensen  , grote invloed zal hebben … Alhoewel nog niets over  het “terug actief  ” worden van  de aanwezige  pathogeen   is bekend , wordt de kans  niet bijzonder hoog ingeschat…Voor ouderen die nog  nooit besmet zijn geweest ligt dat anders  maar die komen waarschijnlijk niet voor        Meestal leidt infectie tot symptomen van algehele malaise. Voor ongeboren kinderen kan de ziekte wel ernstige gevolgen hebben.      

Toxoplasmose:…… Infectieziekte die kan ontstaan na besmetting met de parasiet Toxoplasmagondii, die vooral bij kat-achtige dieren voorkomt. 

Mogelijke verschijnselen (o.a.) Diverse orgaan-ontstekingen. Meestal vindt na verloop van tijd spontane genezing plaats.  Mogelijke behandelingen (o.a.) – medicijnen: parasieten-middelen (= anti-protozoïca), o.a. Daraprim® pyrimethamine, Sulfadiazine Suspensie FNA en Suspensio sulfadiazini FNA

HONDSDOLHEID http://nl.wikipedia.org/wiki/Hondsdolheid

(Het rabiesvirus –> rhabdovirus. )
Het virus vermenigvuldigt en verspreid zich in het zenuwstelsel om in de hersenen te komen.Nadat je gebeten bent is er een incubatie tijd dat is de tijd tussen dat je gebeten bent en dat je er ook last van krijgt die tijd heeft bij hondsdolheid te maken met waar je gebeten. Hoe verder weg van je hersenen hoe langer, het duurt van 2 weken tot 2 jaar.
Specifieke symptomen zijn ;
Pijn,jeuk,tintelen van het gebeten lichaamsdeel (dit is bij 80% van de mensen die gebeten zijn.) Na een tijdje word je prikkelbaar
hoge spierspanning , erg gevoelig voor licht en geluid.
En dan iets heel speciaals als je water ziet of het wil drinken kun je krampen krijgen in je slikspier en zo angst voor water krijgen….
De miniscule ziektekiemen( die hondsdolheid veroorzaken  gaan hersenen, zenuwen en zintuigen  zodanig “besturen ” en “aansturen” / “omprogrammeren” , dat de reeds vermelde watervrees ontstaat waardoor het geinfecteerde slachtoffer ook  niet zal drinken …. Immers de besmetting (verspreiding van de kiemen ) gebeurt door bijten en het besmeren en besmetten van de wonde met geinfecteerde speeksel:  drinken spoelt bij de verspreider  dat speeksel weg … Verder is er sprake van Loopdwang,en  aggressief gedrag leidend tot verhoogd en frequenter bijten  …. zieke dieren/verspreiders   horen  ook beter … honden worden  meestal kompleet dol
i-bc48e55e4e6b67fbdcb6558ff409e243-toxoplasma march.jpg

Fruitige mieren

Parasitaire wormpjes maken de achterlijven van Midden-Amerikaanse mieren rood en gezwollen. Net rijpe bessen. Tijdens hun onderzoek naar het gedrag van mieren die uit bomen vallen, zagen Steve Yanoviak en zijn collega’s er af en toe eentje met een opvallend rood achterlijf, dat zo’n mier steevast zo hoog mogelijk de lucht in stak. Eerst dachten ze dat dit misschien een nieuwe mierensoort was. Maar toen een van hen zo’n beestje opensneed, bleek dat het achterlijfje vol wormpjes en eitjes zat. Het was dus een parasitaire infectie, bij een mier die normaal pikzwart is. Sluit dit venster

Smakelijke besjes… en een besmette mier. (Steve Yanoviak/University of Arkansas)  Wat hebben die worpjes eraan dat het achterlijf van hun gastheer zo van kleur verschiet? De onderzoekers hadden wel een idee. In het Midden-Amerikaanse oerwoud, waar de mieren leven, groeien planten met kleine rode besjes. En daar lijkt zo’n ge챦nfecteerde mierenkont precies op. Bovendien laat het achterlijf verrassend gemakkelijk los als je eraan trekt, merkten ze. Vogels eten de besjes, maar lusten geen mieren. Zouden de wormpjes de vogels misleiden, zodat ze via de vogelpoep door het oerwoud worden verspreid? De mieren voeren hun larven met poep van vruchtenetende vogels, beschrijven Yanoviak en zijn collega’s in een artikel dat dit voorjaar zal verschijnen in het vakblad American Naturalist. Waarschijnlijk krijgen ze zo de wormeneitjes binnen. Daarmee maken de onderzoekers aannemelijk dat de gelijkenis met een rijpe bes geen toeval is, maar een strategie van de parasiet om nieuwe mieren te bereiken. Of vogels erin trappen, kunnen ze trouwens niet met zekerheid zeggen, want ze hebben dat nog nooit met eigen ogen gezien. Elmar Veerman http://noorderlicht.vpro.nl/noorderlog/bericht/21202931/ http://scienceblogs.com/laelaps/2010/07/funky_worms_cause_ants_to_mimi.php Yanoviak, S., Kaspari, M., Dudley, R., & Poinar, G. (2008). Parasite‐Induced Fruit Mimicry in a Tropical Canopy Ant The American Naturalist, 171 (4), 536-544 DOI: 10.1086/528968 HUGHES, D., KRONAUER, D., & BOOMSMA, J. (2008). Extended Phenotype: Nematodes Turn Ants into Bird-Dispersed Fruits Current Biology, 18 (7) DOI: 10.1016/j.cub.2008.02.001 16 January 2008 http://www.berkeley.edu/news/media/releases/2008/01/16_ants.shtml  ant video video Video In this video, an infected ant appears to interact normally with its coworkers, though its berry-like red abdomen makes it stick out from the rest. (Steve Yanoviak and BBC) http://www.canopyants.com/

Rupsen onder hypnose

http://noorderlicht.vpro.nl/noorderlog/bericht/39673487/ Sluit dit venster

De parasitaire wesp heeft de rups volledig in zijn macht. Met deze lijfwacht kunnen de larven in de poppen zich met een gerust hart ontwikkelen. Een parasitaire wesp in Brazilië maakt van een rups zijn speelpop. Tegen wil en dank in beschermt de rups de poppen van de wesp en moet dit uiteindelijk met de dood bekopen. Op het eerste gezicht lijkt er weinig aan de hand te zijn met de rups die rustig zijn buikje vult met bladeren van een guave of eucalyptus. Maar onder de bruine huid van deze mot in sp챕 kan zich een luguber proces afspelen. Wanneer de parasitaire wesp Glyptapateles eenmaal zijn eitjes in de rups heeft gedumpt, is deze ten dode opgeschreven. Na uit het ei te zijn gekropen, gaan de jonge larven namelijk langzaam aan het binnenste van de rups knagen. Ook nu gaat de rups nog gewoon door met zijn dagprogramma. Pas wanneer de larven groot genoeg zijn en uit de huid van de rups kruipen, gebeurt er iets merkwaardigs. De larven veranderen in poppen en de rups beschermt deze met man en macht. Beestjes die het op de poppen hebben voorzien moeten rekening houden met een keiharde kopstoot van de rups. Als de wespen eenmaal ter wereld komen, is de taak van de rups volbracht en sterft hij. Nederlandse onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam presenteren samen met Braziliaanse collega’s vandaag hun marionettenspelers in het vakblad PLoS ONE. “We hebben met dit onderzoek voor het eerst aangetoond dat een parasiet zo direct het gedrag van zijn gastheer beïnvloedt”, schrijven ze. “Voorheen bleef het altijd onduidelijk of afwijkend gedrag van een gastheer echt wordt veroorzaakt door de parasiet”. Toch zijn meer onderzoeken bekend waarbij de parasiet zijn wil oplegt aan zijn gastheer.

Spring in het water!

Franse biologen hebben uitgezocht hoe een parasitaire worm erin slaagt zijn slachtoffer, een sprinkhaan, in het water te laten springen. Het is een bizar tafereel: een sprinkhaan hopt naar de rand van het zwembad en springt er zonder aarzelen in, waarna een lange worm uit zijn achterste tevoorschijn komt en wegzwemt, op weg naar een soortgenoot om mee te paren. De sprinkhaan blijft stervend achter. Sprinkhanen springen normaal niet in het water, maar de parasitaire worm Spinochordodes tellinii zorgt op de één of andere manier dat zijn slachtoffer, de boomsprinkhaan, dat wel doet. In vaktijdschrift Proceedings of the Royal Society B beschrijven David Biron en collega’s welke eiwitten er voorkomen in sprinkhanen met en zonder worm, voor, tijdens en na het moment dat ze in het water springen. Hun conclusie is dat de worm eiwitten maakt die het zenuwstelsel van de sprinkhaan direct en indirect beïnvloeden. Die lijken sterk op zenuweiwitten van de sprinkhaan zelf. Blijkbaar beïnvloeden ze het gedrag zó, dat het beestje wel in het water moet springen. Het is de eerste keer dan de gedragsmanipulatie van een parasiet tot in zo veel detail is ontrafeld Sluit dit venster

Het slachtoffer: de boomsprinkhaan Sluit dit venster

De dader: een verrassend lange haarworm http://www.erin.utoronto.ca/~w3behav/Thomasetal2002.pdf

http://www.newscientist.com/article.ns?id=dn7927 http://whyevolutionistrue.wordpress.com/2013/01/11/worm-emerges-from-parasitized-spider/ One commenter noted (and this looks accurate) that it’s a “Gordian worm,” also known as a “horsehair worm.” They constitute their own phylum, the Nematomorpha. Curiously, although they infest some terrestrial arthropods, like this spider, nematomorphs must reproduce in water. The article on the phylum in the Encyclopedia of Life notes that they might be quite devious about this * CORDYCEPS   SCHIMMELS  

 
Cordyceps VIDEO
carpenter ant and fungus
A carpenter ant (Camponotus leonardi) whose body has been consumed by the fungus Ophiocordyceps. Photograph: David P Hughes
Er zijn van dit  cordyceps  parasitisme  nu ook  fossiele sporen gevonden op gefossilifieerde bladeren van 48 miljoen jaar oud en  gevonden  in de Messchell afzettingen van Darmstadt

Schimmels veranderen mier in ‘zombie’

4 maart 2011

–Amerikaanse wetenschappers hebben  nog eens  enkele schimmels ontdekt die mieren kunnen veranderen in zombies.

De onderzoekers van de Pennsylvania State University hebben in totaal vier nieuwe schimmels van het geslacht Cordyceps in kaart gebracht, die in staat zijn om het gedrag van mieren met chemische stoffen te beïnvloeden. “Deze organismen zijn gerelateerd aan de schimmel waarmee LSD wordt gemaakt”, verklaart hoofdonderzoeker David Hughes in het wetenschappelijk tijdschrift Wired. “Het is dus duidelijk dat ze erg interessante chemicaliën kunnen produceren.”   Mieren die zijn geïnfecteerd met de nieuw ontdekte schimmels, verlaten hun kolonie, klimmen in een plant tot ongeveer 25 centimeter hoogte en sterven daar terwijl ze zich vastklemmen aan een blad. Het is nog een mysterie op welke manier de schimmel dit zombie-gedrag veroorzaakt bij de mieren. Na de dood van een mier gebruikt de schimmel het lichaam om nog een tijdje in te leven. De sporen van het organisme groeien uit het hoofd van de mier en vallen uiteindelijk vanaf het blad op de grond, zodat nieuwe mieren die onder de plant lopen ook besmet raken.  “Dit gaat compleet anders dan in meer gematigde klimaten”, aldus Hughes. “ Als een insect daar sterft aan een schimmelinfectie, is de schimmel daarna binnen een paar dagen ook dood. Maar in de tropen kan de schimmel door het vochtige klimaat veel langer overleven.” Volgens de wetenschappers helpen de schimmels om de groei van de mierenpopulatie in het tropisch regenwoud binnen de perken te houden. “De overlast van mieren die in veel gebieden voorkomt, is ontstaan doordat mieren uit hun natuurlijke omgeving zijn weggetrokken en daarmee ook aan dit soort natuurlijke vijanden zijn ontsnapt.” De volledige resultaten van het onderzoek naar de schimmels zijn gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift PLoS One Fungi sprouting from a dead ant

 of zombifying fungi in action.
Closeup of zombifying fungus
A closeup of a dead ant shows the fungus growing from its head.
Fungi erupting from body
After killing the ant, the fungi grows inside and erupts out of its body.
ant and zombie fungus on a leaf
A leaf hosts a dead ant and zombie fungus in the Brazilian rain forest. Global warming is reducing the humidity in these forests and threatening the existence of these specialized parasites.
Kiss of death
A zombie ant bites the neck of a dead ant instead of a leaf.
Coffee plantations
More than 90 percent of the original rain forest canopy in this area has been lost. This closeup of coffee plantations show patches of forest habitat on the hills.
Bundled spores ready to launch
Spores are bundled inside the fungus’ fruiting body (similar to a mushroom) before being shot out at high speed. They sit in a jelly-filled sac that breaks when they are ejected.
°
update: 3 mei 2012

 – Mierenkolonies die door een parasitaire schimmel wordt aangevallen, blijken te overleven dankzij een andere schimmel.

Dat schrijven onderzoekers uit Denemarken, Engeland, Brazilië en Amerika deze week in PLoS ONE. Vorig jaar maart ontdekte dit onderzoeksteam nog het bestaan van de parasitaire schimmel  Ophiocordyceps unilateralis.
Deze parasiet vestigt zich in het brein van de mier en verspreidt daar chemische stoffen waardoor de mier als een zombie in een plant klimt en daar sterft. Vervolgens laat de parasitaire schimmel een paddenstoel uit het hoofd van de mier groeien, waarmee deze z’n sporen kan verspreiden en zo nieuwe mieren infecteert. Op deze manier kan de parasitaire schimmel hele mierenkolonies uitroeien. Maar dat lukt niet altijd. Dat komt, blijkt uit dit nieuwe onderzoek, doordat de parasitaire schimmel wordt aangevallen door een hyperparasitaire schimmel.   De hyperparasiet infecteert de paddenstoel zodra deze uit het hoofd van de gestorven mier komt. Als de hyperparasiet dit doet voordat de paddenstoel volwassen is geworden, voorkomt hij dat de schimmelsporen van de parasiet verder worden verspreid. Volwassen  cordyceps paddenstoelen hebben een immuunsysteem dat ze beschermt tegen de infectie van de hyperparasiet. In totaal groeide slechts 6,5 procent van de schimmelsporen uit tot een volwassen parasiet. Het resultaat van dit alles is dat minder mieren in zombies veranderen en sterven, terwijl tegelijkertijd de parasitaire schimmel zich langzaam voort kan blijven planten.
Glyptapateles

Stockholm Syndrome For Moths

Category: The Parasite Files June 3, 2008 8:00 PM, by Carl Zimmer PLOS Parasitoid Increases Survival of Its Pupae by Inducing Hosts to Fight Predators http://www.plosone.org/article/fetchArticle.action?articleURI=info:doi/10.1371/journal.pone.0002276 Parasiet kaapt vissenbrein Roekeloos gedrag door wormen aan het roer http://noorderlicht.vpro.nl/artikelen/41104130/ Boven een plakje vissenbrein zonder parasieten, onder met. Een close-up van een parasiet in het vissenbrein en de plaats waar hij zit.

De vis in kwestie (de Californische killivis) gedraagt zich vreemd, maar lijkt verder nergens last van te hebben. Nietige wormpjes morrelen aan de signaalstoffen in vissenhersenen. Daardoor gaan de vissen zich raar gedragen, zodat ze al snel ten prooi vallen aan zeevogels. Precies wat de parasieten nodig hebben. Wormpjes van de soort Euhaplorchis californiensis beginnen hun leven in een waterslak, die in de moerassige kustgebieden van Californië rondkruipt. Voor het volgende stadium van hun ontwikkeling zwemmen ze naar kleine visjes. Die dringen ze via de kieuwen binnen, waarna ze een fijn plekje in de hersenen voor zichzelf inrichten. Op sommige plaatsen ontsnapt geen enkel visje van de soort Fundulus parvipinnis aan dit lot. Soms zit hun schedel vol met duizenden indringers. De visjes lijken daar vreemd genoeg gezond bij te blijven. Ze groeien normaal en kunnen zich ook nog prima voortplanten. Toch is zo’n infectie slecht voor ze. Want de parasieten zorgen op de een of andere manier dat de vissen veel aan de oppervlakte vertoeven en hun glimmende kanten naar boven draaien. En boven, daar zweven hongerige zeevogels. De kans om opgegeten te worden, verveertigvoudigt voor visjes met wormen in hun kop. Dat is mooi voor de parasitaire wormpjes, want zij hebben een vogellijf nodig voor het laatste stadium in hun ontwikkeling. Via de vogelpoep komen hun eitjes weer in de slakken terecht, waarna het scenario zich herhaalt. Hoe slagen de parasieten erin om de vissen zo roekeloos te maken? Is het gewoon een kwestie van uitputting, of nemen ze gerichte maatregelen om het vissengedrag te sturen? Dat was lang de vraag. In het vakblad Proceedings of the Royal Society beschrijven Amerikaanse biologen proeven die aantonen dat de parasieten gericht te werk gaan. De visjes blijken in bepaalde hersendelen een ander pakket signaalstoffen aan te maken als ze besmet zijn met de wormpjes. Hoe meer parasieten, hoe sterker dat effect. Daarmee bevorderen ze hun eigen kansen op een succesvol leven. Hoe ze dat precies voor elkaar krijgen, is nog een open vraag. Elmar Veerman J.C. Shaw e.a.: ‘Parasite manipulation of brain monoamines in California killifish (Fundulus parvipinnis) by the trematode Euhaplorchis californiensis’, Proceedings of the Royal Society B, 17 december 2008 http://www.medicalnewstoday.com/articles/133075.php http://www.lifesci.ucsb.edu/eemb/labs/kuris/jenny.html http://blogs.discovermagazine.com/loom/2008/12/16/the-puppet-masters-medicine-chest/ _________________________________________________________________________________ PARASITOIDS  Parasitoids<—DOC  Parasitoiden  leggen hun eitjes ( of  infecterende ” sporen” –>(1 )) op of in tal van insectensoorten. °De term parasitoïd duidt op een levenswijze ten koste van een gastheer, die altijd eindigt in de dood van deze laatste.(1) *Dit in tegenstelling tot de parasieten; hier kan de symbiose leiden tot de dood, maar het hoeft niet. Een volwassen parasitoid insect deponeert haar eieren in, op of nabij een ander insect (gastheer). De larve ontwikkelt zich in de (verlamde ) gastheer, die hierbij geleidelijk wordt geconsumeerd. De gastheer wordt gedood nadat de larve zijn ontwikkeling heeft voltooid       (1) Niet -dierlijke  wezens ( bijvoorbeeld schimmels )kunnen ook parasitoide strategieen  ten toon spreiden  ….( =  cordyceps soorten )vooral wanneer ze insekten en dergelijke ,   als prooidier/gastheer hebben     °-uiteraard bestaan er ook  dodelijke ziekten verwekkende schimmels die zich voortplanten   op kosten van  hun(reeds  verzwakte of zieke )  gastheer  en uiteindelijk  hun gastheer doden door uitputting en  aangerichte  lethale schade aan vitale organen en/of  weefsels  “ongevaarlijke  algemeen op het menselijk lichaam en in de leefomgeving voorkomende  schimmels  kunnen  bij   bepaalde zieke en verzwakte personen veranderen in  dodelijke pathogenen … Hetzelfde  kan gebeuren wanneer bacterieen uit ons  bionoom ( en die  vijanden zijn van die schimmels )  zijn gedecimeerd door antibiotica (=  die werden/worden  “standaard”  toegedient bij infectieziekten )  Bovendien zijn veel  dergelijke schimmels resistent geworden voor fungiciden (in huishoudzepen , land en tuinbouw) en kunnen daardoor  dus  meer voorkomen in de omgeving   ….   http://www.degrotelongontstekingmeting.nl/707/dodelijke-schimmel-in-opmars http://www.scientias.nl/dodelijke-schimmel-doodt-zes-mensen-in-vs/7790     °Wereldwijde  dodelijke schimmel bij amfibieen zorgde( en zorgt ) voor uitstervingsgolven omder deze vertebraten  : dit is een daadwerkelijke  infectie , waarbij de schimmel zich verspreid en voortplant  door  infecties  (  door  contact =kan bijvoorbeeld zelfs een sexueel overdraagbare ziekte zijn )   … De schimmels is echter niet obligaat gebonden  aan de  amfibieen  voor de eigen voortplanting… maar het is wel een  belangrijk  voordeel om kikkers(vooral)  te gebruiken als suplementair en  snel  verspreidingsvoertuig ( met grote actieradius) dan normaal ter beschikking staat van de tragere  (oerwoud-grond) schimmel   

Veel amfibieën bedreigd door dodelijke schimmel – Friesch Dagblad

http://www.nujij.nl/overig/veel-amfibieen-bedreigd-door-dodelijke-schimmel.8520864.lynkx#axzz1zYFbB37b

Nieuwe dodelijke schimmel voor padden verspreid – HLN.be

Drager dodelijke amfibieënziekte achterhaald | Dieren

°chytridiomycosis,

Batrachochytrium dendrobatidis – Wikipedia

 

  °Bij cordyceps is  obligate gastheer (binding )   bij voortplanting   mogelijk  wèl het geval   °Dodelijke schimmel bij paarden : is  een geval van voedselvergiftiging =vergelijk met het verorberen van de voor dfe mens  dodelijke   knolanamiet   De meeste parasitoïde insecten behoren tot  sluipvliegen  en sluipwespen.   SLUIPVLIEGEN 

Kleinste vlieg ter wereld ontdekt in Thailand

 03 juli 2012  
Het vliegje leeft op Thailand en is slechts 0,4 millimeter lang. Maar onderschat dit kleine vliegje niet: het  onthoofdt  kleine  mieren.

Wetenschappers hebben het vliegje de naam Euryplatea nanoknihali gegeven. Dat meldt het blad Annals of the Entomological Society of America. Kleintje De vlieg is 15 keer kleiner dan de huisvlieg en vijf keer kleiner dan de fruitvlieg. En daarmee is het de kleinste vlieg die ooit ontdekt is. Onthoofden De vlieg  behoort tot de familie Phoridae. (    http://en.wikipedia.org/wiki/Phoridae  ) Deze familie staat erom bekend mieren te onthoofden. Ze leggen hun eitjes in de kop van mieren.  De larven die daaruit komen, vreten de kop van de mieren aan en dat leidt er uiteindelijk toe dat de mier onthoofd wordt. Rechts ziet u de nieuwe soort vlieg. Links ziet u deze in verhouding met een huisvlieg. Afbeelding: © Inna-Marie Strazhnik. Wetenschappers zijn er nog geen getuige van geweest dat ook E. nanoknihali er deze aanpak op nahoudt. Maar ze gaan er wel vanuit dat ook deze vlieg zich met dergelijke praktijken ophoudt. Als dat het geval is, betekent dat dat ook de kleinste mieren ter wereld niet veilig zijn.  “Men nam altijd aan dat kleinere soorten mieren niet konden worden aangevallen, omdat het fysiek onmogelijk is voor een vlieg met een lengte van één tot drie millimeter om zich in de relatief kleine koppen (van de mieren, red.) te ontwikkelen,” vertelt onderzoeker Brian Brown.  “Maar hier tonen we aan dat zelfs de kleinste mieren niet aan parasieten kunnen ontkomen.” http://blogs.discovermagazine.com/notrocketscience/2012/07/02/the-world%e2%80%99s-smallest-fly-probably-decapitates-really-tiny-ants/  Brown. 2012. Small Size No Protection for Acrobat Ants: World’s Smallest Fly Is a Parasitic Phorid (Diptera: Phoridae) Annals of the Entomological Society of America.http://dx.doi.org/10.1603/AN12011 Fig 1 from the paper: Variety of body forms in adult female Phoridae. Clockwise from upper left: Thaumatoxena sp., a termitoxeniinae,<br /><br /><br /><br /><br /><br /><br /><br /><br /><br /><br /><br /><br /><br /> and Vestigipoda sp. Fig 1 from the paper: Variety of body forms in adult female Phoridae. Clockwise from upper left: Thaumatoxena sp., a termitoxeniinae, and Vestigipoda sp. http://whyevolutionistrue.wordpress.com/ tinyflyphoto2 http://wp.me/ppUXF-hoP new-phorid-dorsal-oblique   Brown’s notes on this:   . . . I am posting this photo of an extremely bizarre specimen we  found just this week in material from Thailand. I think it is a  female of the genus Rhynchomicropteron, but if so, it is an  extremely unusual one! Thanks to Lisa Gonzalez for pointing itout to me, and Inna-Marie Strazhnik for photographing it.Maybe it can be number 16 in Terry Wheeler’s posts about why flies are great.

°

flyobsession Brian V. Brown,  Curator of Entomology at the Natural History Museum of Los Angeles County,

°

http://whyevolutionistrue.wordpress.com/2012/03/18/a-bizarre-fly/ http://whyevolutionistrue.wordpress.com/2010/09/24/adult-fly-mimics-ant-larva/

 

°

 

Sluipwespen of parasitoïde wespen Binnen de groep van de wespachtigen (Apocrita) onderscheiden we twee groepen: de angeldragers (Aculeata) (2)en de parasitaire wespen of sluipwespen (Terebrantia).

°

(2) onder de angeldragende  wespen bevinden zich ook soorten met parasitoide levenswijzen  –> bijvoorbeeld de spinnendoders Andreas.Episyron_biguttatus http://pandasthumb.org/archives/2013/01/episyron-bigutt.html Episyron biguttatus – spider wasp predating on Araneus diadematus – garden spider, New Paltz, N.Y., August 20, 2011. //pompilid (so-called “spider wasps”) Spider is just paralyzed – until it is later eaten alive by the wasp larva. Somewhat ironic the adult wasps feed only on flower nectar, adult wasp only captures prey for wasp larva (the few times the spider wins the battle, the spider sucks  the wasp). Spiders have a narrow gut that can only cope with liquid food… They use one of two different systems of external digestion. Some pump digestive enzymes from the midgut into the prey and then suck the liquified tissues of the prey into the gut, eventually leaving behind the empty husk of the prey. Others grind the prey to pulp…

°

– Wikipedia, Spider – Feeding, digestion and excretion

°

Tot deze laatste groep behoren o.a. de ‘echte’ sluipwespen(Ichneumonidae). en bronswespen (Chalcidoidea)

°

Sluipwespen of parasitaire hymenoptera. De vrouwtjes hebben een ovipositor (legboor), waarmee ze de eitjes in of bij larven leggen. Die larven worden uiteindelijk gedood door de wespenlarven. Er zijn verschillende families  

°

Momenteel zijn 60.000 soorten sluipwespen beschreven, maar dit is maar een topje van de ijsberg. Sommige bronnen vinden 600.000 een meer realistisch cijfer. Soms zijn ze maar een speldenkop groot, maar allen zijn ze van groot belang om in de natuur een evenwicht te bewaren.

 

smallest-wasps

(A) Megaphragma mymaripenne. (B) Paramecium caudatum. (C) Amoeba proteus. Scale bar for A–C is 200 μm.

°

Kleinste parasitoide wespen http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S1467803911000946 http://dx.doi.org/10.1016/j.asd.2011.09.001           

°

Reference : Polilov. 2011. The smallest insects evolve anucleate neurons.

°

Arthropod Structure and Development http://blogs.discovermagazine.com/notrocketscience/2011/11/30/how-fairy-wasps-cope-with-being-smaller-than-amoebas/

———————————————————————————————— Volgend materiaal komt van  = De prachtige site van Thijs de Graaf  http://www.tuin-thijs.com/sluipwespen-inchneumonidae.htm

————————————————————————————————

De grootste groep zijn de gewone‘echte’  sluipwespen (Ichmonidae). 

°

Andere groepen zijn: Schildwespen (Braconidae), bronswespen (Chalcidoidea), Hongerwespen (Gasteruptiidae),Galwespen ( Cynipoidea) leggen de eieren meestal in plantenweefsel, waar de gallen ontstaan

°

Een aantal soorten parasiteren plaaginsecten in de landbouw en hebben een groot economisch belang. Anderen parasiteren de vectoren van ziekten van mens en dier

°

Ichneumonidae Een hele grote groep parasitaire wespen. Ze zijn slank en hebben lange antennes (minstens 16 segmenten) Ze zijn solitair   De voorvleugel is heeft een dikke voorrand en de pterostigma is duidelijk.  Ze parasiteren vaak op rupsen, maar ook op veel andere insecten Er zijn vele onderfamilies. Met behulp van  onderstaande  twee websites   kun je de onderfamilies vinden maar het blijft  moeilijk en gevorderd specialistenwerk

°

http://bugguide.net/node/view/150 http://www.brc.ac.uk/downloads/Ichneumonidae_subfamily_key.pdf

°

Anomalonina Sluipwespje. Een soort van de subfamilie Anomaloninae Sluipwespje. Een andere soort uit de onderfamilie Anomaloninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Sluipwespje. Een soort uit de onderfamilie Anomaloninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Sluipwespje. Een soort uit de onderfamilie Anomaloninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Het zijn parasieten van vlinders en kevers (rupsen, larven). Ze vallen op door de slanke abdomen. Er zijn 38 geslachten. Hier op een blad van een guldenroede. Foto 7-6-’09 Sluipwespje. Een andere soort uit de onderfamilie Anomaloninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Sluipwespje. Een andere soort uit de onderfamilie Anomaloninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.  Sluipwespje. Een andere soort uit de onderfamilie Anomaloninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Hier op vrouwenmantel. Foto 14-5-’11 Banchinae Banchinae spec. Misschien Banchinae Lissonota. Tribe Banchini.Onderfamilie Banchinae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Hij lijkt vind ik op de Stenarella, maar de legboor is veel korter. Deze liep over de stam van een dode appelboom. Dat is niet zonder gevaar, want er woont ook een schorsmarpissa (een grote springspin) in die spleet. Banchinae spec. Misschien Banchinae Lissonota. Tribe Banchini. Onderfamilie Banchinae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae Banchinae spec. Misschien Banchinae Lissonota. Tribe Banchini. Onderfamilie Banchinae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae Foto’s 12-6-2011              Banchinae spec. Misschien Banchinae Lissonota. Tribe Banchini. Onderfamilie Banchinae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae     12-6-2011    Campopleginae      Onderfamilie Campopleginae. Misschien Casinaria spec. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.      Onderfamilie Campopleginae. Misschien Casinaria spec.  Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Gergely:  To my opinion, it is a   Casinaria or something closely related in Campopleginae…   Foto’s 5-11-2011Onderfamilie Campopleginae. Misschien Casinaria spec. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Onderfamilie Campopleginae. Misschien Casinaria spec. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. CryptinaeStenarella spec. Tribe Cryptini. Onderfamilie Cryptinae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae Stenarella spec. Tribe Cryptini. Onderfamilie Cryptinae. Familie Gewone sluipwespen. IchneumonidaeLooks like a female Stenarella sp., domator or closely related. I have specimens from Finland with and without a white ring on the antennae…  Gergely VárkonyiStenarella domator op internet hebben geen witte ringen op de antenne. Ik houd het voor de zekerheid maar op specie. Bedankt Gergely. k heb deze wesp uit een spinnenweb in de schuur gehaald.    Stenarella spec. Tribe Cryptini. Onderfamilie Cryptinae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae Foto’s 4-6-2011 Diplazontinae         Waarschijnlijk  Syrphophilus tricinctorius.  Onderfamilie Diplazontinae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae   Waarschijnlijk  Syrphophilus tricinctorius.  Onderfamilie Diplazontinae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae Waarschijnlijk  Syrphophilus tricinctorius.  Onderfamilie Diplazontinae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae   

Waarschijnlijk  Syrphophilus tricinctorius.  Onderfamilie Diplazontinae. Familie Gewone sluipwespen. IchneumonidaeDeze sluipwespjes zijn klein en heel beweeglijk. De foto’s zijn toevaltreffers. Je moet gewoon door fotograferen en dan maar hopen, dat er iets gelukt is. Ik zie ze altijd in het voorjaar.   Foto’s 20-4-2008  Camille Thirion bedankt voor het determineren.

                                                                     Ichneumoninae onderfamilie  Ichneumoninae     Achaius oratorius. Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.  Achaius oratorius. Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.  Verschil mannetje, vrouwtje. Het vrouwtje heeft een zwart gezicht. Bij het mannetje is het wit. Dat is hier niet zo goed te zien.Ongeveer 15 mm.Juni – september. Foto: 23-11-09  Achaius oratorius. Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Barichneumon anatorius. Tribe Ichneumonini. Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Barichneumon anatorius. Tribe Ichneumonini. Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Een klein sluipwespje. Foto 11-9-201 Coelichneumon sinister.  Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Coelichneumon sugillatorius   (hoogstwaarschijnlijk)  Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Coelichneumon sinister.  Onderfamilie Ichneumoninae.  // Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae .Coelichneumon sinister.  Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.  Coelichneumon sinister.  Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Foto’s 11- 9-2010     Camille Thirion bedankt voor het determineren. Coelichneumon sugillatorius   (hoogstwaarschijnlijk)  Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Coelichneumon sugillatorius   (hoogstwaarschijnlijk)  Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Coelichneumon sugillatorius   (hoogstwaarschijnlijk)  Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Coelichneumon sugillatorius   (hoogstwaarschijnlijk)  Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.    Foto’s 3-5-2011      Camille Thirion bedankt voor het determineren. Cratichneumon. Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae .Commentaar Camille Thirion: 6-8 mm possible Cratichneumon culex female Cratichneumon. Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. 7-10 mm Cratichneumon nigritarius or fabricator.De volledige naam zullen we dus niet weten.      Cratichneumon. Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Foto’s 14-5-2011Camille Thirion bedankt voor het determineren.

Crypteffigies lanius. Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Crypteffigies lanius. Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Een klein sluipwespje. Crypteffigies lanius. Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.  Foto 26-4-2011 (Man) Sluipwesp. Onderfamilie Pimplinae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Pimpla spec. Tribe Pimplini.  Onderfamilie Pimplinae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Ichneumon bucculentus. Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.  Ichneumon bucculentus. Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Ichneumon bucculentus. Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Ichneumon bucculentus. Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Foto’s 9-7-2010  man  Ichneumon bucculentus. Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonida Ichneumon oblongus. Waarschijnlijk! Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Ichneumon oblongus. Waarschijnlijk! Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Foto’s 10-4-2011   Ichneumon oblongus. Waarschijnlijk! Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Ichneumon stramentor. Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Ichneumon stramentor. Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Foto’s 2-4-2012  Ichneumon stramentor. Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Ichneumon xanthorius.Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Ichneumon xanthorius.Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Ichneumon xanthorius.Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Foto’s 12-4-2012 Ichneumon xanthorius.Onderfamilie Ichneumoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Pimplinae             Sluipwesp. Onderfamilie Pimplinae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Een grote prachtige sluipwesp. Toen ik deze fotografeerde dacht ik , dat hij wel te determineren zou zijn. Maar helaasLiotryphon, Ephialtes,…….. zo groot, zo mooi en toch geen naam. Het antwoord van Pierre-Nicolas uit België was: A male of Pimplinae like Dolichomitus   Pimpla spec. Tribe Pimplini.  Onderfamilie Pimplinae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Foto 23-5-2010 Apechthis compunctor. Tribe Pimplini. Onderfamilie Pimplinae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Apechthis compunctor. Tribe Pimplini. Onderfamilie Pimplinae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Een sluipwesp uit het genus Pimplinae, die wel gedetermineerd kan worden. Lengte: 7 – 15 mm. Juni – oktober.  Foto 4-9-2010 Pimpla spec Tribe Pimplini. Onderfamilie Pimplinae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Pimpla spec Tribe Pimplini. Onderfamilie Pimplinae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Een kleintje. Iets kleiner dan 1 cm. Hij lijkt op de bovenbuurman. Foto 26-9-2010 Tryphoninae  deOnderfamilie Tryphominae.                                                                                                                                                                                                                                  

Polysphincta group of genera in Ephialtini (Pimplinae) Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Polysphincta group of genera in Ephialtini (Pimplinae) Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Correspondentie met Gergely Várkonyi: Gergely: This wasp belongs to the Polysphincta group of genera in Ephialtini (Pimplinae). Possible genera are (e.g.) Polysphincta andOxyrrhexis. Ik: I have searched on internet. Oxyrrhexis carbonator is a similar species, that is if the pictures on internet are right . Is this species one of the possibilities? Sure, O. carbonator is one of the possibilities. But Polysphincta spp. look similar. (spp: species pluralis, verschillende soorten) Thanks Gergely. Ik zag dit wespje (ongeveer 1 cm) op de stam van een kastanjeboom. Ze zijn zo mooi, maar o zo moeilijk.  Polysphincta group of genera in Ephialtini (Pimplinae) Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Foto’s 15-10-2011

Tryphoninae                                                                                    

Sluipwesp. Netelia spec.  Tribe Sphinctini. Onderfamilie Tryphoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Sluipwesp. Netelia spec.  Tribe Sphinctini. Onderfamilie Tryphoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.  Sluipwesp. Netelia spec.  Tribe Sphinctini. Onderfamilie Tryphoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Sluipwesp. Netelia spec.  Tribe Sphinctini. Onderfamilie Tryphoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Sluipwesp. Netelia spec.  Tribe Sphinctini. Onderfamilie Tryphoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.  Netelia spec.  Tribe Sphinctini. Onderfamilie Tryphoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Geen Netelia testaceus, want die heeft echt een heel duidelijke zwarte punt aan het eind van zijn lichaam. De andere soorten zijn moeilijker te determineren.Verder kunnen ze ook nog verward worden met Ophion soorten. De vleugeladering van deze sluipwespen is echter anders. Netelia spec.  Tribe Sphinctini. Onderfamilie Tryphoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.  Foto’s 13-10-2008.

  

Sluipwespje. Misschien een soort van de onderfamilie Tryphoninae. Sluipwespje. Misschien een soort van de onderfamilie Tryphoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Veel leden van deze familie zijn parasieten van de bladwesp / zaagwesp.  Sluipwespje. Misschien een soort van de onderfamilie Tryphoninae. Sluipwespje. Misschien een soort van de onderfamilie Tryphoninae. Sluipwespje. Misschien een soort van de onderfamilie Tryphoninae.  Foto’s 27-4-09
Cosmoconus spec. Onderfamilie Tryphoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Cosmoconus spec. Onderfamilie Tryphoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Welke soort het is weet ik niet. Maar hij lijkt op Cosmoconus elongator. Een andere soort in Nederland is Cosmoconus ceratophorus.In augustus zie ik ze in de tuin vliegen. Het was lastig om er achter te komen wat voor sluipwesp het was. Hij heeft een opvallend oranje gekleurd achterlijf. De poten zijn zwart en geel. De antennes zijn donker met oranje. Grootte ongeveer 10 mm.Camille Thirion en Kees Zwakhals heel veel dank voor de hulp. Zie www.forum.hymis.Cosmoconus spec. Onderfamilie Tryphoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Cosmoconus spec. Onderfamilie Tryphoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Cosmoconus spec. Onderfamilie Tryphoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Cosmoconus spec. Onderfamilie Tryphoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Cosmoconus spec. Onderfamilie Tryphoninae. Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae. Foto’s 28-8-2011, 30-8-2011

Gelinae (=Cryptinae)                                                                        

It could be fam. Ichneumnidae, subfam.Cryptinae, and there is a remote possibility that it is some Gelis spec. Sluipwespje. Een kleine kans op Gelis spec.  Onderfamilie Gelinae (=Cryptinae). Familie Gewone sluipwespen. Ichneumonidae.Een op een mier lijkend wespje. Hoewel hij op een mier lijkt is het een wesp.Ik hem er naar gevraagd in het forum “hymis”. Henrik Gyurkovics denkt: It could be fam. Ichneumnidae, subfam.Cryptinae, and there is a remote possibility that it is some Gelis spec.Bedankt HenrikWespen in het geslacht Gelis zijn vleugelloos.

Bronswespen, super familie Chalcidoidea    Er zijn heel veel soorten. De meeste zijn klein en daarom zeer moeilijk vanaf een foto te determineren  ….Er worden daarom ook nu nog nieuwe soorten ontdekt. De larven parasiteren. Een voorbeeld van zulk  een  moeilijk te determineren  sluipwesp.  Onderfamilie      Ctenopelmatina     / Tryphoninae..?    Bronswesp, Chalcidoidea Familie Torymidae   Bronswesp, Chalcidoidea Familie TorymidaeEen 3 of 4 mm groot wespje, dat opvalt door de prachtige gouden glans. Hij is niet verder op naam te brengen Bronswesp, Chalcidoidea Familie Torymidae  Foto’s 26-4-2011 Bronswesp, Perilampus spec uit de familie Perilampidae.3 mm. Ik vond hem in de bijkeuken. Ik heb hieronder een foto, dat hij in een beker zat. Daarna heb ik hem buiten neergezet en nog een paar foto’s gemaakt. Metallic en net zo mooi als een goudwesp. Hij is niet verder op naam te brengen. Bronswesp uit de familie Pteromalidae. Bronswesp, Chalcidoidea uit de familie Pteromalidae. Een 3 of 4 mm groot wespje. Metallic, maar anders van kleur dan mijn andere bronswesp. Hij is niet verder op naam te brengen. De voor en achter tars bestaat uit 5 segmenten. Lengte: 1 tot 5 mm. Antenne: 8 tot 13 segmenten. Weinig aders in de vleugel.  Bronswesp uit de familie Pteromalidae. Foto’ Bronswesp, Perilampus spec uit de familie Perilampidae. Albert de Wilde vertelde me, dat er 11 soorten in Nederland zijn. Bronswesp, Perilampus spec uit de familie Perilampidae.  Bronswesp, Perilampus spec uit de familie Perilampidae. Foto’s 25-9 BraconidaeWereldwijd is dit ook een heel grote groep met meer dan 10.000 soorten. Antennes hebben 17 of meer segmenten. Een slank lichaam. Spathius spec.  Familie Braconidae Een klein sluipwespje van ongeveer 4 mm, dat ik op een vermolmde plank vond. Door de schutkleur valt hij niet op.De reactie van Kees van Achterberg:De Braconidae wesp is inderdaad een Spathius (gregaire ectoparasitoiden van in hout levende keverlarven), maar de soort is niet te bepalen zonder het exemplaar in handen te hebben. Het is een probleemgroep om te determineren, zelfs als je het exemplaar hebt! Het blijft dus spec. Iedereen, die geholpen heeft bedankt. Met name Pietsje en Kees van Achterberg. Spathius spec.  Familie Braconidae Spathius spec.  Familie Braconidae Antenne segmenten 13 (mannetjes), of 14 (vrouwtjes) De achterschenen zijn opvallend verdikt en er zijn 3 rode bandjes op het achterlijf . Hongerwespen, Gasteruptiidae.Kenmerk van deze familie is, dat de metasoma (Het deel van het achterlijf na de insnoering) zit aan de bovenzijde van het borststuk bevestigd. Bij de er op lijkende sluipwespen is de aanhechting aan de onderzijde van het borststuk. De eitjes worden in nesten van solitair levende bijen en wespen gelegd.  O.a. bij maskerbijen, tronkenbij en pottenbakkerswespen. Familie Hongerwespen, Gasteruptiidae.Hoogstwaarschijnlijk Gasteruption assectator. Familie Hongerwespen, Gasteruptiidae.Het vrouwtje heeft een korte legboor en lijkt op de wat grotere Gasteruption jaculator. Maar dat vrouwtje heeft een lange legboor (12 – 20 mm). Hoogswaarschijnlijk Gasteruption assectator. Hoogswaarschijnlijk Gasteruption assectator. Er zijn echter nog meer soorten in Nederland. Lengte 8 – 12 mm.   Hier twee andere soorten . Familie Hongerwespen, Gasteruptiidae.   Familie Hongerwespen, Gasteruptiidae. Foto’s 27-6-2011 en 4-7-2011 Galwespen, Cynipidae.  De vrouwtjes uit deze groep leggen met hun legboor hun eitjes in planten, waardoor er gallen ontstaan.de hier  beschreven soort  Ibalia leucospoides Familie Ibaliidae,, doet dat niet. Ibalia leucospoides Familie Ibaliidae, Galwespen (Cynipidae    Ibalia leucospoides Familie Ibaliidae, Galwespen (Cynipidae Ibalia leucospoides, Galwespen (Cynipidae) In Nederland heel zeldzaam!!!!!Het is een parasiet van houtwespen uit de genera Sirex, Urocerus en Xeris die in ‘naaldhout’ leven. Een heel aparte wesp. De abdomen zijn heel smal. De vleugels houdt hij langs zijn lichaam. De aders zien er ook heel anders uit, dan bij veel andere wespen. Antenne vrouwtje: 13 segmenten. Mannetje 15 segmenten. Uit Nederland zijn 2 soorten bekend, beiden uit het genus Ibalia (subgenus Ibalia): Ibalia leucospoides (Hochenwarth, 1785) en Ibalia rufipes Cresson, 1879. Ook wereldwijd zijn er niet veel soorten.Lengte tot 15 mm. Holarctictische regio; geïntroduceerd in Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika Aphidius ervi 2.jpg

  • Kop In tegenstelling tot de bijen die over zuigende monddelen beschikken, hebben wespen kauwend – likkende monddelen. Aan weerszijden van de kop liggen facetogen en op het voorhoofd staan doorgaans 3 enkelvoudige ogen. Op de voorkant van de kop tussen de facetogen staan draadvormige antennen. De antennen zijn belangrijke tastorganen die tevens dragers van de reukzin zijn. De kop is beweeglijk verbonden met het borststuk.
  • Het borststuk Het borststuk draagt 3 paar normale looppoten. Kenmerkend voor vliesvleugeligen zijn de twee gelijksoortige, vliezige, meestal glasachtige, doorzichtige vleugelparen. Beide vleugelparen onderscheiden zich duidelijk in grootte. De grotere voorvleugels hebben aan de achterrand een plooi, die tijdens het vliegen in een rij haakjes van de achtervleugels grijpt, zodat beide vleugelparen één groot oppervlak vormen. In rusttoestand wordt deze verbinding meestal verbroken en liggen ze vaak over elkaar.
  • Het achterlijf Enkel de vrouwtjes hebben een steekapparaat. Bij de angeldragers staat dit steekapparaat in verbinding met een gifklier. Deze angel wordt niet alleen als verdedigingswapen gebruikt, maar dient ook voor het vangen van prooidieren. Bij de legboordragers zoals de sluipwespen wordt deze in de eerste plaats gebruikt voor het leggen van eitjes, maar ze kunnen er de gastheer ook mee verlammen. Deze legboor is bij vele soorten vaak duidelijk zichtbaar, maar kan bij andere soorten opgeborgen in het achterlijf zitten. Het achterlijf is bij de wespen zeer beweeglijk, omdat het vooraan sterk is ingesnoerd (wespentaille). Het inbrengen van het steekapparaat wordt hierdoor zeer vergemakkelijkt.

De volwassen sluipwespen komen voor op dezelfde plaatsen als hun gastheer. Voorbeeld  = de parasitoïde wespen van bladluizen De meeste sluipwespen kunnen parasiteren in meerdere soorten, zolang dat deze maar tot dezelfde familie behoren of nauw verwant zijn (polyfagie). Slechts enkele soorten zijn aangewezen op één enkele soort gastheer (monofagie). Een andere belangrijke activiteit is het ‘poetsen’. Tussen alle andere handelingen door reinigen sluipwespen voortdurend hun belangrijkste waarnemingsorgaan, de antennen. Ook de monddelen, de poten, de vleugels en het achterlijf krijgen regelmatig een poetsbeurt. De reukzin (antennen) vervult een voorname rol bij het zoeken en herkennen van een gastheer. Een legrijp vrouwtje vindt een bladluiskolonie op relatief grote afstand terug doordat de belaagde planten alarmstoffen afscheiden. Op kortere afstand ruiken ze de honingdauw en pas als laatste gaan ze af op de geur van de gastheer. Hun waarnemingsvermogen gaat echter nog veel verder. Zo kunnen ze een onderscheid maken tussen hun gastheer en een nauw verwante soort,. Bovendien kunnen ze de reeds aangestoken gastheren die al van eitjes zijn voorzien onderscheiden van nog niet aangestoken individuen. Het leven van de volwassen sluipwespen is vrij kort. De vrouwtjes blijven meestal slechts een aantal weken in leven, de mannetjes zelfs nog minder lang. Volwassen sluipwespen voeden zich voornamelijk met nectar en honingdauw (suikers en koolhydraten). Ze bezoeken verscheidene soorten bloemen. Voor de ontwikkeling van de eitjes hebben ze eiwitten nodig. Deze halen ze meestal uit de gastheer. Ze verwonden de gastheer eerst met hun legboor en likken vervolgens aan de ontstane wonde Aphelinus gastheervoeding.jpg Beschrijving / Omgeving De voortplanting vindt in het algemeen plaats vanaf de eerste dag van hun volwassen leven. De vrouwtjes paren slechts éénmaal, terwijl mannetjes vaker kunnen paren. Naast de geslachtelijke voortplanting (gamogenese) komt er ook ongeslachtelijke voortplanting (parthenogenese) voor. Bevruchte vrouwtjes kunnen onbevruchte eitjes blijven leggen tot enkele uren na de paring en ook aan het einde van hun leven. Uit deze onbevruchte eieren ontstaan mannetjes. Uit de bevruchte eitjes komen vrouwtjes. De verhouding vrouwtjes – mannetjes is meestal 2:1. Meestal leggen parasitaire wespen hun eieren in de eieren, larven en poppen van hun gastheer en eerder zelden in volwassen insecten. Dat dit bij bladluizen wel voorkomt is niet verwonderlijk, omdat bladluizen meestal levendbarend zijn en geen popstadium hebben. Bovendien zijn de bladluislarven vaak nauwelijks van de volwassen exemplaren te onderscheiden. Bij bladluizen wordt doorgaans slechts één eitje gedeponeerd. De eitjes van de sluipwespen zijn aanvankelijk zéér klein, omdat ze de legboor moeten passeren. Eénmaal in de gastheer zwellen ze door het opgenomen vocht op en kunnen zelfs 1000 maal in volume toenemen. Na enkele dagen kruipt de larve uit het ei. Bladluisparasieten zijn inwendige parasieten (endoparasitisme). De larve ontwikkelt zich in de gastheer en eet geleidelijk de inhoud van de gastheer leeg. De larve voedt zich eerst met de omringende weefsels en met de minder vitale organen zodat de gastheer nog geruime tijd in leven kan blijven. Zodra de wespenlarve haar ontwikkeling heeft voltooid, eet ze ook de vitale organen op, met als gevolg dat de gastheer sterft. De jonge larven zijn madevormig, kleurloos, glasachtig of wit. Ze hebben geen poten en geen ogen. Het kopkapsel is zwak ontwikkeld. De volgroeide larven zijn plomp en dikwijls naar de buikzijde gekromd. De larve doorloopt 4 larvale stadia. Aan het einde van het 4de stadium is de inhoud van de gastheer volledig verbruikt. Er blijft een perkamentachtige mummie over die beige, bruin of zwart van kleur kan zijn. De verpopping kan zowel in de gastheer gebeuren als daarbuiten. Bij de verpopping buiten de gastheer spinnen ze dikwijls een cocon. Deze cocons kunnen sterk verschillen van grootte, vorm, bouw en kleur. De poppen zelf hebben in het algemeen een dunne huid, de verschillende ledematen zijn duidelijk zichtbaar. De soorten die in hun gastheer verpoppen zijn beschermd door de huid van de leeggegeten gastheer (mummie) en spinnen daarom niet altijd een cocon. aphelinus-bladluis.gif

  • Wanneer de pop rijp is en de wesp de pop wil verlaten knaagt ze een rond dekseltje achteraan in de rugzijde van de mummie. De rand van deze opening is glad en het dekseltje blijft meestal aan de mummie vastzitten. Soms valt het na het uitkomen terug dicht.De totale ontwikkelingsduur en het aantal generaties per jaar verschilt sterk van soort tot soort, het is meestal gebonden aan de levenswijze van de gastheer. Zo kan de ontwikkelingsduur één week in beslag nemen en vele generaties per jaar kennen, maar er zijn ook soorten die slechts één generatie per jaar ontwikkelen.In tegenstelling tot vele andere nuttige insecten kunnen sluipwespen veel moeilijker overschakelen op andere gastheren. Ze zullen dan ook samen met hun gastheer uit het perceel verdwijnen.Bladluismummies.jpgWe kunnen dit probleem oplossen door alternatieve gastheren aan te bieden. Een goede oplossing hiervoor zijn onbehandelde begroeiingen rondom het perceel. Hierin leeft een constante bron van (niet schadelijke) gastheren, waarop de sluipwespen kunnen overleven. Ze blijven dan aanwezig en kunnen de akkers opnieuw intrekken wanneer nieuwe bladluisaantastingen beginnen. In de glasteelten maakt men eveneens gebruik van een dergelijk systeem. Men gebruikt namelijk wintergerst die dienst doet als waardplant van de haverbladluis (Rhopalosiphum padi) en de bruine graanaarluis (Sitobion (syn. Macrosiphum) avenae)

    Al van bij het begin van een bladluis kolonisatie kunnen de sluipwespen aanwezig zijn. Vaak verhuizen ze samen met de gevleugelde bladluizen mee. Maar ze kunnen ook passief mee verhuizen via de reeds geparasiteerde gevleugelde bladluis. Dus van bij de opbouwfase kunnen ze een plaag in toom houden. Een ander gunstig effect is de verstoring van de bladluiskolonie door de sluipwespen. Een opgeschrikte bladluis scheidt een stof af die de rest van de kolonie alarmeert. Door de paniekreactie laten vele bladluizen zich vallen en vallen daar ten prooi aan de bodeminsecten. Bij bladluizen kunnen we de geparasiteerde luizen onderscheiden van de niet-geparasiteerde omdat deze na verloop van tijd opzwellen en uiteindelijk mummificeren tot een lichtbruin, donkerbruin of zwart omhulsel. Bij een visuele controle naar de efficiëntie van de sluipwespen mag men niet enkel afgaan op het aantal mummies, omdat het aantal geparasiteerde luizen meestal tien maal hoger ligt dan het aantal aanwezige mummies. Helaas kan men moeilijk ten velde waarnemen of dat het effectief ook zo is.

    Een nadeel van sluipwespen is dat ze de bladluizen niet onmiddellijk doden. Ze kunnen zolang ze in leven zijn virussen blijven overbrengen en volwassen bladluizen kunnen nog enkele nakomelingen voortbrengen. Bovendien gaan geparasiteerde bladluizen meestal nog meer voedsel opnemen en meer honingdauw afscheiden.

    Sluipwespen worden vaak zelf geparasiteerd door andere sluipwespen. De larve van de laatste soort voedt zich met de larve van een parasiterende sluipwesp. Dit verschijnsel noemt menhyperparasitisme. Ook deze hyperparasieten kunnen op hun beurt weer door andere soorten worden geparasiteerd, enz.

    De mummies die hyperparasieten bevatten komen later uit, maar we kunnen dit fenomeen nog het best merken aan de lege mummies. Wanneer de rand van het dekseltje niet glad is maar gekarteld en het dekseltje zit ‘niet’ meer vast aan de mummie, dan is uit de mummie geen bladluissluipwesp gekomen maar een hyperparasiet. De opening kan aan alle zijden van de mummie worden aangetroffen. Door hyperparasitisme regelt de natuur zichzelf en voorkomt dat één bepaalde soort zich te sterk zou ontwikkelen en zich tezamen met hun gastheer totaal zouden uitroeien. Bladluisparasieten zijn erg gevoelig voor insecticiden en eveneens voor een aantal fungiciden. Het onopzettelijk afdoden van sluipwespen heeft vaak tot gevolg dat bladluizen zich snel en massaal kunnen vermeerderen.

    Nasonia vitripennis op pop Van groot belang is onderzoek naar   de samenstelling en biologische functie van het gif. Net als de honingbij en de aardhommel hebben (bij voorbeeld )  ook de vrouwelijke Nasonia-wespen een gifklier. Doch ze gebruiken het gif niet voor hun verdediging. Ze injecteren het gif in hun gastheer en net voor ze hun eitjes deponeren. Het gif zorgt ervoor dat de eitjes onder de beste omstandigheden kunnen uitgroeien tot nieuwe sluipwespen. Het gif verhindert afweerreacties tegenover de eitjes en de latere embryo’s, blokkeert de ontwikkeling van de gastheer en maakt tal van nutriënten vrij als voedsel voor de wespenlarven http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/20075255?itool=EntrezSystem2.PEntrez.Pubmed.Pubmed_ResultsPanel.Pubmed_RVDocSum&ordinalpos=11 http://www.sciencemag.org/cgi/content/abstract/327/5963/343  http://www.hgsc.bcm.tmc.edu/project-species-i-Nasonia%20vitripennis.hgsc?pageLocation=Nasonia vitripennis                       http://www.sciencemag.org/about/podcast.dtl  http://www.sciencemag.org/cgi/content/summary/327/5963/260 http://www.ugent.be/nl/nieuwsagenda/nieuws/sluipwesp.htm  http://internetradio.vrt.be/radiospeler/v2_prod/wmp.html?qsbrand=11&qsODfile=/media/audio/r1mezzosluipwesp http://www.youtube.com/user/srbordenstein#p/a/u/1/mWEZxUQLDaI          http://www.youtube.com/watch?v=sQjksl4yUxQ&feature=related  http://www.youtube.com/watch?v=PVcEvklVDNI&NR=1

    evodisku – Wolbachia-bacterieën

    evodisku.multiply.com/journal/item/451/451

    Bronswespen

    Bronswespen – Wikipedia

    nl.wikipedia.org/wiki/Bronswespen

    In het tijdschrift Nederlandse Faunistische mededelingen publiceerde Theo Gijswijt op 15 juni 2003  een lijst met 1085 soorten Nederlandse bronswespen. Van maar liefst 620 van deze soorten was nog niet bekend dat ze voorkwamen in Nederland. Gijswijt is vijftig jaar in zijn vrije tijd bezig geweest aan deze studie,maar had daarvan nog niet eerder resultaten gepubliceerd Bronswespen zijn parasitaire wespjes, die door hun kleine formaat en verborgen levenswijze moeilijk te bestuderen zijn. Enkele soorten bronswespen dienen een economisch belang: ze worden ingezet voor biologische bestrijding. Op de in totaal ongeveer 22.000 ( in 2003  bekende ) Nederlandse diersoorten vormen deze nieuwe bronswespen een verrijking van de vaderlandse fauna van bijna drie procent.

    Sluipwesplarven in rupsen sturen het gedrag van

  • nachtvlinders

    20 november 2011 Larven van de sluipwesp die zich bevinden op een rups die een koolplant aanvreet, beïnvloeden via de rups ook de plant. Daardoor raakt de koolplant uit de gratie van nachtvlinders die op zoek zijn naar een plek om hun eitjes af te zetten. Samen met Franse collega’s publiceren onderzoekers van het Laboratorium voor Entomologie van Wageningen University, onderdeel van Wageningen UR, deze ontdekking in het vooraanstaande Amerikaanse tijdschrift PNAS van deze week.

    De sluipwesp Hyposoter ebeninus parasiteert een rups van het kleine koolwitje (Pieris rapae) (foto: Tibor Bukovinszky, www.bugsinthepicture.com) De sluipwesp Hyposoter ebeninus parasiteert een rups van het kleine koolwitje (Pieris rapae) (foto: Tibor Bukovinszky, http://www.bugsinthepicture.com)

    Planten die door rupsen worden aangevreten maken geurstoffen die sluipwespen aantrekken. De sluipwespen leggen eitjes in de rupsen waarna de sluipwesplarven zich te goed doen aan hun gastheer. Uit de rupsen komt dan geen vlinder, maar een nieuwe generatie sluipwespen. Daarmee verlossen de sluipwespen de plant van haar belagers. Tijdens hun ontwikkeling beïnvloeden de sluipwesplarven de rups waarop ze parasiteren. De rups beïnvloedt daardoor op haar beurt de koolplant; met verreikende gevolgen voor het koolmotje, een nachtvlinder. Koolplanten waarvan rupsen van koolwitjes vreten, zijn extra aantrekkelijk voor vrouwtjes van het koolmotje, die zoeken naar een plant om hun eitjes af te zetten. Echter, als de rupsen geparasiteerd zijn door sluipwespen worden de planten minder aantrekkelijk voor het koolmotje. Dit effect is afhankelijk van de soort sluipwesp die de rupsen heeft geparasiteerd. Om vast te stellen hoe de sluipwespen de koolplanten veranderen maten de onderzoekers de activiteit van negen genen die aangeschakeld worden wanneer rupsen van het kleine en grote koolwitje de kool aanvreten. De onderzoekers gebruikten rupsen die door één van drie verschillende sluipwespen waren geparasiteerd. De planten blijken verschillend op de twee soorten rupsen te reageren, maar wélke soort sluipwesp zich in de rupsen bevindt leidt tot veel grotere verschillen. Het spuug van de rupsen beïnvloedt namelijk de reactie van de plant. Interessant genoeg heeft iedere sluipwespsoort een eigen effect op de kwaliteit van het spuug van de rupsen en dat komt al in de kleur van het spuug tot uitdrukking.

    Spuug van rupsen van het grote koolwitje (bovenste rij) en het kleine koolwitje (onder). De rupsen waren ongeparasiteerd (links) of geparasiteerd door òf de sluipwesp Cotesia glomera (midden) òf de sluipwesp Hyposoter ebeninus (rechts). De spuugkleur verschilt per rups en per soort sluipwesp die de rups belaagde. (foto: Erik Poelman)

    Spuug van rupsen van het grote koolwitje (bovenste rij) en het kleine koolwitje (onder). De rupsen waren ongeparasiteerd (links) of geparasiteerd door òf de sluipwesp Cotesia glomera (midden) òf de sluipwesp Hyposoter ebeninus (rechts). De spuugkleur verschilt per rups en per soort sluipwesp die de rups belaagde. (foto: Erik Poelman)

    Dit onderzoek door de onderzoekers van de universiteiten van Wageningen en Rennes laat zien dat sluipwespen van koolwitjesrupsen niet alleen de rupsen doden, maar de koolplant ook minder aantrekkelijk maken voor een andere belager, het koolmotje. Het koolmotje is wereldwijd resistent tegen een zeer groot aantal insecticiden en alternatieve bestrijdingsmethoden zijn hard nodig. Biologische bestrijding van koolwitjes leidt tot een verhoogde bescherming van koolplanten tegen koolmotjes. Onderzoeker Erik Poelman noemt de ontdekking ‘spectaculair’ en voegt eraan toe: “Dit kan ons helpen bij het ontwikkelen van een milieuvriendelijke bescherming van koolplanten tegen koolmotjes.” Zie voor meer informatie het wetenschappelijke artikel ‘Parasitoid-specific induction of plant responses to parasitized herbivores affects colonization by subsequent herbivores. Erik H. Poelman, Si-Jun Zheng, Zhao Zhang, Nanda M. Heemskerk, Anne-Marie Cortesero, Marcel Dicke, Proceedings of the National Academy of Sciences (PNAS).’ Bron: Wageningen University Foto’s: Tibor Bukovinszky, Bugs in the Picture; Erik Poelman

    Vijandige luchtjes

    32 reacties    Geplaatst door op november 30, 2012
    wasp-2 Een parasitaire Cotesia wesp die zijn eieren in een rups legt nadat hij een verlammende steek geeft. Albert Mans/Minden Pictures/Getty Images Wanneer de rups van een koolblad eet komen er uit het blad geurstoffen vrij. Er bestaat dan een goede kans dat een sluipwesp daarop afkomt. Deze sluipwesp legt vervolgens zijn eieren in het lichaam van de rups. De eieren ontwikkelen zich tot larven die de levende rups van binnenuit opeten. Daarna perforeren de larven de huid van de rups en kruipen eruit om poppen te vormen waaruit later de volwassen sluipwespen voortkomen. Intussen is de kool gered. Nu heeft ook deze sluipwesp een vijand, en wel een secondaire sluipwesp. Deze komt ook af op de geur van de aangevreten kool en legt zijn eieren in de larven of poppen van de primaire sluipwesp. Ook deze worden op hun beurt van binnenuit opgevreten. Erik Poelman van de Universiteit van Wageningen en collega’s werkten met het koolwitje. Zij bestudeerden daarmee het netwerk van de verschillende parasieten. De rups van dit vlindertje wordt door twee parasitaire wespen aangevallen. Het zijn beide primaire sluipwespen; Cotesia rubecula en Cotesia glomerata. Deze worden op hun beurt aangevallen door de secondaire sluipwesp Lysibia nana. C. rubecula legt één ei per rups en de larve is enorm groot. C. glomerata legt meerdere eieren in een rups en de larven zijn wat kleiner. L. nana doet er daarom goed aan voor de larven van C. glomerata te gaan die haar meer nageslacht oplevert per rups en dat is zoals we zullen zien precies wat er gebeurt. Kool en Koolwitjes Koolplanten (1) worden aangevreten door rupsen van koolwitjes (2) die op hun beurt worden geparasiteerd door sluipwespen (3). Hyperparasitoiden (4) leggen hun eitjes in de poppen van sluipwespen. Deze hyperparasitoiden vinden de poppen van sluipwespen door de planten geuren die vrijkomen bij vraatschade van geparasiteerde rupsen. De primaire wespen onderdrukken het immuunsysteem van de rups en regelen het metabolisme en de groei van de rups naar hun eigen voordeel. Als bijverschijnsel* wordt ook de samenstelling van het speeksel van de rups veranderd. C. glomerata (veel kleine larven) induceert deze verandering sterker dan C. rubecula (één grote larve). Dit verschil in verandering van speeksel zorgt ervoor dat ook de plant andere chemicaliën afscheidt. L. nana kan dat verschil ruiken en kan de voorkeur geven aan de rups die geparasiteerd wordt door C. glomerata. Uit studies op cocons in koolvelden bleek dat slechts 5 tot 15 % van de poppen van C. rubecula door L. nana geparasiteerd was terwijl dat voor C. glomerata 20 tot 55 % van de poppen was. Het is mogelijk dat de poppen van C. rubecula vrij onopgemerkt blijven voor L. nana omdat zij zo evolueerden dat ze minder aan de samenstelling van het speeksel van de rups veranderden. Na de accidentele introductie van deze wesp in Verenigde Staten blijkt deze veel meer gehyperparasiteerd te worden dan in Europa. Misschien hebben de larven van C. rubecula nog geen manier geëvolueerd om onopgemerkt te parasiteren. De kool heeft nu het probleem dat zijn geurstoffen zijn eigen bodyguards optrommelt, maar lokt daarmee ook hun hyperparasieten. Primaire parasieten worden ook wel ingezet in de landbouw om rupsen te bestrijden. Het is daarom van belang de secondaire parasieten goed te kennen om ze uit te kunnen schakelen. Deze studie heeft vast nog een mooi vervolg. Hieronder is een filmpje te zien waarin primaire en secondaire parasieten te werk gaan. Hier wordt ook besproken dat de primaire parasiet of primaire sluipwesp een virus meebrengt dat het zenuwstelsel van de rups zodanig beïnvloedt dat hij meehelpt de cocons van de primaire wespen te beschermen tegen de aanval van secondaire wespen. Maar dat is een heel ander verhaal. Darwin had veel empathie met de rups en beschouwde het verhaal van de sluipwesp en de rups als een voorbeeld de wreedheid van de natuur. Hij kende vast de secondaire parasieten nog niet die het fenomeen nog complexer maken. Darwin in een brief uit 1860 aan Asa Gray (een Amerikaans botanicus): I cannot persuade myself that a beneficent and omnipotent God would have designedly created the Ichneumonidae with the express intention of their feeding within the living bodies of caterpillars or that a cat should play with mice… On the other hand, I cannot anyhow be contented to view this wonderful universe, and especially the nature of man, and to conclude that everything is the result of brute force. I am inclined to look at everything as resulting from designed laws, with the details, whether good or bad, left to the working out of what we may call chance. Uit: PLOS, Ed Yong, Universiteit van Wageningen *Je kunt je dus afvragen of deze verandering van speeksel wel een bijverschijnsel is. evolutie, Natuur, VK-bloggers, Wetenschap , , , , , , , , , , , ,

    http://www.wetenschap24.nl/videos/jota/de-lessen-van-de-sluipwesp.html Sommige sluipwespen kunnen leren op welke planten hun favoriete rupsen zich bevinden. Anderen leren het nooit. Waarin zit dit verschil in lerend vermogen? Er zijn grote verschillen in leervermogen tussen sluipwespen, die nauw aan elkaar verwant zijn en dat is opmerkelijk. In het onderzoek van Hans Smid worden twee soorten met elkaar vergeleken: de Cotesia glomerata en de Cotesia rubecula Beide soorten worden veel gebruikt in de biologische bestrijding van de koolwitjesrupsen. De larven van de sluipwespen laten de rups immers sterven. Overigens verdedigen de rupsen zichzelf wel. Ze bijten de sluipwesp waar ze kunnen en verlammen hem daarmee. Zo raken de rupsen niet allemaal geparasiteerd door de sluipwesp. Sluipwespen zijn kleine insecten, die hun eitjes leggen in andere insecten, zoals de jonge rupsen van het koolwitje. Als sluipwesplarven volgroeid zijn, dan sterft de rups. De rupsen van het koolwitje zijn goed gecamoufleerd. Ze verraden zich niet door hun geur. De rupsen eten echter bepaalde koolplanten. Die planten reageren op speeksel van de rupsenmet het afscheiden van geuren. Het zijn díe geuren, waarmee de rups zijn aanwezigheid verraadt. Snel bijleren Wat gebeurt er nu als de rupsen van een andere plant gaat eten, één die andere geuren afscheidt? Sommige sluipwespen zullen snel ‘bijleren’: ze begrijpen dat ze een nieuwe associatie moeten leggen tussen de ‘nieuwe’ plant en de rupsen. Andere soorten leren dat nieuwe verband nooit. Geursensoren Het onderzoek naar verschillen in leervermogen tussen sluipwespen is begonnen met een beschrijving van de hersenen en de geursensoren van wespen. Sluipwespen zijn extreem goede speurneuzen. Ze worden tegenwoordig zelfs getraind om drugs en landmijnen op te sporen!

  • Hoe gaat die herkenning in zijn werk? Eerst moet de informatie van de antenne vertaald worden in de ‘antennale lob’, het deel van de hersenen waar de zenuwen uit de antennen in uitmonden. De antennale lob functioneert als een filter. In de antennezenuw zijn tienduizenden zenuwuitlopers (axonen) verzameld. Al die axonen geven hun informatie door. De antennale lob selecteert uit al die informatie een signaal, dat slechts honderden zogeheten schakelneuronen verder doorgeven aan hogere hersendelen. Uiteindelijk leidt die informatieoverdracht tot een specifiek soort gedrag 

http://esciencenews.com/dictionary/parasitoid.wasps

MIEREN  Aanvallende sluipwesp voor het eerst gefilmd

30 augustus 2011   0

Sluipwespen vallen mieren aan om hun eitjes vervolgens op de dieren achter te laten. Voor het eerst is dat proces nu gefilmd. De sluipwespen zijn vele malen kleiner dan de mieren. De mieren zitten ondertussen helemaal niet te wachten op de eitjes van de parasitaire wesp. U zou dan ook zeggen dat de relatief grote mieren zich goed kunnen verweren. Dat is ook zo, maar uit de filmpjes die onderzoeker José María Gómez Durán maakte, blijkt dat sluipwespen allerlei technieken hebben ontwikkeld om toch door de defensie heen te breken. Tactiek In de filmpjes zijn verschillende sluipwespen te zien. Deze hebben ook elk hun eigen tactieken. Sommige soorten leggen hun eitjes in volwassen mieren. Anderen kiezen voor mierenlarven. Wat er daarna met de eitjes gebeurt, is onduidelijk. Twee dingen lijken vast te staan: ze komen uit en de mier gaat dood. Zodra de mier het loodje heeft gelegd wordt deze door andere mieren buiten het nest gelegd. Mogelijk willen de mieren zo voorkomen dat de sluipwespen nog meer slachtoffers maken. Nieuwe methoden De filmpjes laten prachtig zien hoe de sluipwespen er op tal van manieren toch in slagen om hun eitjes achter te laten. Maar de beelden leverden ook nieuwe inzichten op. Zo waren twee tactieken van de sluipwespen nog onbekend voor de wetenschap. Kunstjes De methoden die sluipwespen gebruiken, verschillen. Sommigen gebruiken speciale grijppoten om toch op de onwillige mier te blijven hangen. Anderen moeten het van allerlei acrobatische kunstjes hebben, zo is op de site van NCB Naturalis te lezen. De filmpjes hieronder laten de sluipwespen in actie zien. Dat dat niet altijd zonder risico is, blijkt wel uit het eerste filmpje. Aan het eind grijpt een mierenwerkster een sluipwesp uit de lucht en maakt er korte metten mee. Het tweede filmpje laat zien dat sluipwespen soms acrobatische toeren uit moeten halen om hun doel te bereiken. Het laatste filmpje toont hoe sluipwespen hun eitjes aan de door mieren getransporteerde larven meegeven. °

°
SLUIPWESPEN VoorkomenDe soortenrijke familie telt wereldwijd enige honderdduizenden soorten, met meer dan 2000 vertegenwoordigers in Nederland en België.Ongeveer een kwart van alle insecten die in Nederland voorkomen, zijn sluipwespen. Dit kleine, vliegende insect staat bekend om zijn vermogen eieren in of op andere insecten te leggen. Om deze reden worden het vaak parasieten genoemd, maar eigenlijk zijn ze dit niet.In tegenstelling tot parasieten, doodt de sluipwesp zijn gastheer en behoort daarom tot de parasitoïden. Er zijn veel verschillende soorten sluipwespen. Deze soorten maken gebruik van verscheidene methoden om hun gastheer mee te injecteren. Gastheren zijn vaak rupsen, die veel vraat aan planten veroorzaken. In veel gevallen leggen vrouwelijke sluipwespen haar eieren met een legboor op of in de rups. Met deze legboor kan ook een gif in de gastheer gespoten worden. Dit gif kan, afhankelijk van het soort sluipwesp, tijdelijk of geheel verlammend of zelfs dodelijk zijn. Sluipwespen beginnen hun levenscyclus als carnivoor. Zodra de eitjes uitkomen, eten de sluipwesplarven de gastheer op. Sommige soorten eten van binnenuit naar buiten toe, zij worden endoparasitoïden genoemd. De sluipwespen die hun gastheer van buitenaf opeten, zijn exoparasitoïden. Volwassen sluipwespen voeden zich voornamelijk met suikers. Afhankelijk van de soort wisselen ze dit af met een hapje van een gastheer.Mannelijke sluipwespen zijn haploid. Dat betekent dat ze maar één exemplaar van elk chromosoom hebben.Vrouwelijke sluipwespen zijn diploid. Zij hebben van elk chromosoom twee exemplaren. Hierdoor kunnen sluipwespen zelf het geslacht van hun nakomelingen bepalen.Bevruchte eitjes leveren vrouwelijke sluipwespen op, ze hebben namelijk één exemplaar van de chromosomen van vader, de andere exemplaren komen van moeder. Onbevruchte eitjes hebben maar één exemplaar van beide chromosomen, dit worden mannetjes.In de landbouw worden sluipwespen vaak als natuurlijk bestrijdingsmiddel gebruikt. Rupsen brengen veel schade toe aan landbouwgewassen. Planten die aangevreten worden, geven een plantenstof af die andere planten in de buurt waarschuwt. Ook de sluipwesp wordt hierdoor gewaarschuwd, met de boodschap dat er rupsen in de buurt zijn. Met de legboor legt de sluipwesp haar eitjes in of op de rups. Een rups die vol zit met eitjes, eet minder van de plant. De boer heeft daarom minder last van aangevreten gewassen.Bronnen: http://www.vlinderstichting.nl http://keur.knaw.nl/21143/1/21143.pdfWageningen Universiteit Wikipediahttp://www.soortenbank.nl/soorten.php?soortengroep=insecten&selected=beschrijving&menuentry=soorten&record=Agriotypus%20armatushttp://www.soortenbank.nl/soorten.php?soortengroep=insecten&selected=beschrijving&menuentry=soorten&record=Dolichomitus%20imperatorhttp://www.soortenbank.nl/soorten.php?soortengroep=insecten&selected=beschrijving&menuentry=soorten&record=Ichneumon%20stramentariushttp://www.soortenbank.nl/soorten.php?soortengroep=insecten&selected=beschrijving&menuentry=soorten&record=Pteroscopus%20trifasciatushttp://www.soortenbank.nl/soorten.php?soortengroep=insecten&selected=beschrijving&menuentry=soorten&record=Rhyssa%20persuasoriahttp://databank.groenkennisnet.nl/sluipwespen.htm° Spinnendoder (–>aculeata )° °”Echte ” sluipwespen °JUWEELWESP  & KAKKERLAK

Larf met smetvrees

Sluipwesplarve ontsmet kakkerlak voor hij hem verorbert

  • Door: Nadine Böke

Hoe zorg je als sluipwesp  larve  die van kakkerlakken leeft ervoor dat je niet ziek wordt van al het microbiële gespuis dat deze insecten met zich mee dragen?

© Gudrun HerznerEen juweelwesp (Ampulex compressa) staat op het punt om een kakkerlak te besmetten met een ei. Larven van de wesp eten de kakkerlak van binnenuit op.
jewel wasp1 
jewel wasp2

http://blogs.discovermagazine.com/loom/2010/04/20/a-wasp-finds-the-seat-of-the-cockroach-soul/ http://ed.ted.com/lessons/parasite-tales-the-jewel-wasp-s-zombie-slave-carl-zimmer
Kakkerlakken zijn niet bepaald hygiënische dieren. Door hun levensstijl dragen ze vaak een groot aantal bacteriën en schimmels met zich mee. (1) Dat is niet zo prettig als je een dier bent dat van kakkerlakken leeft. Hoe voorkom je dat je samen met dit smakelijke hapje, ook allerlei schadelijke microben binnenkrijgt? De juweelwesp Ampulex compressa (niet te verwarren met andere bontgekleurde wespensoorten met dezelfde naam, zoals deze) heeft hier iets op gevonden. Deze mooie blauwgroene sluipwesp uit de tropen legt eieren op kakkerlakken, waarna de larven van de wesp de kakkerlak langzaam van binnenuit opeten. In dit filmpje zie je hoe het besmetten van de kakkerlak in z’n werk gaat. Het viel een groep Duitse biologen op dat de larve van de wesp, zodra deze zich in de kakkerlak heeft genesteld, regelmatig een soort vloeistof uitscheidt en uitsmeert over het binnenste van het dier. In het blad PNAS beschrijft het team hoe ze deze vloeistof hebben afgetapt en geanalyseerd. De vloeistof blijkt een antibioticum te zijn. Het bevat ten minste twee stoffen die een bacteriedodende werking hebben, en die ook al bekend waren als antimicrobieel wapen bij andere insectensoorten. Met enkele experimenten toonden de biologen aan dat juist de combinatie van de twee stoffen, (R)-(-)mellein en micromolide, erg effectief is tegen al het microbiële gespuis dat in kakkerlakken leeft. Oftewel: de larven van de juweelwesp ontsmetten hun voedsel voor ze zich eraan tegoed doen. (1) De   kakkerlakkenhersenen  ( en die van sprinkhanen ) produceren  zelf antibiotica http://www.wetenschap24.nl/nieuws/artikelen/2010/september/Kakkerlakken-bestrijden-infecties.html

 

Over tsjok45
Gepensioneerd . Improviserend jazzmuzikant . Instant composer. Jamsession fanaat Gentenaar in hart en nieren

3 Responses to PARASITISME

  1. Pingback: DIPTERA : VLIEGEN EN MUGGEN | Tsjok's blog

  2. H.J. de Jonge says:

    Erg interessant verhaal, zo alles bij elkaar. Ik heb nog een aardig linkje over parasieten in een slak.

    Dit filmpje heb ik gemaakt in een moerasbosje bij Zoetermeer.

Plaats een reactie